Het Taelverbond. Jaargang 7
(1851-1852)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Over het tooneel en zyne strekking en nut in België.
| |
[pagina 194]
| |
spreken, in tegendeel, behoeft alleenlyk het gehoor. Het eene gereedschap werkt voor een zeker getal menschen; het andere voor allen. Zonder te rekenen dat ieder woord op een oogenblik in duizend en duizend ooren kan vallen, ieder afdruksel maer voor eenen man alleen, op denzelfden tyd, kan dienen; - dat de tong haren indruk, onder dak en hemel, binnen en buiten, op den wandelenden en handelenden aenhoorder maekt; het papier zynen invloed slechts, mits zekere omstandigheden van rust, van gemak, van byzondere oplettendheid, oefenen mag. Men vindt de vryheid van spreken, met de vryheid van schryven gepaerd, nog by zeer weinige volkeren in gang; en, iets dat opmerkensweerdig is, de vryheid van spreken op het tooneel, de tooneelvryheid, ontbreekt meest altyd nog, alwaer men het vryprediken zoo in politische als in godsdienstige zaken, de volksvergaderingen in clubben, in tempels, sedert lang gewend is geworden. Een teeken, volgens ons, dat, onder alle vormen van mondeling onderwys, het allerweerdigst in het tooneel moet gezocht worden. België heeft geene soort van volksonderwys gestremd. Het strekt onzen Staetsinrigtingen ter eere dat zy ons het vry tooneel met de vrye drukpers, de vrye Godsdienstenoefening, de vrye volksvergaderingen waerborgen. Engeland zelf is, ten dien opzigte, achter ons gebleven. In Londen en den omtrek mag men geen tooneelstuk voorbrengen dat door den Lord Chamberlain (een ambtenaer des koninglyken paleises) vooraf niet onderzocht en goedgekeurd is gewordenGa naar voetnoot1. In den gewesten, wordt het verlof van spelen door zekere plaetselyke ambtlieden, en slechts voor de door den Lord Chamberlain te Londen reeds goedgekeurde stukken, vergundGa naar voetnoot2. Bovendien, mag men geen' schouwburg zonder byzondere toestemming der overheid openenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 195]
| |
Van Frankryk zullen wy niet spreken. Men weet genoeg dat de wetten, in dat ongelukkig land, tegen de willekeur der Prefecten byna voor niets gerekend worden. Nutteloos was het besluit gebleven dat in den beginne van 1848Ga naar voetnoot1 de vryheid des tooneels afgekondigd had; en sedert dien tyd, is het regt van voorafgaendelyk onderzoek der regering op alle tooneelstukken, in de wetgeving plegtiglyk hersteld gewordenGa naar voetnoot2. Ten onzent, wordt de zaek op eenen anderen voet gesteld. Iedereen mag eenen openbaren schouwburg inrigten, en tooneelstukken van allerhande soort er op brengenGa naar voetnoot3. Geen voorregt, geen voorafgaendelyk verlof. De handhaving der goede orde in de schouwburgen wordt door de gemeenteraden (de gekozene der burgery) uitsluitend geregeld; hun is het regt van gevaerlyke vertooningen te doen ophouden, uitsluitend toevertrouwdGa naar voetnoot4. Men heeft ons, wel is 't waer, meermalen verweten dat wy inderdaed eenen schat vryheden bezaten, maer dat wy desaengaende net gelyk de gierigaerden handelden: veel goederen, geen vertier. Wy willen niet loochenen dat zulks lang genoeg, sedert 1830, het geval geweest is. Wy hadden onder het bestuer der vreemdelingen menige onzer vaderlandsche zeden zoodanig ontleerd, dat wy, by voorbeeld, de vrye vergadering en het vrye tooneel als nieuwigheden aenzagen, waer een voorzigtig volk nooit met gretigheid aentast. Doch de herleving onzer aloude rederykkamers heeft het volkstooneel weldra als eene onzer liefste vaderlandsche instellingen weder doen inhuldigen. Wat men, voor dezen, in Gent en Antwerpen alleen, en nog met veel moeite, in gang gehouden had: de vrye tooneelmaetschappyen verspreiden zich thans over alle onze vlaemsche gewesten en zyn zelfs in eenige onzer waelsche steden en dorpen ingeworteldGa naar voetnoot5. | |
[pagina 196]
| |
Een oplettend waernemer zal nogtans moeten bekennen dat het vry tooneel tot nu toe van weinig nut tot het volksonderwys geweest is. Werd het, in 't vlaemsch, aengaende de volkszedelykheid vry algemeen gevaerloos gehouden, het heeft toch meest als louter tydverdryf gediend; dewyl het, by een wel geregeld volk, als een zachte zedenverbeteraerGa naar voetnoot1, een aengename leermeester moet aenzien worden. Daer men toch zekere teekenen gewaer wordt die de strekking van het vaderlandsch tooneel, sedert eenigen tyd, als doelmatiger aenbevolen hebben, zoo wagen wy eenige bedenkingen over dat voorwerp by te brengen, met de hoop dat zy, by onze tooneeldichteren of schryveren, in overweging zullen komen. Het tooneelonderwys mag onder twee voornaemste vakken verdeeld worden: het geschiedkundige, en het zedekundige. By de oorspronkelyke volkeren moest de stoffe van dat tweederlei onderwys op hunnen eigen bodem gezocht en gevonden worden. De geschiedenissen waren eenvoudig en in klein getal; de zedewaerneming gemakkelyk; de kunst der tooneeldichteren bestond meest in eene grondige kennis des menschelyken herten die hy, ter oorzake van weinige gedenkweerdige daden en van kort bepaeld huisselyke levensschetsen, moest gebruiken. Daerenboven werd het den dichter onmogelyk zich van den vaderlandschen aerd te ontdoen. Ziedaer de ware reden der eenvoudigheid, oorspronkelykheid en eigenaerdigheid des griekschen tooneels, iets dat ook, zoo men beweert, van het sanscritsch tooneel, mag betuigd worden. Hedendaegs, bestaet er byna geen beschaefd volk, of het moet zyne zeden, zyne neigingen, min of meer, op die van zyne geburen schikken. Van daer de noodzakelykheid, by de kleine volkeren, die hunne eigenaerdigheid willen bewaren, van hunne letterkunde zoo min mogelyk op die eens anderen volks alleenlyk na te bootsen. De Belgen zyn, in deze tyden, het gevaer dier uitsluitende na- | |
[pagina 197]
| |
bootsing niet ontweken; en heeft men allengskens, in menige andere vakken onzer letterkunde, eenen beteren weg ingeslagen, zoo blyft het tooneel dezen misbruike nog onderhevig. Vorm en grond alles wordt meest van de Franschen ontleend; en de weinige uitzonderingen die men zou mogen aenduiden, hebben de ontoereikendheid, tevens met den goeden wil der schryveren om anders te doen, te pronk gesteld. Edoch men treft, in eenige der tooneelstukken waer de schryvers op den vaderlandschen bodem, zoo voor de karaktersschetsen als voor de geschiedenissen, hebben willen blyven, oorspronkelykheid en eigenaerdigheid genoeg om betere vruchten naderhand te mogen verhoopen. Het mangelt aen kracht om plotseling eenen nieuwen vorm voor het vaderlandsch tooneeldichten te vinden, hetgeen, inderdaed, uit een waer génie spruiten moet; maer het mangelt ook aen kennis om de hulpmiddelen der andere vreemde tooneelen met die der Franschen te baet te doen, in zulkerwyze dat wy, met meer vryheid en meer verscheidenheid, onze eigene karakters en geschiedenissen zouden mogen voortbrengen. Zonder van den ouden Vondel te spreken, - die, in Gysbrecht Van Amstel, in De Batavische gebroeders, en vooral in Palamedes, echte oorspronkelyke aenwyzingen voor het tooneelheldendicht aflevert, welke noch in de Grieksche, noch in de Grieknaäpende fransche schryvers te vinden zyn; - die; in de Leeuwendalers, het ontwerp geeft van een slach tooneelstukken dat, met weinige veranderingen, onder den zelfden naem van Landspel, nog ten huidigen dage, zou mogen gevolgd worden; - en die, in Lucifer en Adam in Ballingschap, (een stuk in twee) de grootschheid en tevens de eenvoudigheid der ouden op eenen volstrekt nieuwen trant herleven doet; zonder de beroemde hoogduitsche tooneelschryvers van het einde der achttiende eeuw te melden, die de eer hunner vaderlandsche letterkunde juist door hunne eigenaerdigheid zoo hoog gebragt hebben, zullen wy den wydvermaerden Engelschen bard, William Shakespeare, onzen vlaemschen schryveren als de waerste en echtste bron aller germaensche tooneelkunde aenduiden: wy | |
[pagina 198]
| |
meenen de tooneelkunde alwaer men de helden buiten de menschelyke natuer nooit verdicht, de volkszeden nooit vermomt, en alle soort van lieden toch als deelmakende van eene en dezelfde wereld aenneemt. By Shakespeare, zyn CoriolanusGa naar voetnoot1, Cesar en BrutusGa naar voetnoot2 burgers gelyk die van andere steden en tydstippen. MacbethGa naar voetnoot3 en LearGa naar voetnoot4 zyn, of zoo stuersch, of zoo deernisweerdig, als Egystes of OEdipus, zonder dat zy, op zyn fransch, als prachtige koningen te voorschyn komen. HamletGa naar voetnoot5 en JulietGa naar voetnoot6 zyn edellieden van hunnen tyd, en moeten niet als fatsoenlyke fransche marquisen of marquisinnen handelen en spreken, om den aenhoorder, met het uiten der diepste of der teederste gevoelens des menschelyken herten, te beroeren. CalibanGa naar voetnoot7 en FalstaffGa naar voetnoot8 vieren, ieder op zyne wyze, de beestelykste hertstogten bot, zonder dat men de teederheid van Miranda, de edelmoedigheid van prins Hendrik, in de zelfde stukken vergeet te weerderen. Shakespeare is de man voor alles wat men natuerwaerneming, in 't algemeen, mag noemen. Maer bovendien, heeft hy vele byzondere karaktersschetsen te boek gesteld, die uitmuntend op alle hoog- of nederduitsche tooneelen moeten gelukken. De rondborstigheid van Koning Hendrik den VnGa naar voetnoot9, de slimheid van Koning Richard den IIInGa naar voetnoot10, de onnoozelheid van Captain FluellenGa naar voetnoot11, de onbeschaemdheid van dezen FalstaffGa naar voetnoot12, waer wy even van spraken, zouden, vooral, den ouden vlaemschen smaek even juist oppassen, | |
[pagina 199]
| |
dien men in Reinhard den Vos, in Thyl Uilenspiegel, enz. gewaer wordt. Van den anderen kant, MirandaGa naar voetnoot1, OpheliaGa naar voetnoot2, JulietGa naar voetnoot3, CordeliaGa naar voetnoot4, DesdemonaGa naar voetnoot5, als vrouwenkarakters in het vak der teedere gevoelens; PortiaGa naar voetnoot6, KatarinaGa naar voetnoot7, Mrs. Ford en Mrs. PageGa naar voetnoot8, in het vak der boertige, zouden de Vlamingen veel beter schikken dan alle die Grieksche of Fransche tooneelheldinnen die byna nooit buiten den weg des overspels of der ontucht te ontmoeten zyn. Wy brengen nog in rekening by, dat de karakters der vreemdelingen, (die der Franschen en der Hoogduitschers, by voorbeeld,) met zulke eene waerheid door Shakespeare geschetst zyn, dat wy ze nergens beter mogen vinden. De tooneelvormen worden ook beter by den engelschen dichter, volgens onzen smaek, verstaen. Dewyl men met verdichtsels ten tooneele moet te werk gaen, waerom zou men de voordeeligste voor het uit te voeren ontwerp niet gebruiken, zonder acht te slaen op zulke of zulke willekeurige verordening? Shakespeare, die in rym en onrym, in een en het zelfde stuk schryft, naer hy zyne persoonnaedjen op eene heldhaftigere of op eene eenvoudigere wyze voortdryven moet, heeft nog veel andere hulpmiddelen om zyne tooneelkundige uitwerkingen zoo natuerlyk mogelyk te scheppen. Zy verdienen door alle onpartydige tooneelkenners onderzocht te worden, om tot nut van ons vaderlandsch tooneel te mogen strekken. Voor alle de reden die wy hierboven hebben doen gelden, moeten wy aen onze belgische tooneelschryveren de grondige kennis van den ouden Shakespeare bezonderlyk aenbevelen. Hy is de schat waer | |
[pagina 200]
| |
men nog menigvuldige goede schetsen, voor onze hedendaegsche tooneelspelen, zou mogen uit putten; dewyl men den vaderlandschen smaek, op het voorbeeld van een gebuervolk, ten minste zoo belangryk als het Fransche, zoude kunnen beschaven. Nadat wy de bronnen onzer tooneelkennis zullen vermenigvuldigd hebben, zoo blyft het nog over de uitheemsche voorbeelden op onze eigene zeden en manieren zoodanig toe te passen, dat wy het tooneelonderwys niet ter ontaerding onzes volkskarakters verbruiken. De Romeinen die alles, in zaek van letterkundig tooneel, by de Grieken uitgehaeld hadden, hebben daer niets dan ter verderving hunner zeden uitgetrokken, omdat zy de grieksche stukken enkel en alleen op hunne schouwburgen gebragt hebben. Plautus en Terentius, ofschoon zy door hunne schranderheid en schryfstyl uitmunten, leveren ons geen echte romeinsche karaktersschets, geen latynsche tooneelbedryf af. Het zyn altyd oude grieksche gekken die door slimme grieksche slaven bedrogen worden, grieksche krygslieden, matroozen of boeren, grieksche boelinnen, grieksche vondelingen, die als helden of heldinnen te voorschyn treden. Dit heeft veel op de verbastering van Rome gewerkt. Van Seneca-tragicus is er niets te zeggen, tenzy dat hy geen stuk uit de vaderlandsche geschiedenissen getrokken heeft, behalve Octavia; en dat hy alle de oude grieksche halve goden alle de Herachdische et Pelopische stamvaderen verlapt heeft, die by de Grieken ten minste als vaderlandsche helden werden aengenomen, terwyl zy by de Romeinen geen groot belang onder het volk kosten verwekken. Langen tyd genoeg, hebben de Franschen ten dien opzigte net als de Romeinen gehandeld. Alles voor de Franschen kwam van de Grieken en de Romeinen af, behalve by den uitmuntenden Molière, die den eersten rang by de fransche tooneelschryvers altyd gehouden heeft, en waerschynlyk altyd houden zal. Dus geschiedde het onder de Franschen ook juist gelyk onder de Romeinen: de karaktereigenaerdigheid is verloren gegaen. De Gaul is in een mengelmoes van grieksche | |
[pagina 201]
| |
verwaendheid en arglistigheid, van romeinsche hoogdravendheid byna verdwenen; en de poogingen eeniger hedendaegsche fransche tooneelschryveren om zulks te verbeteren, mits eenvoudigere, natuerlykere en op den ouden vaderlandschen trant meer geschikte stukken voort te brengen, zullen misschien by deze edelmoedige taek te kort schieten, omdat zy te laet komen. Die voorbeelden moeten, by de herleving van ons vaderlandsch tooneel, ernstig in bedenking gehouden worden. Dat de belgische letterkundigen de voornaemste kenteekenen onzes volkskarakters nooit uit het oog verliezen, om ze gedurig te eerbiedigen, en zelfs te helpen ontwikkelen. De volksgebreken, de volksvooroordeelen kunnen gemakkelyk zonder krenking der zeden verbeterd en genezen worden. Moeijelyker is het zedelyke gewoonten te herstellen, godsdienstige gevoelens te verlevendigen, als men de eene van den huisselyken haerd verwyderd, de andere uit het menschelyk hert gewischt heeft. Het tooneel mag nooit de wulpsche neigingen der jeugd aenmoedigen, noch de heilige familiebanden trachten los te maken. Het is opmerkensweerdig dat byna alle de noordsche volkeren de jeugd en het huisgezin in hunne letterkunde meest altyd eerbiedigen. De Belgen moeten, desaengaende, het voorbeeld dier geburen, liever dan dat van zuidelyke verleiders, blyven volgen. In zaek van godsdienst moet de kittelachtigheid des publieks bovenal onaengerand blyven. Het staet met den godsdienst alzoo gelegen, dat eerbiedweerdige gevoelens altyd onder de grofste misbruiken zelfs gaen schuilen; en het gevaer is van de eene met de andere in eens te niet te doen, als men de hand, buiten tyd en plaets, op zulke zaken meent te leggen. Het schynt dat het tooneel, onder onze staetkundige inrigtingen, beter tot een ander doel zal mogen gebruikt worden. Zoo wy daeromtrent met onze gewoonlyke bedaerdheid te werk gaen, zullen wy, ter beschaving van ons volk, het magtigste werktuig op de schouwburgen mogen gaen zoeken. Onze roemvolle geschiedenissen zyn bykans uit het geheugen onzer landgenooten, door | |
[pagina 202]
| |
het toedoen onzer uitheemsche beheerschers, verdwenen. het geldt de eer en het geluk onzes vaderlands die geschiedenissen te doen herleven. Goede voorouders maken brave afstammelingenGa naar voetnoot1. Maer een volk dat niet meer weet waer het van afkomt, heeft den roem der voorvaderen in zich zelf niet meer te weerderen. Ons karakter wordt dikwyls door de vreemdelingen vernederd en misprezen: dat het de taek onzer tooneelschryveren worde de vergelyking onzer zeden en wetten met die der geburen vóor het oog des volks te doen pronken. Wy loopen geenszins het gevaer van by deze vergelyking te moeten wyken. Men tracht ons te vervormen; onze rondborstigheid in loosheid te veranderen; onze stoutheid in bloodheid; onze mildheid in hebzucht; onzen eerbied voor de wet in nederige onderdanigheid wegens de beambten: dat onze tooneeldichters dien verderfelyken invoer van vreemde beschadigde koopwaren, volgens gelegenheid, verwenschen of uitlachen; dat men onze aloude vrygezinde manieren niet late verloren gaen, onder het voorwendsel dat wy ons aen de zoogezegde meer beschaefde volkeren moeten spiegelen, of dat wy ons op zekere tegenwoordige instellingen, die zulks schynen te vereisschen, moeten schikken. De omwentelingen dezer eeuw hebben op onzen bodem, gelyk elders, de voormalige adelyke en priesterlyke bevoorregten doen verdwynen, om ze by eene nieuwere, ofschoon niet betere heerschappy uitsluitend te vervangen. De trotschheid en onverdragelykheid dier hedendaegsche aenmatigingen moeten, in het belang van 't algemeen, betoomd worden. Het dient op onze schouwburgen bewezen te worden dat Molière de ydelheid der marquizen, de huichelary der schynheiligen niet uitgelachen heeft, opdat de lompe ‘Monsieur Dimanche’ en de slimme ‘Maître Patelin’ alleenheerschers op de wereld zouden worden. Slaen wy dezen weg in, zoo zal het volk onze schouwburgen meer en meer ondersteunen en toejuichen. Het zal zulks, wel is 't | |
[pagina 203]
| |
waer, alleen doen, omdat de veroordeelden by hunne eigene straf moeijelyk in de handen klappen. Doch het vlaemsche tooneel is gelukkiglyk zoodanig gesteld, dat het de gunst der grooten en der bevoorregten kan missen, en tevens met voorspoed zyne vaderlandsche zending volbrengen. Op geene plaets in Europa kan het tooneelonderwys meer in het belang des volks bewerkstelligen dan wel in onze vlaemsche gewesten. Edele aenmoediging voor onze tooneelschryvers! zy mogen de vaderlandsche schouwburgen in hunnen alouden luister herstellen, en tevens het voorbeeld geven dat eene voegzame en vreedzame verlustiging nog nuttiger voor de vryheid en derzelver ontwikkeling kan worden, dan die beroemde engelsche en amerikaensche meetings die, zoo het schynt, by ons moeijelyk zouden inwortelen. |
|