| |
| |
| |
[De bedriegelyke Actionist (vervolg)]
Dewyl gy 't zo verstaat ben ik daar meê voldaan.
Kom gaan wy boven, het verveeld my hier te staan,
Daar nog geen menssen zyn.
Myn Heer, dat is gelogen,
Of zyn ik en de meid twee Beesten in uwe oogen?
Dat gy een Beest zyt blykt aan uwe onhoff'lykheid,
Een wonder schoon bescheid,
De een ziet geen mensen, en dat maakt ons tot twee beesten,
Die hangt 'er 't zegel aan; heb dank doorlagte geesten,
Die door het Dobbelipel ('k ben kwaakers, want myn geest
Getuigt het) u eerlang zo schoon zult speelen beest,
Dat elk korekt zal naar een Drommedaris lyken,
Bekwàam om in een spel voor geld te laten kyken.
Zwyng karel, want gy weet niet wien gy affronteerd.
Jonkhart, Tegen Windvang,
Myn vrind het is verkeerd,
Dat gy een Ezel wilt met reden onderregten.
| |
Vierde toneel.
Joris, Lysje.
Ja dat 's goed, eer dat wy zamen vegten.
Maar waar verblyft myn Heer? dat vinde ik wonder raar,
Dat hy zo lang vertoeft! maar zagt! zie ik hem daar!
Of is hy 't niet? ô ja! nou heb ik niet te schroomen,
Ik zie hem met zyn Neef, Heer Deugdryk, herwaarts komen.
| |
Vyfde toneel.
Vroomaard, Deugdryk, Joris, Lysje.
IS hier Heer Jonkhart, of Heer Windvang niet geweest?
Ja Heer: want de eene schold my aanstonds voor een beest.
Zo lang naar boven toe gaan stappen,
Tot men om de Acties hier zal in de handen klappen.
't Is wel gy hebt voldaan?
Maar Neef, wat hebt gy voor?
Nu zyn we in Quinquenpoix! en gy hebt naar ik hoor
Uw knegt belast, dat hy hier iemant op moet passen,
Wilt gy een schuldenaar, die voort wil gaan, verrassen?
Want 'k denk niet dat gy meê zo dwaas zyt, dat ge uw geld
Met de Actiën verspild, die thans door hun geweld
's Lands welvaart als een pest of scherpe kanker knaagen,
Zie toe, zo gy u durft in die Negotie wagen!
Die reets zo meenig een heeft van zyn geld ontbloot,
De harssenen ontsteld, of door een wreede dood
Met eigen hand verwekt, de rampen doen ontvlugten,
Waar door reeds veelen, maar nog meerder zullen zugten
Na weinig tyds verloop; en zo gy op dien voet
Begint, zie ik voor u niets beter in 't gemoed,
Dan 't geen reeds and 'ren treft; dat is, om op de baaren,
In plaats van hier op 't land, naar Zuid of West te vaaren.
Ik dank u voor uw raad en voorzorg; maar geloof,
Dat ik die Actiekraam, gevest op list en roof,
Zo wel als gy verfoi: dog wenst gy om de réden
Te weten, die my deed naar Quinquenpoix toe treeden?
Ik zal ze u zeggen, zo gy my gehoor verguut.
Gy weet, hoe 't Windvang op Klarice had gemunt,
Nu ruim een Maand voorheên, maar zy die haare zinnen
Niet buigen kost, om zulk een Windhaan te beminnen,
In spyt van 's vaders wil, schonk Edeling haar hart,
Die met Heer Trouwharts hulp door list, de aanstaande smart
Vereidelde, die hem door deeze trouw moest plagen,
Wyl Windvang dubbelt van Heer Snoever wierd geslagen,
Eerst door het misverstand der Dordregtsse Acties, 't geen
Zyn beurs misgelden moest, en vorders arm en been
Met een gewisse stok, wanneer wy tyding kreegen
Dat Dordregt, door de hoop van Windvang was gelegen,
Reeds waargebankroeteerd, en Arnhems Compagnie
Door 't Hof Provinciaal geheel verworpen, wie
Geloofde dit toen niet? nogtans is ons gebleken,
Hoe de Actiën van Dort het hoofd weêr boven steken,
Dog evenwel te laat voor Monsieur Windvang, die
Al wat hy heeft, alleen heest in deez' Compagnie,
Dewyl Heer Edeling zyn list naar wens gelukte,
Die door schynkoopmanschap hem zyne Bruid ontrukte,
Maar ach! tot myn verdriet! want Windvang zogt terstont
In myn Lucille, daar de min my aan verbond,
Te vinden, 't geen hy in Klarice had verloren,
Hy poogd haar Broeder eerst door 't vleijen te bekooren,
't Geen hem zo ver gelukt, dat die hem meester steld
Van Al 't geen hy bezit, het zy van goed, of geld,
Alleen om Actiën van alle zoort te koopen,
En vryheid, dat hy mag op zyne Zuster hopen.
Bedenk, of deeze slag my raaken kan, of niet?
Maar zult ge in Quinquenpoix vermind'ren uw verdriet?
'k Hoop ja, en op deez' plaats de schelmery te ondekken,
Waar door hy Jonkhart poogd in zyn verderf te trekken.
Maar waar door weet gy dat hy slinksse wegen gaat?
Door Schoonpraat, die hy als zyt ergsten vyand haat.
En of gy 't nu al weet, zoud gy 't bewyzen kunnen?
'k Hoop ja, zo my 't geluk zyn bystand maar wil gunnen.
Ik zal 't u doen verstaan.
Wy weten, dat hy sterk heeft op de Zuid gedaan,
Dog met Heer Jonkharts geld, en 't is ons vast beweezen,
Dat hy, toen laast de Zuid zo kragtig was gereezen,
Tot zeven honderd die verkogt heeft, en hy doet
Heer Jonkhart, die in 't minst' geen zorg draagt voor zyn goed,
Maar alles hem vertrouwd, tot heden nog geloven,
Dat die Partyën onverkogt zyn, daar en boven
Maakt hy hem wys, dat hy geene Acties uit den Haag
Gekreegen heeft, alleen met inzigt, dat hy graag
De winst, die daar af komt, zou in zyn schrokbeurs stryken.
Nu hopen wy om aan Heer Jonkhart te doen blyken,
Hoe zal dit werk dan gaan?
ô Ja! gy zult haar hier aanschouwen,
Dog in een Mann'lyk kleed om zig bedekt te houwen;
Dan zult gy zien, hoe dat de opregte en trouwe min
Haar rol kan speelen..... Maar ik zie myn Engelin.
| |
Zesde toneel.
Vroomaard, Deugdryk, Lucille, in Manskleding, joris, Lysje.
MYn Lief! geen mens kan u in dit gewaad ontdekken.
Ik wil het hoopen, om ons oogwit te voltrekken.
Myn Neef! zo ik u nu dorst vergen, om zo lang,
Myn Waarde hier vertoeft, in 't midde van den drang
Der Windverkoopers haar uw bystand aan te bieden,
Want Windvang kent u niet, my al, dus liep 't gevaar,
Dat hy onz' list ontdekte, als hy my wierd gewaar,
Dewyl hy door de proef wel altoos zal onthouwen,
Wat 't is, in Quinquenpoix een Mé-minnaar te aanschouwen.
Al 't geen gy my verzoekt, is tot uw dienst.
My lief! dewyl wy hier nu nog maar zyn allen.
Myne Engelin! ik zal 't geen gy gebied voltrekken,
Om door myn byzyn onz' geheimen niet te ontdekken.
Ga; 'k zie daar reeds een troep van Actiehandelaars.
| |
Zevende toneel.
Lucille, in Mans kleding, Deugdryk, Hoopryk, Waaghals, Schrokhart, Lysje, Pieter, Joris.
Wel dat is weer iets raars,
Zal 't Graaf lyk Woerden ook een Compagnie beginnen?
Gewis, om tot u schaâ, voor niet, uw geld te winnen.
Gy antwoord voor uw beurt, spreek als gy wort gevraagt.
Ik spreek en zwyg myn Heer, wanneer het my behaagd.
Hoopryk., tegen Waaghals.
Waar zal die Compagnie in handelen?
En ook in Hennip, om braaf strikken uit te spannen.
In Zeildoek, Tiggels, Touw, en Kaazen.
Zo leid uw Compagnie, Edam, geen beetjen last.
Ja uw Inventie zal zo 'k vrees, u nog berouwen,
Wyl ge op een staapel Kaas alleen uw winst moest bouwen.
Wat maakt die Kwiebus hier een wonderlyk gesnap?
Dat gy een Kwiebus zyt, blykt aan uw koopmanschap.
Nu gaauw naar Woerden toe, daar kunt gy voordeel haalen,
Met Peingsternakels zal 't u de intrest prompt betalen.
Heer Waaghals, hebt gy nog uwe Acties op de Zuid?
Neen, 'k draaide my in tyds daar eventjes nog uit.
En leege zakken naar Vianen toe te vlugten.
Hoe gaat dien Vent den bek, hy helpt my heel op hol
Maar watbied myn Heer op Zwol?
Drie ouwe Raaden van gebroke Hesse-karren.
Dien Vent, die is gehuurt, loof ik, om ons te sarren.
Al zo gy wilt, myn Heer, het denken staat u vry.
Hy speeld hier ligt voor Gek.
Zo gy niet gek waart, zoud gy voort naar huis toe loopen.
Zo gy niet gek waart, zoud gy hier geen Wind verkoopen.
| |
Agste toneel.
Lucille, in Manskleding, Windvang, Deugdryk, Hoopryk, Waaghals, Schrokhart, Joseph, Simon, Lysje, Pieter, Joris.
Wie doet 'er op Zuid? Wie geeft 'er premie? wie?
Windvang, verbaast uitkomende.
| |
| |
Wat is 'er op de Zuid? 'k doe in die Compagnie.
Myn Heer, nu kunt gy horen
Of hy myn Broeder ook bedriegt.
By de Acties van de Zuid?
Wat vraag jei? 'k heb voor 't minst
Daar by verkreegen ruim twee Tonnegoudssen winst,
Want ik verkogt die, toen ze op zeven honderd waaren.
Myn Heer, zyn in die Zee dan niet als gouwe baaren,
Zo als myn die hier ziet van koper, tin, of loot?
Is dat dan een naauwe sloot?
Myn Heer, waar in men met een schrobnet, sonder missen,
Scheeps ladingen van Goud en Zilver weet te vissen?
Neen 't is een Zee gelyk een and're Zee, vol wind
En wie is dan nog zo ziende blind,
Of wie laat zig zo ver door geldzugt ooit bekruipen?
En namaals, als hy zig vind deerelyk verleid,
Zig zelf de keel affnyd door enk'le gierigheid,
Om geen twee duiten voor een entje touw te geeven.
Zie toe met wien gy spot!
Daar is niet aan bedreeven,
'k Trek my zyn spotterny in 't allerminst niet aan;
Zo doen zy alle die onz' handel niet verstaan.
Maar Fynman! kom eens hier, ik moet u ook iets vragen.
Ik hoorde liever dat ge uw dwaasheid zoud' beklagen,
Dan was 'er nog wat hoop op uwe beterschap,
Als nu te luist'ren na uw eidel wind-gesnap.
Windvang, wyzende op Lucille.
Wat is dat voor een Heer?
Wel moet ik dat juist weten?
Wel neen, ik vraag 'tu maar.
Maar 't is een Heer, die sterk in d'Actiehandel doet,
Gelyk gy zien kunt aan zyn breed geranden hoed.
Kent men dan aan den hoed al die in de Acties hand'len?
Wel ja, ga Quinquenpoix eens op en neder wand'len,
En zie het groote Gild der Rookverkopers door,
Ueigen zelf, en ook dien Bokkebaards Sinjoor,
Zo zult gy zien, dat al die winderige Kwanten
Breê hoeden dragen, wel voorzein van goude kanten,
Dus is 't onnodig dat gy naar dien Heer my vraagt;
Zyn hoed vertoond u, wat Negotie hem behaagd,
Het schynt dat gy alleen in schimpen vind behagen,
Zie toe, eêr gy op 't laast uw dwaasheid moet beklagen!
Zo 't end myn schempery met ongeluk beloond,
Zo zullen wy haast zyn met eene kroon gekroond,
En, ik om scherszery, gy om uw Windverkopen,
Gelyk twee Bedelaars haast agter land gaan lopen;
Maar 't dunkt my dat die straf u nader is als my.
Waagbals, tegens Windvaug.
Myn Heer, is 't moog'lyk! duld gy deze spottery?
'k Vind die geen antwoord waard veel minder tegen reden,
Ik kan myn tyd hier met veel meêr profyt besteden,
Dan met deez' Kwibus my te moeijen.
Schoon al uw handel steund op enk'le dolligheid,
Zo hebt gy egter hier een wysz'lyk woord gesproken.
Of zo het anderzints moet nader zyn verduist,
Die Compagnie is met de Noorder zon verhuist.
't Dient maar tot uwe onderigting,
Zo heb ik voor deez' dienst aan u gants geen verpligting,
Want 'k had ligt, buiten u, my de Acties kwyt gemaakt,
Daar ik door iemants list tot schaâ ben aangeraakt.
Ja dat 's 't regte Actiespel, Bedrogen, weêr bedriegen,
Geen zonde maken van om intrest vuil te liegen.
Wat biest doe op Tergouw?
Daar zal ik ze u voor geven,
Das doe ich, by mier leven!
Myn Heer, 'k heb nooit 't geluk gehad u hier te zien,
Zo gy in Acties doet, zo zoude wy misschien
Wel wat partytjes met elkand'ren kunnen sluiten.
't Zou kunnen zyn myn Heer,
Maar Heer, dat ruilebuiten
Van geld, voor klad Papier, dat zal in 't end gewis....
Hebt gy de grootste Spreeuw, die immer is geboren?
't Kan zyn: maar Heer wat zoort van Acties hebt ge?
Haag, Schiedam, Purmerent, op Vlissingen, ter Veer,
Hebt ge Acties op den Haag? die zyn my dienstig Heer;
Agt, zonder lang te temen.
Het scheeld my op geen stuk tien twalef, min of meêr.
't Iswel, 'k zal morgen ubetalen;
Maar laten we eêr dat ons een misverstand doet dwalen,
Dit voort beschryven, zo zyt gy en ik voldaan.
Dat is ook 't best, daar kan dan gene twistont staan,
En gy zyt alle bei verzekerd van elkander,
Het is voor d'een zo nut en dienstig, als voor d'ander.
Ik zal het doen, hoewel ik zulks onnodig agt.
Zy Schryven.
En hoe veel wil je geven?
Zie daar, nu is 't beschreven,
ô Ja! daar is myn schrift weêrom.
't is wel myn Heer, ik kom.
'k Dagt dat men 't drinken vast van avond zou vergeten.
Daar 's veeltyds weinig dorst, daar weinig word gegeten.
Die Actiekost word oud, zy stinkt reeds naar den brand
Door al 't opwarmen; ja men schroomd alleen zyn hand,
Laat staan zyn mond, daar aan te steken, en door 't stinken
Wil niemant ze eeten, en ook by gevolg niet drinken.
Zyn wy niet lang genoeg hier nog met dezen gek
Myn Vrind, om dat ik dat gebrek
Bezit, ben ik alleen in Quinquenpoix gekomen,
Daar zulk een Buffel ons gevoelig affronteerd
Hier zal geen rust eer zyn voor 'k hem, die u braveerd,
Heb over hals en kop eens uit en huis gesmeten.
Dat zou zo ligt niet gaan.
Heel makk'lyk, wel te weten.
't Sa Pieter! vat hem aan, ik zal u bystand doen.
Zo veel, dat 's geen fatzoen...
Fatzoen, of geen fatzoen, het zal u nu gebeuren.
Help! help! eêr dat zy my nog van elkander scheuren.
Zy nemen Joris met hen alle op, en dragen hem de deur uit.
| |
Negende toneel.
Lucille, in manskleding, Deugdryk.
HEt gaat tot nog naar wens.
Ik kon nooit beter hopen,
Als dat hy zelf van zelfs komt in de strikken lopen,
Die 'k hem gespannen had. Maar laat ons buiten gaan,
Om aan Heer Vroomaard voort deez' zaak te doen verstaan.
Indien het u gevald, hy zal gewis verlangen
Om tyding uit uw mond van dit geluk te ontfangen.
Einde van 't Eerste Bedryf. |
|