ziel, dat gy my toetsen wilt; weet gy dan niet dat ik sedert lang door al wie my kent of niet kent, Onbevreesde Jan genoemd word? Niemand op de wereld zal my ooit schrik aenjagen, al kwamen al de duivels uit de hel, al staken zy de hoornen op, al sloegen zy de maet, heer muziekant, met hunne staerten.
- Hoor eens, onbevreesde Jan: wilt gy met my eene wedding aengaen? - hernam de basspeler.
- Dat gy daer, met uwen bas, my zoudt..........
- Dat ik u zal doen schrikken.
- Ha, ha, ha! wedden....... zeer geerne en waervoor?
- Waervoor? Leve de Peeterman!... voor twintig potten van dat lekker nat onder ons binnen te spelen.
- Leve de Peeterman! - hervatte onbevreesde Jan, - ik ben niet bang van wedden. Superfyn biertje! my dunkt dat het reeds in myn keeltje loopt; en al was het nog voor meer, ik zou voor den duivel niet vreezen. Weet dat gy verloren zyt, vriend!........ 't is de eerste wedding niet die ik zal winnen, en de voorwaerden?
- Hoor: - sprak de basspeler, - dezen nacht zult gy op klokslag twaelf uren stipt, met eene byl in de hand, op de botermarkt zyn, en als de klok haren twaelfden slag zal gegeven hebben, zult gy stillekens naer de balken trekken die dáér tegen St.-Pieters kerk opeen liggen. Gy zult die balken opstappen en indien u daer iets tegenkomt, - want het spookt er, zegt men, - zult gy het vastgrypen en......
- En....... hervatte Jan met open oog en monde.
- En in stukken kappen, hervatte de muziekant.
- Ja, ja, in honderd duizend beetjes en stukskens, - antwoordde Jan, voor twintig potten Peeterman mag men wel, om den bliksem! iets wagen.
Zy sloegen elkander de handen in een, en de wedding stond paelvast. De basspeler met zyne gezellen, die tot getuigen waren van die in goeder forma vastgestelde akte, verlieten de herberg.- Slaep er wel op, onbevreesde Jan, - riepen zy hem toe.
- Om den bliksem! dat zal ik.