| |
| |
| |
Merkweerdigheden van Italië, door Ch. J. van den Nest, Priester.
I. Panorama van Napels.
Onder de byzonderste merkweerdigheden welke de reizer in Italië aentreft, bekleedt voorzeker het gezigt of panorama van het schoone Napels geene geringe plaets. En inderdaed, treffend is het tafereel dat zich voor het oog des toeschouwers opdoet, wen men van het hooge Sint-Ermes kasteel den blik over de verre omliggende vlakte rond laet dwalen. Onder aen den voet diens torens van waer men het alles, by eenen enkelen wenk, mag gadeslaen, spreidt zich die stad ten toon, welke, steeds van heure heldere lentezon bestraeld en voor onguren wintertyd onbeducht, nimmer haer veldengroen besneeuwd ziet dan met wat het lieflyk zuiderkoel in witten geurenden bloemendos van jasmyn en oranjeboom, in ieder jaergetyde af doet regenen. Met eenig welgenoegen rust het oog op de trotsche pracht dier ontelbare paleizen en tempels, welker glinsterende tinnen en marmeren gevelwanden, het vlekloos blauw van Italiës hemel in duizend schitterende toonen wederkaetsten. Hier, te midden in den drang der bonte menigte die rond heenwoelt, verheffen zich beweegloos en statig die prachtige gedenkzuilen die
| |
| |
aen verledene en grootere tyden doen herdenken; ginds ryst de heldere watersprong der Medina fontein waeraen de Largo di Castello, het uitgestrekste plein van Napels, al zyn luister heeft te danken. Hier spiegelt zich het onweerdeerbaer Villa reale in het glimmend watervlak dier zee langs welke de kaei de Chiaja, geliefde wandelplaets der Napolitanen, heerlyk heenkronkelt; daer weder slingert die breede, schoone Toledo straet, immer opgepropt van wandelaers en rytuigen, die haer van alle zyden doorstroomen. Dit alles levert een schitterend en levenvol tafereel op, dat niet onaerdig van de vreedzame stilte der omliggende groene velden ligt omsloten. In het verschiet verheft zich statig, op het hoogste toppunt eener steile rots, het loome gevaerte van het kasteel d'OEuf, dat van Frederik-den-tweeden in eene verschanzing hervormd werd. De rotsklomp, die het gebouw draegt, helt op een afstand van meer dan zeven honderd voet vooruit in de zee, van welker oever er eene smalle baen heen leidt. In dit kasteel bevindt zich de tombe van den laetsten roomschen keizer die op Europa mogt heerschen. Na dat Orestes, vader van Augustulus te Pavia door bevel van Odoacre was omgekomen, werd die jonge vorst in Campaniën verbannen, en vervolgens opgesloten in die versterking, welke toen, van het vaste land afgescheiden, akelig als een vlottend kerkersticht, uit het midden der baren oprees. By het afsterven van Orestes zoon, verviel het westen onder het beheer der barbaren, tot den dag der opkomst van Karel-den-Grooten, die de heerschappy der roomsche keizers, in den dood van Augustulus verstorven, met nog meerderen luister herbegon.
By het zien hoe die schoone stad, daer, zoo roekeloos op den boord des afgronds hare weelderige dagen slyt, kan men met moeite een innig gevoel van deelnemende deernis onderdrukken. Inderdaed, als een onnoozel offer rust zy tusschen den Vesuvius en den Solfatara, - de twee smookende volkanen die haer van wederzyde beloeren, en men schrikt voor het haer dreigende gevaer, welk zy immer in dartele vreugd en met blind vertrouwen te gemoet ziet.
Niet zoo dra wendt men het oog van het ryke tafereel welk Napels panorama oplevert, of de blikken vallen op de omliggende heuvelen
| |
| |
die in den gulden vruchtendosch der oranjeboomen en der cederen, deels als een sluijer, rond om de helling van den vuerberg slingeren, deels ook, de wyde velden doorgolven, om, met de purpergazige mistkleur van den gezigteinder, het gansche landschap in hunne kronkelende keten intelysten. Waer men ook henen blikke, overal wisselt zich de reeds bewonderde schoonheid af, met nieuweren en immer klimmenden luister. Het is anders niet dan betooverend schoone vergezigten opgeluisterd als door eene schakering van lusthoven, dorpen, paleizen, kerken, kasteelen, heuvelen bergevaerten, van alle hoogte, van alle vorm. En dan! van uit dit alles spreekt u het aloude en zoo dichterlyk verleden tegen. Hier ligt het lieve Pouzzoles, wakend by het fantastiche puin dier brugge die nog aen den naem van Caligula, Romes dwingeland, doet denken; Pouzzoles en zyn doolhof, en zyn Kolysoeum, en de geliefde lustwoon van Cicero, en den overouden tempel van Augustus, en de geduchte spelonk dier tooveres, by wie het roemzuchtig Rome te raden ging, en die eenmael van Virgilius werd bezongen. Ginds in den hellen zonnenglans vonkelen de slapende waters van den Agnano, waervan de fonteinen altoos zieden en die toch zoo zeer niet worden geweerdeerd om zyne badstoven van Sint Germano, en zynen Solfatara, dit groote plein waer men 't volkaenvuer onder den voet hoort loeijen, dan om die gevaerlyke kroft over welker grond er immer een doodende pestlucht dampt, die, by het enkel inademen, mensch en dier doet sneven. Daer is het Baia het geliefde oord van Horatius, waer men eenmael tegen Nero, die samenzweering aengong, welke Lucanus het leven koste. Ginds, Pausilippe, met zyne bloemryke boschaedjen, en die stille en sombere grot van Seneca zoo heerlyk beschreven. - Blikt men over het vlak der zee, dan ziet men aen den horizon Portici en Castellamare kiemen. In de nabyheid dier steden ryzen ook die hooge zwarte lauwer-en kastaniebosschen waervan de bruingroene loover, zich in het altoos
murmelend nat van Castellamares haven spiegelen. - Daer nevens prykt Sorrento in al de bekoorlykheden zyner overschoone ligging, Sorrento, met zyne steile over de golven hellende rots, van welker toppunt het blanke kasteel van Torquato Tasso
| |
| |
immer in den afgrond schynt te storten. - Ter westerzyde, voor aleer de blik verdole in de peillooze diepten van het landschap, ontwaert men de kaep van Misena, van waer Plinius de oude, toen bevelhebber der Romeinen, de vloten zyns noodlottigen togts naer den Vesuvius dorst wagen - en het eiland Capri, dat zich als eene duistere schim in het reine blauw des hemels afbakend. - De zachte stilte van dit zoo schoon en zoo rustig tooneel is aengenaem verlevendigd door het onophoudend gewiemel der visscherschuiten die van alle kanten afvaren en tusschen welke dan ook grootere schepen, met hooge masten en gezwollen zeilen, het breede zeevlak doorploegen.
Zelden zyn de wateren in de baei onstuimig, zelden ook, in die gelukkige streken, is de lucht met mist of nevel overtogen. Echter is de schoonheid van dit keurige tafereel niet allezins volmaekt. Steeds glansend in een en hetzelfde heldere daglicht, zweemt het over naer eene eentoonigheid welke slechts de schitterende kleuren van den zonnenondergang mogen breken. Ook vermag er niets dien luister te evenaren, die gansch het tooneel omhult, telkens dat de gloeijende westerkim het alles des avonds in lichtelaeijen goud- en purpergloed zet.
Terwyl men zich in het aenschouwen dier veelvuldige schoonheden verlustigt, hoort men, in den afgrond, die tallooze bevolking van Napels woelen, welke van vyf ure des morgens te been, niet weder ter ruste treedt, dan vooraleer de zware domklok middernacht heeft geslagen. - En dan, te midden van dit ver en weifelend gerucht dat immer de krioelende stad ontstygt, klinken u by wylen de zachte toonen tegen van een getokkeld snarenspel, of wel het trippelend geluid der blyde trom van den eenen of anderen Lazzarone. - Maken wy uit dit alles op, dat het italiaensche spreekwoord: Veder Napoli e poi morire, ‘Napels zien en dan sterven’ indien men het weerdeert op de hooge kruin van Sint-Ermes toren, voor den verrukten vreemdeling ten vollen bewaerheid wordt.
| |
| |
| |
II. Karthuizers-klooster.
Dit kasteel van Sint Ermes, van waer wy de prachtige voordragt van dit panorama zoo gunstig mogten beschouwen, is ter westerzyde des bergs gelegen. De naem van Sint Ermes werd het toegekend, daer er te voren binnen zyne muren eene kerk bestond, welke dien heilige was toegewyd. In den beginne was dit kasteel, thans eene versterking geworden, slechts een toren die, volgens gissing, van de Noordmannen opgebouwd, immer de benaming droeg van Belforte. Dit gedenkstuk van vroeger dagen werd door Karel II vergroot, en door Keizer Karel in den staet gesteld waerin men het nog heden aentreft.
Het gansche gebouw vertoont eene zeskantige massa welke, dreigend hoog van muren, dan nog van binnen versterkt met grachten, mynen, en ettelyke onderaerdsche kuilen, allen uit den harden rotssteen geklonken, den aenval van het magtigste leger schynt te trotseren. Doch wat in dit reuzenwerk het belang ten hoogste gaende maekt, is het heele gebouw gevestigd te zien op een waterpoel, die in den omvang zoo groot is, als het gebouw zelve.
Onder aen den voet des bergs toont zich het prachtige Karthuizers-klooster van Sint Marten dat, ten jare 1325, gesticht werd van koning Robrecht en koningin Joanna de eerste. Onzes denkens, overtreft dit sticht in bauwprael en schoonheid van ligging, zyne beroemde weergâ te Pavia, daer natuer en kunst er mogten wedyveren om het met hunne schoonste wonderen opteluisteren.
Dit vreedzaem verblyf van stille godsvrucht, herinnert ons eenen niet gansch onaerdigen trek uit de levenschets van een der grootste vernuften die ooit hebben bygebragt om de schilderkunst te veredelen en haren luister voorttezetten. Salvator Rosa in zyne kinderjaren toen hy nog ter schole ging, telkenmale hy voorby dit
| |
| |
klooster trok, zou nooit hebben nagelaten, immer gewapend als hy was, met kool en kryt er de schoone witte buitenmuren van vol te krabbelen met de luimige ingevingen zyner kinderlyke fantazyen. Wel mogt er in die boertige straetschendery, zoo al iets liggen welk van het ontzaggelyk talent des toekomenden meesters in de kunst gewaegde, althans geviel zy den monikken niet, die deswegens den guit meermalen over den hekel haelden. Ook de ouders, die hun kind hartnekkig in zyne kunstdrift tegenkanten, hadden het geenszins met dergelyke snakeryen op, en waren eens met de verstoorde kloosterbroeders om den jongen Salvator tot zedelyker doenwyze aen te pramen. Tot hoe verre deze al die vermaningen in acht heeft genomen, toonen genoegzaem de meesterstukken die hy later vervaerdigde, en die thans berusten in dat zelfde klooster, op welks muren hy eenmael de eerste invallen van zyn kiemende vernuft had willen beproeven.
Houdt men Italië voor den tempel der kunsten, dan wel veorzeker mag dit klooster voor het heiligdom ervan doorgaen. En niet ten onregte. - Alle de inkomsten dier ryke abtdy werden immer van de monikken verspaed, om dezelve dermate te versieren, dat het ons onmogelyk wordt, over al de kostbaerheden, die zy bevat, een voldoenend verslag te geven. Neen! slecht in de kloosters, in die korporatiën waer eeuwenlange eensgezindheid immer aen hetzelfde doel arbeidt, kent men de kunst om dergelyke schatten opeen te stapelen, en om zoo behendig de kostelykste bouwstoffen te gebruiken.
Het is echter in hunne kerk, dit geliefkoosd voorwerp van de smaekvolle zorgen der kloosterlingen, dat de meeste pracht werd aen den dag gelegd. De grond dier bidplaets, gansch gevloerd in kostelyken marmer, schynt als om stryd te glansen met de welfsels en de wanden, waeraen de beroemste schilders hunne treffende meesterstukken hebben opgehangen. Onder deze munt byzonder uit het laetste avondmael, tafereel van Espagnoletto verveerdigd, en waerin men onder andere figuren een sint Petrus aentreft, die in verkort geschilderd, een effekt te weeg brengt, waervoor alle navolging moet onderdoen. Even bewonde- | |
| |
rensweerdig is de aenleg van de hoofden van Moses en Elias en der twelf Apostelen, welke men er op de tafereelen van dien meester in de bogen der onderhoorige kapellen aentreft. Daer de kunstenaer, by gebrek aen ruimte, gedwongen was de staenwyze zyner beelden eenigermate te vervringen, heeft hy in die noodzakelykheid zelfs een middel gevonden, om zyn talent weêrgaloos te doen gelden. Alle de persoonaedjen, die het tafereel voorstelt, zyn afgemaeld in eene halfliggende houding die, gewyzigd volgens het karakteristisch van elk figuer, in gansch den samenstel eene wonderbare verscheidenheid heeft te weeg gebragt.
De Hemelvaert en de Twelf Apostelen, van Lanfranco, deelen in de schoonheid van Espagnoletto's kunstwerk, voor wat uitdrukking betreft, in rykdom van vinding. Niet min bewonderensweerdig zyn de preek van Sint Bruno, en de fresco schilderyen van Stranzioni, in de kapel dien heilige toegewyd.
Het hoog altaer, welk, op zich zelve staende, tusschen den middenbeuk en het koor, opryst, vertoont een prachtig schilderstuk van Guido Reni, de Geboorte des Heeren voorstellende, en thans nog onvoltooid, daer een te vroegtydig afsterven den kunstenaer niet heeft toegelaten zyn begonnen meesterstuk tot stand te brengen. Dit pronkstuk zy en blyve dan ook al onvoltrokken, toch wil het immer de bewondering der kunstkenners mededragen. Het Kindeken Jesus, van welk zich het licht op alle de andere deelen des tafereels terugkaetst, is met den keurigsten aenleg geteekend en afgetoetst op eene wyze die het penseel van Corregio gewis niet had overtroffen. Onbetwistbaer is de heilige Maegd een der schoonste beeldtenissen die men ooit van de Moeder des Heilands hebbe afgemaeld.
De Kommunietafel, uit het zuiverste witte marmer gebyteld, vonkelt van edele gesteenten: de lapislazzuli, de agathen, de porphyr, de amethysten zyn aen zyne versiering gekwist geworden. Boven de twee wywatervaten en de grafzuilen der zydealtaren, alle werken in florentische mozaik gebeeldhouwd, kan elders in dien aerd niets bewonderensweerdiger gezien worden. Tegen de kolommen eener zykapel bevindt zich een beeldwerk
| |
| |
van onschatbare weerde, daer het uit louteren toetsteen werd verveerdigd.
De schilderyen des welfsels van het ryke sakristy zyn van Stranzoni en van ridder di Arpino. Wederom treft men daer een meesterstuk van Espagnoletto aen, namelyk het tafereel welk de Afdoening voorstelt. Zoo treffend is dit kunstgewrocht samengesteld en uitgevoerd, dat men zonder de diepste ontroering de smert der lydende Moedermaegd niet kan beschouwen. De altyd magtige toets van dien kunstenaer, schynt byzonder in het behandelen van sombere en streng eenvoudige toonen uittemunten. Uit die Afdoening blykt, dat hy zoo als Caravaggio, by tegenoverstelling in toon, liever had den beschouwer schrik en verwondering inteboezemen, dan, door het oog te streelen by middel eener stille en zachtklimmende schakering. Licht en schaduwe, alle kleuren schynen op dit doek te worstelen, toch in zulker voege, dat de harmonische toestel van het geheel er niet in het minste door verbroken wordt. - De huidige keizer van Rusland, by de laetste reize die hy, in de maend december 1845, door Italië deed, had den monikken 40,000 piasters voor het meesterstuk aengeboden. Hoe mild dan ook dit koninklyke aenbod geweest zy, het werd van de hand gewezen. Nikolaes-de-Eerste moest zich vergenoegen met eene copye naer het schilderstuk te laten nemen. Dit gebeurde doet den kloosterlingen geene geringe eer aen. Immers zy hadden liever blyven voortleven in den byna armoedigen staet, waerin hen de oorlogen der eerste fransche republiek hadden geplaetst, dan hunne welvaert een weinig te verzekeren, met zich van een dier pronkstukken te ontmaken, die hunne abtdy, als ware het, in een echt musaeum hervormen.
In die zelfde sakristy bevindt zich eene Judith, in fresco geschilderd van Luca Giordano. Dit prachtig kunstwerk werd ontworpen en voltooid in den loop van acht-en-veertig uren. De buitengewoone schoonheid van het tafereel en de ontzaggelyke snelheid waermede het werd tot stand gebragt, laten nauwelyks gelooven, dat de kunstenaer, toen hy het verveerdigde, dry-en-zeventig jaren telde, en na hetzelve er geen ander voort mogt brengen.
| |
| |
Van uit de kerk, werden wy door eenen der broeders naer het klooster begeleid, waervan de wandelgangen allen, uit het zuiverwitste marmer geklonken, op de vlakke wateren van Napels baei, een heerlyk uitzigt hebben. Het gansche gebouw onderscheidt zich door gekunstelde keurigheid in bouwtrand.
Daer, in die zoete eenzaemheid, waer zich het ware geluk schynt te hebben verscholen, daer nog heerscht vriendschap, die reine opregte broederliefde, welke men zoo schaers op onze dagen in de wyde wereld aentreft. In die kloostergezinnen worden alle ydele eertitels vervangen door het teedere: vader, broeder, zoete namen, die in den mond van alle de leden dier groote familie, dan nog ontoereikend zyn, om alle de verknochtheid uit te drukken, die hen onderling als vaders en echte broeders verbindt. - Op onze tyden, daer de koude zelfszucht alle edele zielsgevoelens onderdrukt, kan men het niet eens meer worden met die hemelsche deugd, welke ons van den hemel werd toegegund, om ons met meerderen moed de ellende van het onzalig menschenleven te laten torsschen. - By het zien hoe die kloosterlingen hunne vredige dagen slyten, ontsluit zich het hert voor de heilzaemste en koesterendste ontroeringen, en men leert er het wereldsche naer echte weerde schatten. Niet zelden voelt de reiziger, wen hy dit gastvry oord verlaet, dat alle zucht naer schyngeluk, alle ydele en logenzieke gedachten, voor reinere en betere betrachtingen hem uit het gemoed zyn geweken. - Ha! wie zou die plaets van heilige ruste kunnen naderen, die lange kloosterpanden, zoo grootsch in hunne eenzaemheid, doorwandelen, en zich niet voelen aengedaen tot in het diepste der ziel! - Het is er alles vol van wat tot mymering en stille geestontheffing op kan leiden: dit vale daglicht waer als iets treurigs u schynt uit toe te lichten; die sombere gewelven in de verte fantastisch omneveld van een weifelend geschemer; het regelmatige en statige gestap der kloosterlingen, in biddende ingetogenheid steeds heen en weder wandelend; het nog eentooniger getik des uerwyzers, waervan elke beweging, met de immer kortende stonden onzer levensdagen, in de eeuwigheid gaen verzwinden. - Hier in dit heilig oord, vermogen de ydele levens- | |
| |
geruchten, het
rustende hert niet te ontstellen. - Hier in de Godgewyde stilte, zwygt de stem der bruischende driften, en daer zy geloof en deugd ter schuilplaets strekt, moet ook de smertkreet, die van buiten uit de diepte opstygt, op den drempel dier uitverkorene wooning sterven. - Ach! hy nadere toe, en hy verblyve in dit oord van zalige wellust, wie zynen gepeinzen eene weldoende rigting wil geven, die de echte weerde wil kennen van alle de poogingen welke doorgaens zoo vruchteloos onze heensnellende levensuren verslinden!
En dan! - hoe dichterlyk en hoe zielroerend schoon ontwikkelt zich niet in de geschiedenis de opkomst der Karthuizersorde! Hugo, den heiligen bisschop van Grenoble, gewierd eens een zonderlinge droom. By nachte in den geest van de aerde ontheven, ziet hy God zelven werkzaem aen het bouwen van een prachtigen tempel, die in eene barre woesteny, uit het midden van woeste wouden opryst, en die van alle kanten omringd is van een akelig en dreigend rotsgesteente, van welks toppunt, met ontzettend gedruisch, de sneeuwstroom alvernielend komt afgevaren. Ter zelfder tyd, ziet hy zeven glinsterende sterren, als eene kroon op het nog onvoltooide heiligdom nederdalen, terwyl zy van glans verschietende, in reiner en heimzinniger licht beginnen te stralen. Des anderendags, op het aenraden van Robrecht, abt van Molesmes, toog Bruno, vergezeld van een zestal pelgrims, ter plaetse waer zy den heiligen Hugo zouden te voet vallen, en hem hun godvruchtig ontwerp voor oogen leggen. - De roem dien gy door deugd en wysheid u hebt verworven, (dus spraken zy den bisschop toe) heeft ons begeleid tot voor uwe voeten. Daer wy de deugden hadden willen volgen van een Hilarion, van een Antonius, van zoo vele andere godvreezende eremyten, zoeken wy eene woeste wildernis, om er, van het wereldsche afgescheiden, onze overige dagen in doortebrengen. - Ik herinner my, - sprak weder de kanonik van Reims, - u, tydens myne reize te hebben ontmoet, in de gedaente van een engel, wien het my van God bevolen werd, gansch myn geweten blootteleggen, en de rigting aller myne daden te vertrouwen. Gy, ontvang ons dus als vrienden, en begelei ons ter dier
| |
| |
schuilplaetse, die wy geerne zouden vinden. - Diep getroffen van wat hy ziet en hoort, gebiedt de heilige Hugo den vreemdelingen optestaen, drukt hen in zyne armen, en haest zich hen zóó te onthalen, als zy het wel van de grondelooze liefde des herders mogten verlangen. - Toen klaert zich voor hem het bediedsel op der zeven sterren, en hy aerzelt niet meer om hen naer de wildernis te leiden, welke hem te voren in eenen droom was afgebeeld geworden. Die wildernis was de akelige eenzaemheid van Grenoble, waer later de sombere gebouwen van het nog bestaende Karthuizerssticht, in de lucht zouden ryzen. Verre van afgeschrikt te worden door wat zich akelig en doodsch in die woestenye voordeed, welke hun ter wooning ging verstrekken, zag men die nieuwe helden de Alvoorzienigheid loven, die hen daer heen had geleid, om hen des te beter van de wereld aftezonderen, en hen met den Hemel in verband te stellen. Hoe woest en wild dit verblyf hen dan ook voorkwam, zy wilden er zich vestigen, daer zy het hoogschatteden als een weerdigen getuige der ruwe boete die zy er voor immer gingen plegen.
In geene andere geschiedenis treft men zoo talryke en zoo treffende gebeurtenissen aen, als in de jaerboeken dier beroemde Karthuizersorde. In 1798, verschynt het fransche leger voor de poorten van Napels. By het naderen van den vyand, wordt het al met schrik geslagen. De koning, alle de grooten en edellieden van het hof, schepen zich in naer Sicilië. De Karthuizers zelve haesten zich om toebereidsels van vertrek te maken, en verlaten het bedreigde vaderland. Slechts don Ginoux, wien van zyne broeders de waek over het ontruimde klooster werd toevertrouwd, bleef zich alleen in hetzelve ophouden. - Verlies onze schatten uit het oog niet - hadden zy hem gezegd - en tracht byzonder wat wy het kostbaerste mogen bezitten, ons ongeschonden te bewaren. Gy zyt van fransche afkomst, ligt draegt dit niet weinig by, om de woede der vyanden ten onzentwege te verzachten, en onze woon voor geweld en plundering te beveiligen. - En inderdaed, der taek getrouw welke hem zoo dringend werd opgelegd, heeft de moedige karthuizer
| |
| |
alle de poorten van het gesticht doen bolwerken. Weldra is het gansche Napels in de verschrikkelykste wanorde gedompeld. Paleizen en kloosters vallen er geslecht door de razende vernielzucht dier roofzieke menigte, die men immer, als kraeijenbroed in onweêr, by tyden van omwenteling ziet verschynen. Er bestaet echter nog een klooster, welk de algemeene vernieling mogt ontkomen. Het is de Karthuizersabtdy van Sint-Marten, en daer dit sticht van uit zyne hooge ligging de stad beheerscht, en ter verschansingplaets kan worden gebezigd, zal het onfeilbaer het oog des franschen veldheeren op zich trekken, en van de woeste krygslieden overweldigd worden, dan ook, wie weet welk een lot, in zulk geval, abtdy en stad zal te wachten staen. Die gissing wordt verwezentlykt. Op zekeren dag vertoont zich generael Defresse, gevolgd van zynen ganschen krygstoet, aen de groote poort des kloosters. Toen deze op bevel van don Ginoux den vyand geopend was, treedt de kloosterling voor, en durft by nederige door krachtige tael, het behoud van het hem toevertrouwde gesticht der edelmoedigheid des bevelhebbers aenbevelen. De vrymoedige openhertigheid met welke hy zyne aenvraeg voorlegt, en de kalme gelatenheid die op zyne wezenstrekken uitblonk, pleiten ten zynen voordeel, beter dan het wel de vurigste smeekbede had mogen doen. - De fransche officier aengedaen over het regtzinnige vertrouwen, welk hem die kloosterling toont, die hy ligt als zyn landgenoot mag aenzien, en dan nog de kiesche hoffelykheid willende huldigen, met welke het gevraegde werd voorgedragen, willigde onmiddelyk op hetzelfde in. Het klooster treedt onder de bescherming des veldoversten die het van eene schutswacht doet omzetten. Gebouwen, meubelen, schilderyen, kerksieraden, het wordt er alles van den vyand onaengeraekt gelaten. Slechts mogten de wynkelder der kloosterlingen en de oogst hunner mondprovisien den soldaten ter verkwikking ten dienste staen. Al het overige wordt in
het sticht als een heiligdom geëerbiedigd. Zoo lang het bewind der Franschen over Napels voortduert, blyft de zelfde bescherming der Sint-Marten abtdy verzekerd. Eeuwig zy het den krygsoverste ter eere, die
| |
| |
zulke schoone daed bestond, en voor welke hy dan ook van zynen gunsteling zelven, eene niet min edele belooning mogt ontvangen. - Toen het veroverde leger, by eene plotselinge nederlaeg, naer Frankryk terug toog, verneemt don Ginoux dat de wederwraek der Italianers op den vlugtenden vyand een verraderlyken aenslag zou plegen, waerby gansch de achterwacht een wissen dood was toebezworen. De erkentelyke monik aerzelt niet, ylt naer den veldheer, en kwyt hem den pligt der dankbaerheid, met in de rangen zyns legers, alle verdere bloedstorting te beletten.
Na het eindigen van den kryg, keeren de gevlugte Karthuizers terug naer Napels. Geen klooster in de stad of het is baldadig uitgeplunderd, en tot in den grond vernield. - Ha! hun geliefd gesticht, die abtdy zoo ryk, zoo schoon, is welligt ook niet meer dan een afzigtelyke puinhoop! - Het hert benepen van het pynelykste voorgevoel, trekken zy er henen. - O wonder! o vreugd! Is het de troostende waerheid of eene bittere begoocheling wat hun daer over de oogen opryst? - Gansch het klooster is nog in dien staet, waerin zy het hadden verlaten! Doch de gelukkige don Ginoux is daer, om hun het onbegrypelyk geheim optelossen. Nu weten zy alles. Zy laten zich uit in eindelooze dankbetuigingen aen wien zy hier aenzien als hunnen redder, naest den Heere.
Doch de nederige kloosterling, ongevoelig aen dien zoo wel verdienden lof, verontschuldigt zich en schenkt den franschen krygsoverste eene eer, die hem grootendeels toch alleen toekomt. Later, toen men hem door eertitels en hooge ambten over zyne zelfsopoffering wilde beloonen, werd alle hulde wederom van de hand gewezen, daer de goede monik liever had als de minste zyner kloostergenoten, in eenvoud en ootmoed voortteleven. Zulks deed hy althans nog vier jaren, na welke zyne reine ziel ten hemel overvoer, terwyl zyn stoffelyk overschot ter ruste werd gelegd in dit zelfde sticht, welk hy eenmael voor ontheiliging had beschut, en tegen eenen volkomen ondergang beveiligd.
| |
| |
Een ruimen tyd nog hadden wy in dit oord van geluk en zaligen vrede verbleven, indien de Cicerone die ons den zelfden dag, nog andere merkweerdigheden moest toonen, ons alle verder oponthoud in de Sint-Marten abtdy, niet had afgeraden. Wy namen dus ons afscheid van de goede kloosterlingen, die ons uitterherte vriendelyk hadden onthaeld, en korts daerna waren wy terug in Napels, met wier schoone kerken wy des anderendags in nauwere kennis moesten treden. -
|
|