| |
Twede bedryf.
Eerste toneel.
Reinhart, Klarinde.
Myn waarde, 't goed geluk voegd ons dan wederom by een,
Na twe jaar af zyn. Maar kan ik het verdriet, het geen ik heb geleên,
Wel uiten? en nu ik 't geluk heb van u wederom te aanschouwen
Is 't met die zorg, dat gy zult met een ander moeten trouwen.
Dog eêr dat zulks geschied, zal 'k eerst myn laasten druppe bloed
Vergoten zien, 'k heb u alreeds zo ver door myne list behoed,
Om déze trouw te ontgaan, dat niemant van uw vrinden
Ooit kan weten waar gy zyt, of uw verblyfplaats vinden.
Utrouwe liefde, die gy my zo dikmaals heb betoond
Heb ik, gelyk gy weet, met myne weêrgunst beloond.
'k Vertrouw my op uw min, laat my nu ook op uwe deugd vertrouwen,
Wyl ik genoodzaakt word, om een dwanghuuwelyk te ontgaan, my by u verborgen te houwen.
Maar waar door zyt gy te weten gekomen, dat myn Vader my Heer Schynryk heeft ten huuwelyk beloofd?
Want 'k wil niet hopen dat zulks maar gissing is.
Dan moest ik van myn zinnen zyn beroofd,
Dat ik ons beider naam in de waagschaal zoustellen op een bloot vermoeden,
'k Ben van die zaak zeer wel verzekert, en daarom heb ik getragt ons beiden voor dat gevaar te behoeden,
Want 't gerugt van uw huuwelyk met Schynryk, is reeds zo algemeen,
Dat het genoegzaam bekent is aan ieder een,
Dierhalven kon het ook voor my niet lang verborgen blyven,
En ik oordeelde het van myn pligt te zyn, dit droevig nieuws aan u te schryven;
Waar op ik tot antwoord kreeg: dat ge op order van uw Papa
Naar Amsterdam moest komen, zonder dat gy de oorzaak had kunnen raden, zo dra
Het mogelyk zou zyn, waar op ik u weêr schreef, dat het was om met Schynryk te trouwen.
Waar mede ik u verzogt, u één dag langer te Utrecht op te houwen,
Als gy geschreven had, op dat ik u 't eerst mog spréken, om u den handeling van uw Vader en Minnaar te doen verstaan;
En verders te beraadslagen, wat in dézen toestand nodig voor onze liefde dient gedaan;
't Geen my deez' dag gelukt is. Nu bidde ik, Schone! zo u myn liefde immer kon behagen,
Dat ik zorg voor onze liefde en voor uwe eer mag dragen,
Gy kunt by myn Nigt beveiligt zyn, en ik twyffel niet, zo ik uw gunst bchouw,
Of ik zal wel middel vinden tot wéring van die gehate Trouw,
Want uw Vader heeft omtrent twe Tonne gouds, met de Acties op de Zuid, aan my verloren,
Die hy onmogelyk niet betalen kan, en ik wil, indien hy naar myn voorslag wil horen,
Hem die gaarne kwyt schelden, zo hy my toestaat met u in den egtenstaat te treên,
Zo u deez' voorslag behaagt, myn Waarde! zie ik haast een eind van onze zwarigheên.
Myn Heer, 'k vertrouw my geheel op u, en denk vry, zo ik u behaag, dat gy my niet minder kunt behagen,
Myn liefde is om uwent wil getroost het alleruitterste te wagen:
'k Zal my dan op uw voorslag zo lang by uw Nigt ver schuilen, tot dat gy aan myn Papa uw menig hebt ontdekt,
Maar 't ontroert my heel veel, dat ik horen moet, dat hy zo veel verloren heeft, en 't strekt
My niet minder tot verwondering, dat gy daar zo veel meê heb gewonnen,
Want daar zyn 'er weinig, hoe groot de roep van hun winst is geweest, die daar zy by hebben gesponnen.
In 't eerst waar 't roepen niet anders als van winst, maar 't einde draagt den last,
Want nu is 't al verlies wat men hoort, waar door ménig een verrast
Van bitt're wanhoop, door 't verliezen van zyn lang vergaarde schyven,
Zig zelf verhangt, of als razende een dolk door zyn eigen hart gaat dryven.
En Neêrland was gelukkig, zo die hatelyke Actie-pest,
Zo dood'ly, den doodsteek niet had gedreigt aan 's Lands-Gemenebest,
't is nog gelukkig, dat uw Vader die schatten heeft aan emy verloren,
| |
| |
Want zo hy onz' huuwelyk toestemt, kan hy door myn kwytschelding, zyn verlies heel ligtelyk voor ieder een versmoren.
't Is waar, en't sterkt my tot geen kleine vreugde, dat ik u zo edelmoedig vin,
Dat gy het geld minder waardeerd als de zoete vrugten van onze min?
't Geen my des te meêr verbind om myn hart aan 't uwe vast te paren,
En vergenoegd met u te delen in allerhande voorspoed, of gevaren.
Mijn Waarde! kan mijn tong, mijn dankbaarcheid genoeg ontdekken voor die gunst,
Waar meê gy zo genadig mijn liefde bestraald? ô neen? al de kunst
Der welsprekentheid is niet genoeg om u die naar waarheid af te malen?
't Voegd nooit geen minnaar zijn gezigt op geld of goed te laten dalen,
Maar wel op de deugd en schoonheid van die geen, die by bemind, en voor al op de gaven van 't gemoed,
Hoewel 't nu in 't gemeen heel anders gaat, want de eerste vraag is, heeft de Juffrouw Goed?
Is zy rijk? heeft ze nog erffenissen van haar vrinden te verwagten....
| |
Twede toneel
Reinhart, Klarinde, Revelaar, Ligthoofd.
Revelaar tegen Ligthoofd.
Ik zeg je, myn Project moet deurgaan.
En ik zeg je dat ik het moet veragten; 't Myne is onnoemelyk beter.
Dat zal haast anders blyken, 'k zweer
Zo jou Project tegen 't myne gewogen word, dat het weg zal vliegen gelyk een veêr.
Wat zyn dit voor menssen?
't Zyn 'er twe, die door onnoemelyke
schatten met de Acties te verkwisten,
Den naam verkregen hebben, van uitgeteerde en razende Actionisten,
Dewyl zy beide, door 't verliezen van hun goed, zinn'-loos zyn gemaakt,
Want de wind, dien ze verhandelden, is hen eindelyk in 't hoofd geraakt.
Revelaar tegen Ligthoofd, wyzende op Reinhart.
Kom, ik stel ons verschil aan dien heer, die zal het vonnis wyzen,
Wiens uitvinding, de myne, of de uwe, het meeste is te pryzen.
Myn Lief! nu ze my tot middelaar van hun dwaasheid willen maken, is het best voor ons te gaan.
Indien het u behaagd myn Heer.
Revelaar tegen Reinhart, zo als hy met Klarinde weg gāān wil.
Mijn Heer, ik bid je om de loffelijke Windnegotie, blijf staan,
Om een billijk oordeel over ons verschil te stryken? hoewel, ik weet wel van te voren,
Dat myn ontwerp, u beter als dat van myn Heer Ligthoofd zal bekoren.
Monsieurs, 'k heb andere zaken, die my elders roepen, en van veel meêr aangelegenheid,
Als regter over uw verschil te wezen.
Daar kan niets wezen daar u meêr aan gelegen leid,
Want ons voornemen is, om de Acties van Missisippi en de Zuid zo hoog te jagen,
Dat eene Actie, meêr dan de schat van de hele Wereld zal bedragen;
En 't zy dan, dat gy mijn, of zijn concept het best keurd; 't is gewis
Dat, dat u ten minste een Nege met honderd duizend oorjes daar agter, waardig is;
Want zo gy d'een of d'anderen zyn voornemen goed keurd, kunt gy die acties aanstonds kopen, terwyl ze nog zyn aan't dalen.
Waar op ze dan straks weêr rijzen zullen, en dus win je in een uur meêr geld, als de Keizer van China in honderd jaren kan betalen.
| |
Derde toneel.
Schynryk, Reinhart, Klarinde, Ligthoofd, Revelaar. Terwyl Reinhart met Ligthoofd, en Revelaar voor op het Tineel is, staat Klarinde agter op het Tonceel, waar op Schynryk uitkomt, en haar schielyk ombelst.
Myn waarde Bruid! dat ik u welkom kus.
Wat onverlaat Ach! help! Heer Reinhart sta my by!
Wat deerd my ne Engelin? maar de Hemel straf my vry,
Zo gy, ô Straatschender! die overlast niet met uw dood zult boeten.
Hoe, naar zyt gy gek geworden? of zal ik u vragen, hoedanig ik myn Bruid zal ontmoeten?
Indien gy haar tot uw bruid denkt te bekomen, zo moo? gy uw trouwdag eerst bevord'ren met mijn dood.
'k Agt uw dwaansheid geen antwoord waardig.
Mejuffer, hebt gy uw Ouders al gezicond of is myn geluk zo groot,
Dat ik u het eerste mag in Amsterdam aanschouwen?
Gy zult my, hoop ik, cenen welkoms kus ten beste houwen.
Reinhart geeft hem een slag, en trekt daar op zyn degen.
Daar, die welkoms kus is goed,
En zo uw vlam nog niet geblust is, zweer ik, dat ik die uit zal bluszen in uw bloed.
En ik hoop daar wel zorg voor te dragen, en ga dit geval aanstonts aan haar Papa ontdekken.
Myn lief! laat ons in aller yl naar myn Nigt, daar gy veilig zyt, vertrekken.
Terwyl Reinhart dezen laasten regel spreekt, scheld Schynryk gestadig aan 't huis van Warpaal.
| |
Vierde toneel.
Schynryk, Langtong, Ligthoofd, Revelaar.
Wel myn Heer, ik geloof datje voorgenoomen hebt de schel in stukken te rukken; je scheld
Als of je een heel pak Acties brogt, dat hedendaagse duure papiere geld.
Voor u wel, maar voor zyn schuldenaars nice.
Zeg hem, dat ik zyn Dogter hier zo aanstonds heb vernomen.
Wel Heer, zo dat waar is, wat belet haar dan om niet aanstonds in huis te komen?
Wat behoef ik u daar reden van te geven? ga zeg u Heer dat ik haar heb gezien.
Al zagt myn Heer! je bent hier in Quinquenpoix niet, of misschien.
Meen je dat het overal te pas komt met zo veel wind'righeid te spreken,
Of ligt zal je daar meê pronken, als een onwederleggelyk teken
Dat je een Actionist bent, hoewel my dunkt, dat die eer vry wat mager is.
Meid! gy maakt dat ik, door al dit buitensporig talmen, myn zinnen mis.
Roep uw Heer, of ik zal hem zelf roepen.
Wel om uw wind'righeid niet meêr te ontsteken,
Zal ik myn Heer gaan zeggen, dat gy hier naar hem wagt om hem te spreken.
|
|