het mynen eersten pligt geloof en altoos geloofd heb, vooral voor het volk te schryven. De laetste gebeurtenissen hebben my niets moeten leeren, en ik vrees ook niet daeromtrent ooit van gedachte te zullen veranderen. Daer ik nu, van den anderen kant, niet zelden het slagtoffer geweest ben van het vooroordeel, waerover ik vroeger sprak, en al het schadelyke en uitzinnige van hetzelve dus wel leerde kennen, heb ik gemeend het volk, in de tegenwoordige omstandigheden, geene grootere dienst te kunnen bewyzen, dan zyne opmerkzaemheid op dit punt te trekken, en, zoo veel het in myne magt was, mede te werken ter vernietiging van dit dwaelbegrip.
Thans wil ik in korte woorden uitleggen, waerom ik gemeend heb u te moeten verzoeken, de opdragt van Schurken en Brave lieden, te aenvaerden.
Onze vriendschap dagteekent van onze eerste jongelingsjaren. Geen wolkje tweedragt heeft ze ooit beneveld. Ik koesterde immer voor u dezelfde achting, en vlei my nooit de uwe te hebben verloren. En nogtans verschilden wy zeer dikwyls van denkwyze en werden wy niet zelden met namen bestempeld, die met elkaêr niets gemeens hebben. - Van den anderen kant zie ik in de wereld menschen, die, zoo het heet, denken even als ik, en voor wie ik nogtans geene de minste samenneiging koester. Ik houde my overtuigd dat het u even zoo gaet en altoos gaen zal. Van waer nu die schynbare tegenstrydigheid, zoo niet van de valschheid der betitelingen, die zoo, wel de menschen met overtuiging, als die zonder geweten, in dezelfde rangen schaert.
Myne denkwyze is niet altoos de uwe; de uwe verschilt dikwyls van de myne; men kent ons zeer verschillende namen toe. Nogtans zyn wy altoos de zelfde voor elkander. Ziedaer waerom ik u myn verhael opdraeg. Mogen vele regtzinnigen onder uwe en onder myne vrienden myne verdeeling in Schurken en Brave lieden goedkeuren, moge het volk uit myn verhael leeren, zich meer aen daden dan aen benamingen te houden, en ik zal myne belooning zeer groot noemen.
Brussel, in Juny 1849.