Het Taelverbond. Jaargang 7(1851-1852)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] Drie oude liedekens medegedeeld door Prudens Van Duyse. I. Lente. [Stemme: Die Vogelkens inder muten]. 1.[regelnummer] Als dat wout draecht bloemen, Soo draecht myn liefste scoen hair; Si leit af haer pockelette: Geen hoofdeken scoender, voorwaer. 2.[regelnummer] Als gele goude rosekens Ontspruten al langs der bane, So trect mijn lief een rocsken, Een so korte rocsken ane. 3.[regelnummer] Als die wegelkens sijn groene, So lopet mijn lief sonder scoe. Och, datter steen nochte doren Haren voetekens seer en doe! [pagina 160] [p. 160] 4.[regelnummer] Als die suderwindekens ruselen, Mijn lief sonder halsdoeke gaet. Haer halsken is sneeuwitte: Het is er so hupse maecht. II. Liefdewensch. [Stemme: Scoen lief, hoe ligt gy hier, en slaept. Willems, Liederen, blz. 329]. 1.[regelnummer] Had ik den slotel van den dach, Ic werpen in ener borne, Waer datti noit het licht en sach: Die sleutele waer verloren. 2.[regelnummer] Die stille nacht ons soude omvaen In enen priele van rosen; De gouden sterren end silveren maen Ge sagen ons cussen end cosen. 3.[regelnummer] Geen hanengecraei dat ons storen sou; Wi en wisten van geender sorgen. Ic hebber een herde lieve vrou, Ic hate den roden morgen. [pagina 161] [p. 161] III. Winter. [Stemme: Daer leit een clooster in Oostenrijk. Willems, Liederen, blz. 166]. 1.[regelnummer] Wanneer de winter comt int lant, Begint mijn lief te truren: Sen kan geen blommen langs den cant Meer plucken up aventuren. 2.[regelnummer] Sen sit niet geernen aenden haert, Int diepsten vander schouen: Het sonneken es haer al meerder waert, Als de vogelkens hun nestje bouen. 3.[regelnummer] En treuret niet, mijn soete lief; Stuer buten den winter graue. Wanneer gi mi een soentje biedt, Tes minen herten tot lentendaue. 4.[regelnummer] Indien ic u een soentje gaf, Wat waerder ane misdreven? Al is de witte winter straf, Een soentje doet ons herleven. Vorige Volgende