Het Taelverbond. Jaargang 6
(1850)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
Vlaemsch feest gegeven door de maetschappy Hoop in Toekomst te Lokeren, op Zondag 7 September laetstleden.Dit letter- en toonkundig feest, dat plaets had ter gelegenheid der opening van de boekzael, ingerigt door het genootschap Hoop in Toekomst, was eene plegtigheid die allergunstigst in het geheugen zal blyven van allen die ze hebben bygewoond. De zoo schoone als ruime bovenzael der Akademie, waer het feest gegeven werd, was vervuld met de voornaemste ingezetenen, heeren en dames; vele letterkundigen uit Antwerpen, Gent en Brussel, werden met vreugd onder de aenwezigen bemerkt, zoo als de wereldberoemde Hendrik Conscience, de heeren Zetternam, Van Arendonck, Jan Van Ryswyck, Pieter Geiregat, E. Van Driessche, alsook een twintigtal leden van het vlaemsch gezelschap De Vlaemsche Vrienden der stad St.-Nicolaes. Ten 6 ure juist nam de plegtigheid aenvang en duerde tot 11 ure voort. Gedurende die tydruimte werd aller aendacht gaende gehouden door de afwisselende uitvoering van muzyk- en zangstukken, redevoeringen en uitgalmingen. Behalve twee ouverturen, gespeeld door de maetschappy Ste-Cecilia en twee koorliederen, gezongen door de maetschappy La Concorde, hoeven wy melding te doen van de redevoering, die door den heer Karel Trouvriez uitgesproken is en die wy hier achter laten volgen met die van den heer Van Driessche. De ieverige voorzitter, wien de bloei van het verdienstelyk Gezelschap zoo zigtbaer ter herte ligt, heeft in duidelyke bewoordingen al de voordeelen aengetoond, welke de vlaemsche bevolkingen, door de beoefening der vaderlandsche tael, kunnen inoogsten. - Het laetste stuk van de eerste | |
[pagina 544]
| |
afdeeling des programs stond aengekondigd als eene voorlezing van eenen gentschen letterkundige; deze afwezig zynde, zoo werd in zyne plaets, tot de meeste voldoening van het uitgelezen publiek, de estrade beklommen door ridder Hendrik Conscience die in eene roerende redevoering voor de vuist, allen aenhoorder tot de hoogste verrukking bragt. - Verders heeft zich in de tweede afdeeling byzonder doen opmerken de heer A. De Castro; Stoffer Alleweet, een boertig zangstuk met tusschenspraek, door hem verveerdigd en uitgevoerd, heeten wy echt luimig, in staet om aller lachspieren gedurig in beweging te houden, zoo als het geschiedde. De heer Jan Van Ryswyck heeft zich insgelyks doen toejuichen. Wy moeten hier ook onzen welverdienden lof toezwaeijen aen de heeren E. De Caluwé, F. Lapeer, J. Van Raemdonck, K. De Cock, J. Van Gyseghem en H. en J. Coekelberg, die zich, door zang en alleenspraken, der erkentelykheid des publieks hebben weerdig gemaekt. Na het feest, waerin al Lokerens notabelen deelnamen, hebben de vreemde letterkundigen en de leden des gezelschaps zich na dezes zael, by den heer de Mey-Debus, begeven. Aldaer eenigen tyd met de meeste gulhertigheid vereenigd geweest zynde en verscheidene toasten en vlaemsche gezangen toegejuicht hebbende, zoo zyn de deelnemers, hoogst voldaen over den voortreffelyken, heerlyken voortgang der vlaemsche beweging in de Durmstad, kunstbroederlyk uiteengescheiden. | |
Redevoering van den heer Karel Trouvriez, Voorzitter van het vlaemsch gezelschap Hoop in Toekomst.Achtbare Overheden, Myneheeren, Mejufvrouwen, stadgenoten en vreemdelingen die ons feest bywoont, heil en dank voor uwe geachte tegenwoordigheid! Heil en dank aen u, heeren Bestierders der toonkundige | |
[pagina 545]
| |
Maetschappy Ste-Cecilia, aen u, Myneheeren van het Koorgenootschap La Concorde, heil en dank aen uwe beide Maetschappyen voor de gulhartige, de broederlyke medewerking die gy ons hebt verleend. Eer en lof en dank aen de Almagtige Voorzienigheid die ons de krachten heeft geschonken om een door moeijelykheden omringd werk te voltrekken en de laetste hand aen het maetschappelyk gebouw te kunnen brengen, dat by zyne inrigting zoo onverwacht, zoo droevig, zoo bitsig, zoo schaemteloos werd ondermynd. Als Voorzitter onzes vlaemschen vriendenkrings, is my de pligt opgeleid.... is my de eer te beurt gevallen dit plegtig feest te openen. - Wanneer het gezelschap my op drie verschillende tydstippen tot zynen voorzitterstoel heeft geroepen, heb ik dit ambt, - niet als beoefenaer der letterkunde maer als haer minnaer, telkens met welgemoede dankbaerheid aenvaerd. - Ik had wel de overtuiging dat myne yverige poogingen, myne onverpoosde werkzaemheden het geeerbiede en geliefkoosde gezelschap niet ontbreken zouden..... Maer, verblinde minnaer! ik aenschouwde de gansche uitgestrektheid myner pligten niet, - ik kende de moeijelykheden niet in dezen werkkring te ontmoeten; - ik berekende de geringheid myner vermogens niet met uwe bekwaemheden, met den roem onzer achtbare briefwisselende leden, reeds zoo gunstig in het uitgestrekte ryk der letteren bekend. - Verblinde minnaer! ik werd verleid!... verleid door de kloppingen die ik voor vaderland en moedertael in den boezem gevoelde; verleid door de teedere aengekleefdheid voor den grond waerop het gebeente onzer vaderen rust; waerop de bezorgde hand eener moeder ons wanklend wiegje, onzen rinkelstoel, onze eerste paden met bloemen van hoop in de toekomst bestrooide.... Neen.... niet door vermetele zelfwaen, maer door het schoone, het nuttige, het veelbetooverende onzer stichting aengepord, hebben wy de oogen op luistervolle, mogelyk bedriegelyke verschynselen gevestigd; aendoenlyke gewaerwordingen van allen aerd hebben ons hart | |
[pagina 546]
| |
getroffen.... Wy hoorden de schoone klanken der lieve moedertael in den tempel, aen kunsten en wetenschappen toegewyd, weêrgalmen; wy gevoelden den onverbasterden handdruk der vlaemsche vriendenry; wy zagen de weelderige vruchten op de Lokersche velden ontschieten; wy bewerkten nieuwe lauwerbladeren aen de kroon van het vlaemsch gezelschap gehecht.... en vrolyk over ons reeds zoo vroeg bereikte doel, te vreden over onze bekroonde poogingen, hebben wy niet langer geaerzeld in het openbaer, met onze boeken te verschynen, en een woordje te reppen van de inrigting des gezelschaps, haer doel, haer wezentlyk nut. - Op uwe welwillende aendacht, Myneheeren, op uwe beschermende inschikkelykheid hebben wy hoogst gerekend.... en, ofschoon wy de overtuiging hebben dat deze ons niet ontbreken zal, komt nogtans eene zekere moedeloosheid deze bewerkingen belommeren. Wy gevoelen met spyt dat wy ons tot het hooge onzer zending niet kunnen verheffen, dat onze redevoering aen uwe verwachting niet beantwoorden zal. En inderdaed, Myneheeren, zonder uiterlyke welsprekendheid, zonder letterkundige verdiensten kunnen wy den weg uwer harten niet vinden. - Aen onze welsprekende kunstbroeders blyft dus de eerbare taek behouden, in het uitgalmen hunner uitgekozene en door 's meesters hand geschrevene stukken u den rykdom en het schoone onzer moedertael te doen beseffen, u eenigen smaek in hare plegtige klanken te doen vinden, en by gevolg u de stonden te veraengenamen welke gy voor de eerste mael doorbrengt in een oorspronkelyk vlaemsch feest, op eenen ouden oorspronkelyk vlaemschen grond gegeven. Bereiken wy het voorgestelde doel, vinden onze vaderlandsche poogingen eenige belangstelling by onze stadgenoten, dan komen wy jaerlyks de werkingen des gezelschaps in het openbaer overleggen, en, daer wy in de heiligheid der vlaemsche zaek en in de toekomst onzer Maetschappy een onbegrensd vertrouwen stellen, mogen wy UE. reeds de overtuiging geven dat wy jaerlyks nieuwe levenskracht, nieuwen bloei, nieuwen heilbedoelenden vooruitgang zullen kunnen aenstippen, die onzen | |
[pagina 547]
| |
geboortegrond tot beduidend nut, en elkeen onzer leden tot zalige zelfvoldoening strekken zal.
Myneheeren,
Het is eene onbetwistbare daedzaek dat een volk 't welk zyne moedertael verwaerloost en zich aen het uitheemsche kleeft, weldra zyne eigene zelfstandigheid verliezen zal. - Te menigvuldig bieden zich dergelyke voorbeelden in de wereldgeschiedenis aen, om ze hier met vreemde aenhalingen te bevestigen. Betoonen wy dus enkelyk dat onze voorouders deze waerheid begrepen wanneer zy, reeds van de vroegste eeuwen, met zulk eenen lofbaren arbeid, met zulke eene onbegrypelyke kunde, hunne regten wisten te verdedigen! Het is de liefde en eerbied voor moedertael die hen in de rampspoedigste lotgevallen, waervan onze geschiedbladeren getuigen, hunne zeden, hunnen godsdienst, hunne nationaliteit telkens van eene volledige vernietiging hebben bevryd. Te vergeefs zoeken wy op den aerdbodem een plekje grond dat zoo dikwyls als België de prooi der overheersching is geworden; waer zoo vele staetsberoerten ontschoten zyn; dat zoo veel bloed voor vryheidsliefde heeft gestoomd, waer de tiranny door lage, verachtelyke sluipmoorden, door bloedige trouwloosheden, zoo vele middelen heeft uitgedacht om den volkstam te vernielen, - en waer nogtans, zoo wel onder de Romeinsche heerschappy als onder het Spaensche bewind, de nationale geest, door de zucht tot vryheid, door den edelmoed, door de burgerdeugd, van het vreemde zedenbederf werd gered. Gedurende vier eeuwen lagen onze voorvaderen onder het romeinsche juk geketend zonder in Romes zedeloosheid mede te deelen: nooit heeft de magtige, de eerzuchtige Julius Cesar de dappere Menapiers of eerste Vlamingen gansch onder zyn bedwang kunnen stellen. Plus victi quam domiti zegt de latynsche schryver Florus, en Cesar zelf zoo vele kloekmoedigheid, met zoo vele vryheidsliefde gepaerd ziende, zegde van hen: de Belgen zyn de dapperste aller Gallen. | |
[pagina 548]
| |
In de zestiende eeuw, onder het spaensche schrikbewind, was het gedrag der nederlandsche volken niet min heldhaftig, niet min beroemenswaerdig. Loodzwaer valt op het vaderlandminnend hart de lezing der bladeren, wanneer de snoode Alba in Philips naem, de doorluchtigste edellieden voor den raed van beroerten, of beter voor den bloedraed betrok; wanneer de dapperste helden in eene morsige gevangenis met boosdoeners werden vermengd en de schoonste jaren huns levens op eene bussel stroo, tusschen killige muren zagen verwelken; wanneer het schavot in onze verschillende steden dagelyks werd geregt en de straten in eene bloedrivier veranderde; wanneer duizende inwooners den geboortegrond met hunne schatten, hunne nyverheid, hunne kunde verlieten en in de naburige landen eene schuilplaets voor de tyrannieke bevelen van vernietiging en bloedverkwisting zochten; wanneer Belgenland bedreigd werd van de landkaert te verdwynen en de toekomst zich in 't verschiet op eene zoo akelige wyze vertoonde.... toen nog, in die netelige oogenblikken, in die uiterste stonden, behielden onze voorvaderen den zucht tot vryheid en onafhankelykheid. Ja, zy die in de kerkers verkwynden, stuerden hunne gebeden tot de Godheid en smeekten haer de vryheidminnende poogingen hunner medebroeders te ondersteunen; zy, die de sporen van den dood aen de toenemende bleekheid hunner wangen langzaem zagen aenkomen, de knieën gebogen, de geketende armen hemelwaerts vóór de verroeste stafyzers van het somber gevang gewend.... zy zelve smeekten de Almagt, by De Hoornes en Egmonts ontschuldig vergoten bloed, de vermaledyde onderdrukking der kastiljaensche dwinglandy te verpletten. Oh ja, Myneheeren, loodzwaer valt op het vaderlandminnend hart, de lezing dier schrikverwekkende bladeren. Meer schoon, meer zoet, meer aengenaem zyn de bladeren welke op deze volgen en die ons de verwydering der uitheemsche volksverdrukkers en den opstand des voorgeslachts met eigene zeden, eigen aerd, eigene tael uit eene diepe vernedering wederom aenstippen. | |
[pagina 549]
| |
Deze twee verschillende schetsen uit de bloedigste tydstippen onzer geschiedenis getrokken, zyn voldoende om het reeds aengekondigde punt onzer redevoering te bereiken. Besluiten wy dus. - De schoonste der Europische geschiedtafereelen zyn wel de Nederlandsche; de roemrykste grond des aerdbodems, is wel de grond waer vryheid is geboren, de grond die wy betreden; het schoonste erfdeel 't welk een volk kan ontvangen, is wel het erfdeel der moedertael, door onbuigbaren moed behouden, dat de Belgen is te beurt gevallen. - Met deze innige overtuiging hebben zich de verschillende vlaemsche gezelschappen in ons land ingerigt; met deze overtuiging hebben zy ten tyde van den diep betreurden Willems eene beweging begonnen die voorzeker eene der schoonste, der regtvaerdigste, der vaderlandlievendste bewegingen was die ooit zyn bewerkt geweest. - Het doel was destyds 't gene het nog heden is: - het hart onzer landgenoten tegen eene naburige verbastering te bevryden; door onverpoosde werkzaemheden - de eene door letterkundige gewrochten, de andere door het verspreiden dezer, - der vaderen roem en groote daden in den burgerstand kenbaer te maken, en aldus de veredeling van het hart, met de beschaving des verstands en den voortgang der kennis te bewerken. Helaes, Myneheeren, dit doel werd niet altoos begrepen gelyk het behoefde: de eerste stryd is byna overal eene droevige worsteling voor zelfsbehoud geweest: de Scheldezonen getuigen het ons, de bewooners van Artevelde's stad komen het ons bevestigen. ‘Van waer toch mag het komen - zegde een onzer briefwisselende leden by het graf van dichter LedeganckGa naar voetnoot1, - van waer toch mag het komen dat eenieder van ons om zyn betrouwen in de vlaemsche zaek moet lyden? Van waer de smaed en spot die hy te verdragen heeft? Van waer de lagen die zyne standvastigheid worden gespannen? Van waer de vervolgingen die hem bedreigen?’ | |
[pagina 550]
| |
Niet meer als de geachte schryver zullen wy deze verschillige vragen beantwoorden.... Genoegzaem zy het ons te weten, dat ons doel een edel doel is, dat de verstandsontwikkeling die wy betrachten, ons geweten niet zal bevlekken, dat de beschaving die wy bewerken ons niet ontzeggen zal rein en schuldeloos te blyven by het aenschouwen der Godheid.... by de bespiegeling, - des avonds van het dichterlyke starrenheir, - des nachts van den zilveren glans der manestralen, - des dags van het alverkwikkende zonnelicht dat de azure baen doorwandelt. Wie beschaving des verstands bewerkt..... bewerkt godsdienst!... Godsdienst en beschaving zyn onscheidbaer en uit de zelfde bron gesproten: by den voortgang des christendoms heeft men de barbaerschheden tot in de verstafgelegene landstreken, tot by de poolbewooners zien verminderen! Wie beschaving des verstands bewerkt.... bewerkt vaderlandsliefde! Gewis, zegt de beroemde dichteresse Petronella Moens, Gewis, daer waer het staemlend kind
Reeds 't roemryk voorgeslacht bemint,
Daer zal geen dwingelandy 's volks vryheid ooit verpletten.
Wie beschaving des verstands bewerkt.... bewerkt burgerdeugd!... De snoodheid is zeldzaem by de letterminnende en verlichte volkeren; by hen treft men edele en genaekbare harten aen en vindt men broedermin en medelyden, de schoonste hoedanigheden der engelen met eenen beminnelyken omgang vereenigd. Burgerdeugd, vaderlandsliefde, godsdienst zyn by gevolg de geestvermogens welke de bewerkingen des gezelschaps door het verspreiden zyner boeken trachten te ontwikkelen. Gaet dus... letterkundige vruchten onzer vlaemsche vrienden, gaet... onder deze beschermende vleugelen de verschillende standen der Durmstad bezoeken; gaet... voortyds bleeft gy onaengerand in de boekenkas des begoeden mans berusten.... | |
[pagina 551]
| |
Gedoogt dat wy u in de schamele wooning des werkmans - in de nederige, - doch voortreffelyke kringen der maetschappelyke samenleving geleiden... en, mogtet gy daer... in deze aentrekkelyke gezelligheid de toekomst in 's lezers geest verhelderen, het genot zyns levens vermeerderen. Gaet uitgekozene boeken..., trouwe vrienden... gy wier aenzicht nooit verandert, wier tael altoos dezelve blyft, wier vriendschap nooit verflauwt..., gy die de kwellingen der gefolterde zielen lenigt..., gaet, beste vrienden, doorwandelt de verschillende maetschappelyke standen, vraegt het vertrouwen des vaders..., de gunstige aenbeveling der moeder..., de kiesche aendacht van het jongelingschap, de dankbare glimlach onzer bevallige maegdenrei.., en komt weder in ons midden, betreedt weder de trappen onzer Gilde-Zael... niet met een vloek, maer met de ryke zegeningen van allen. Gelooft toch niet, Myneheeren, dat wy verblind zyn in de uitwerksels die ons gewrocht zyn voorbehouden, dat wy dunken de vlaemsche boeken ten uwe huize onmiddelyk aenvaerd te zien... Oh neen, zy die hunne eerste opvoeding in de fransche tael hebben ontvangen, kunnen in gevorderde jaren de innerlyke waerde hunner moedertael niet met de eerste lezingen beseffen en er by gevolg de gewenschten smaek niet in vinden. By hen kan dus onze verzameling geen byval ontmoeten. Aen hen ook die hunne ledige stonden uitsluitelyk aen de fransche romanschryvers hebben toegewyd, zullen onze stille, vreedzame verhalen niet bevallen... En waerom? De beroemde schryver des Lotelings antwoordt u.... ‘Om dat zy, eenvoudig als de grond waerop zy groeiden, regtstreeks tegen de heerschende mode inloopen: zy zyn geen mengsel van bloed, van dieventael, van oneer, van overspel, van naekte ontucht, van spottend ongeloof, van vernietzuchtige moedeloosheid: zy doen by den lezer het hair niet te berge ryzen uit schrik voor zyne eigene deugd en voor de toekomst van het menschdom. Neen, neen, het is de duivel der vertwyfeling en des haets niet, die ze insprak. - De natuer in hare onbesmette frischheid, heeft ze te samen geweven | |
[pagina 552]
| |
uit eene ootmoedige stof, waerin slechts hier en daer eene zuivere perel der menschelyke ziele glinstert. Om ze te genieten mag men niet gansch onttooverd zyn; zy treffen slechts de allerfynste snaren des harten: die brooze vezels van levenslust, van liefde tot God en tot den evenmensch, welke het eerst door de wryving van baetzuchtig zwoegen, verrotten en breken.’ Ziet daer, Myneheeren, de lezingen die wy verkiezen, de boeken welke wy u aenbevelen; ziet daer de baen van 's gezelschaps bewerkingen voorgeschreven, en die wy getrouw zullen volgen zoolang het maetschappelyk roer onze jeugdige handen blyft toevertrouwd. Gebeurde het nu, Myneheeren, dat op het catalogus 't welk in korte van onze boekery verschynen zal, er zich een boek bevond die ondeugende strekkingen behelsde, die het klaerziende oog der stedelyke kommissieGa naar voetnoot1, die de omzichtigheid van ons bestuer was ontsnapt.... gelieve het u ons zulks niet ten kwade te duiden, en ons geene vernietzuchtige denkwyze toe te eigenen: vereert ons integendeel met eene heilbedoelende verwittiging.... wy zullen dezelve altoos met welwillende dankbaerheid aennemen. Echter, Myneheeren, behoeven wy ook te verklaren dat het gezelschap niet voornemens is het oor te leenen aen de beknibbelingen die haer uit dien hoofde door het vernederend fanatismus zoude kunnen worden toegestuerd. Onder dit eenige masker zouden onbekende tegenstrevers zich gunstig kunnen verbergen; wy sturen hun dus op voorhand en voor enkel antwoord, de versjes van vader Cats: Daar 't bietje suiker vindt, juist uit dat eigen kruid
Daar zuigt de vuile spin vergiftig voedsel uit.
Tot slot, Myneheeren, herhalen wy u den korten inhoud onzer gezegden. In vroegere eeuwen werd door de almagtige en eerbiedswaerdige hand van Gods zoon, in een eenzaem hoekje van | |
[pagina 553]
| |
Palestina, ten koste der gruwbaerste marteldood, een beschavingsboom geplant die over de gansche wereldbol, de zoetste, de getemperdste vruchten verspreidde.... Van dien boom, welke de ruwe hand des werkmans met de sneeuwwitte hand des edelen heeft gemengd, hebben wy de eer gehad een takje te ontvangen; - wy hebben het, getrouwe zendelingen, in 't vruchtbare land van Waes, in onze geboortestad, in het oude Lokeren, gebragt; zorgvuldig en met omzichtigheid plaetsen wy het te midden van andere krachtvolle en voedzame planten van denzelfden aerd, ten einde het te bevryden van den guren winterstorm, van 't vernielend onweêr, van 't verwoestend orkaen. Deze planten alsof zy met een vaderlyk voorgevoel bezield waren, overlommerden het weldra door hunne bladryke takken. Te vergeefs kwamen dus de vergruizing, de boosheid rondom het jonge takje zweven; te vergeefs kwamen naemlooze aterlingen het met spot, en haet, en nyd vervolgen; te vergeefs kwam het kruipend ongedierte aen zyne pas ontschotene wortelen knagen!.... Alle vernielzuchtige poogingen werden verydeld, het samenweefsel van laegheden werd verbroken.... Goedgunstige zonnestralen verschenen in de grenslooze kimmen en doorboorden de sombere luchtgesteltenis: het takje in jeugdig gewas verwierf eenen koninklyken oogslag, voor deszelfs dappere opkweeking schonk de milde hand onzer Majesteit ons het noodige voedselGa naar voetnoot1; de heer Minister van binnenlandsche zaken moedigde onze poogingen aen en vertrouwde ons een groot getal vruchten welke reeds op andere velden geoogst werdenGa naar voetnoot2; Lokerens Gemeenteraed vermengde zynen onderstand met dien van het hooge StaetsbestuerGa naar voetnoot3.... en de bedreigde | |
[pagina 554]
| |
plant welke voordezen de spottende glimlach, de hoonende schokschoudering van velen stilzwygend moest onderstaen, is reeds een krachtvolle boom waervan de jeugdige takken beminnelyke, bekoorlyke vruchten voortbrengen, die ons deszelfs minnaers in den huisselyken kring en in de burgermaetschappy de zoetste genoegen zullen verschaffenGa naar voetnoot1. Myneheeren, Mejufvrouwen, vreemdelingen en stadgenoten op dit feest tegenwoordig, wy bieden u nogmael onze hartelyke dankbaerheid voor uwe geachte en welwillende aendacht. Gy weet het, Myneheeren, onze tweejarige arbeid is van alle persoonlyk belang ontbloot geweest. Het gezelschap vraegt u geene dankbetuigingen; het gezelschap betracht die niet... heerlyk genoeg is de zelfvoldoening die wy in onze harten gevoelen... enkelyk dus uit naem der regtvaerdigheid, die vroeg of laet, met wil of tegen dank, te voorschyn komt, doen wy u eene bede.....
Myneheeren,
Wanneer wy eensdaegs het afgematte hoofd zullen ter neder leggen: Wanneer men vroeg of laet ons assche zal vergaderen
En ons gebeente mengt, by 't overschot der vaderen,
Zegt dan, gy die uw ziel in ons gewrocht hervindt,
't Gezelschap heeft met vuer zyn Lokeren bemindGa naar voetnoot1.
Lokeren, 7 september 1851. | |
[pagina 555]
| |
Redevoering uitgesproken door den heer van Driessche van Brussel.Geachte broeders,
Het zy my vergund twee woorden in deze vriendenvergadering te zeggen. Twee woorden slechts; maer twee woorden die eene eeuwigheid van denkbeelden in zich bevatten, twee woorden die in de ziel des regtschapen mans eenen ontembaren gloed van vaderlandsliefde doen ontstaen, twee woorden die voor den Vlaming een groot straelpunt zyn, een punt waerop ons aller blikken gevestigd staen. Die woorden, myne geachte broeders, die woorden zyn: Hoop in Toekomst. Schoon is het poogen, dat gy ter verheerlyking onzer moedertael aenwendt! maer schooner nog, en alomvattender is de naem eens verbonds, - Hoop in Toekomst! die woorden zyn voor den Vlaming wat de spreuk uit het boek der boeken - zy die vernederd zyn zullen verheven voorden - voor den kristen is. - Hoop in Toekomst dan! en met fiere blikken in die toekomst gezien! - Zy is ons, zy behoort ons toe als een heilig en onschendbaer regt. Dus tot u sprekende, geachte broeders, ben ik tevens overtuigd, door u in den vollen zin des woords begrepen te worden. Dit bewyzen my uwe daden en niets spreekt duidelyker voor my dan daden. Gy zult het volk den leeslust ingeven, gy zult het volk voor zyne betere toekomst bereiden. Gy zult het juk der onwetendheid van zyne schouders wegwerpen, gy zult de ketens der ondeugd vergruizen; gy zult, waer nu de domheid zetelt, den tempel der beschaving stichten, op het outer van burgerregt en burgerpligten! Wat hoeft er nu om met de diepste overtuiging te zeggen: Wy hopen in de toekomst. Slechts moed, moed genoeg om die toekomst zonder afschrikken intestaren; de reijen dicht te sluiten | |
[pagina 556]
| |
en te zeggen wy willen, wy zullen den Vlaming verheffen door zyne moedertael! Hinderpalen groeijen er als distelstruiken en onkruidplanten op onzen weg. - Gy ook gevoelt die, gy ook betreurt die, myne broeders. - Maer hy die volgens een vast princiep handelt, staet als eene rots onwankelbaer: laet my dus toe; u een princiep, dat het myne is, mede te deelen. - Gelyk alle starren aen het hemelgewelf geene lichtstarren zyn en niet alle met de zelfde klaerte schitteren, maer toch alle haer licht uit dezelfde eeuwige onbenaembare bron trekken en alle te samen vloeijen om de aerde het straelpunt harer heerlykheid te maken, zoo ook zyn alle menschen geen verlichte of verlichtende menschen; zoo ook blikken alle menschen niet met den zelfden geest, maer allen toch putten hunne geesten-krachten uit de zelfde bron, uit het eeuwige, onbenaembare genie en allen hebben ook de aerde voor straelpunt harer werkzaemheden! Dit princiep, myne broeders, bewyst ons dat wy allen, van welke kracht of meening ook, hand aen hand kunnen gaen, dat aller geesten, dat aller meeningen, als zooveel starren moeten daerstaen om de aerde, om ons Vaderland te verlichten. - Dringe dit princiep in aller harten door, en dan Hoop in Toekomst. |
|