| |
Vlaemsche tooneelkronyk door L. Yzendyck.
In ons laetste artikel beloofden wy een algemeen overzicht van de tooneelpryskampen te Antwerpen, opdat men zich aldus een denkbeeld van den toestand van ons vlaemsch theater zou kunnen vormen. Voorzeker hebben onze lezers uit die woorden verstaen dat wy van iedere vertooning een kort verslag zouden medegedeeld hebben, en dit waren wy inderdaed van zin; maer nauwelyks hadden eenige rederykkamers de planken betreden, of wy vernamen hoe men reeds over de prysverdeeling twistte. Wy wilden daerom door het uitdrukken van ons gevoelen, dat niet in alles met dit der regters instemt, de werkingen van deze niet moeijelyker maken, en nu ook willen wy door ons oordeel de eischen van sommige misnoegden geen gewigt byzetten. Wy zullen dan het voornemen van elk mededingend genootschap afzonderlyk te beoordeelen laten varen, en liever over sommige doen- en spreekwyzen onzer tooneelisten eenige bedenkingen in het midden brengen. Onzes inziens zal men daerdoor nog eene betere gedachte van ons, wel zeer levendig, doch helaes, nog zeer onvolmaekt tooneel kunnen hebben, en ons artikel zal daerby misschien kunnen strekken tot uitroeijing eeniger kwade gewoonten in sommige tooneelmaetschappyen. Deze zullen toch niet kunnen blyven voortvaren met de
| |
| |
wenken in den wind te slaen, welke haer van alle zyden gegeven worden.
Vooreerst willen wy een woordje reppen over de ellendige keus, welke de rederykkamers gewoonlyk in de stukken doen. Beter dan ooit hebben wy kunnen opmerken wat wansmaek haer beheerscht, en het publiek zal dit gereedelyk met ons instemmen, vermits het, zoo wel als wy, slechts een viertal vertooningen met warm genoegen heeft bygewoond. Wy mogen niet verzwygen dat wy tusschen het aental vertooningen, die wy in den pryskamp hebben gezien, slechts dry oorspronkelyk vlaemsche stukken hebben weten opvoeren. Wat beteekenen nu al die vertalingen en welk denkbeeld moeten de vyanden van het vlaemsch zich vormen van lieden, die een nationael tooneel willen opregten en beginnen met de vreemdste drama's uit de meest vyandige talen over te nemen?
Het gebrek aen nationale drama's is nogtans niet aen de schryvers, maer wel aen de tooneelspelers te wyten, die de oorspronkelyk vlaemsche stukken niet vertoonen willen. - Willen zeggen wy, omdat wy er inderdaed geen ander woord voor vinden; hoewel hunne weigering tot het uitvoeren van vlaemsche tooneelen meer uit onkunde, moeijelykheid en tydgebrek dan wel uit kwaden wil ontstaet. Waerlyk, om eene nieuwe rol naer eisch te vervullen, en ze weder te geven gelyk de schryver haer opvatte, behoeft er vooreerst al zeer veel gevoel; dan wordt er nog een aenmerkelyk talent vereischt om dit gevoel te leiden, en daerby is er een zekere tyd noodig om het karakter te leeren begrypen en er al de nuancen van op te vatten. Zoo het nu onze beste vlaemsche acteurs al aen geen gevoel mangelt, ontbreekt hun over het algemeen genoegzame tyd en dit is wel de oorzaek waerom zy zich zoo ongaerne op het aenleeren van nieuwe gewrochten toeleggen. - Het spelen van oude versletene fransche drama's valt hun veel gemakkelyker: die gaen zy op het fransche schouwburg bywoonen; en daer leeren zy de reeds geschapene (afgezaegde?) rollen naäpen. Zy zyn dan later zeer te vreden als ze op het vlaemsch theater eene bleeke kleur van de fransche vertooning hebben terug gekaetst, en zy vermeenen dat het publiek, 't welk het fransche drama in het oorspronkelyke reeds kan gezien hebben, hun spel met liefde bywoont! Dit is wel onzinnig en beklagenswaerdig; maer het is toch zoo! Immers in meer dan eene vertooning hebben wy ons gezegde bewaerheid gevonden. Hoe menigmael hebben wy de fransche gemaektheid in onzen vlaemschen schouwburg overdreven gezien! Hoe menigmael hebben wy inwendig, maer droevig, met een verhakkeld fransch drama gelachen! Het is toch te bejammeren hoe diep in sommige maetschappyen het fransche conventioneele, het fransche onnatuerlyke is ingedrongen. - Het gemak dat dit conventioneele aen de tooneelspelers geeft is niet te
ontkennen; doch zy zouden moeten inzien dat hy, die zich in de kunsten geene moeijelykheden getroost, geen echte kunstenaer is, en dat zyn roem zelden tot buiten zynen vriendenkring doordringen zal. De vlaemsche tooneelspeler trachte dan zoo veel mogelyk zichzelve te zyn, hy pooge minder, maer beter te doen, hy zy ieverig in het aenleeren van nationale stukken en stelle zich de fransche naäpery uit het hoofd. Wy zyn overtuigd dat op dergelyke wyze het vlaemsch tooneel veel meer bezocht zou worden, het is toch buiten kyf dat iets nieuws, veeleer dan iets nagevolgd de toeschouwers lokt, en dat men groote liefhebber der vlaemsche tael moet zyn, om daerin hetzelfde stuk te gaen zien, dat men veel beter in het fransch
| |
| |
kan bywoonen. De vlaemsche oorspronkelykheid moet het vlaemsch tooneel redden.
Wy willen hier iets aenduiden dat de schuld is van de ongeloofelyke vermeerdering der vertalingen, en dat diensvolgens meer dan wate het ook zy, het opvoeren van nationale spelen verhindert. Wy halen het aen opdat hy, die er oorzaek toe geeft, zulks zou vermyden.
Het grootste doel onzer acteurs is natuerlyk dat van te schitteren. Zy streven wel op eene verkeerde wyze naer dit doel; maer toch willen zy het, op welke manier het dan ook zy, bereiken. Daerom bezoeken zy voortdurend het fransche schouwburg, en alle avonden kan men hen daer zien toekyken hoe of de fransche acteur zyne armen beweegt en over de planken heendrentelt. Als nu onze vlaemsche liefhebber een drama heeft gezien, waeruit hem eene rol bevalt, dan wryft hy zich over het diepdenkend voorhoofd en dan zegt hy wysgeerig tot zich zelven: - Zie! ware dit stuk vertaeld, konde ik die rol eens geven, wat zou het volk juichen! wat zou ik het de tranen uit de oogen persen of hoe zou ik het hartelyk doen lachen! Ach, wat zouden de vlaemsche gazetten er ophef van maken en hoe zou men daerin vermelden dat ik voortreffelyk heb gespeeld! - En de opgetogen tooneelspeler loopt 's anderdags naer een zyner vrienden, die wel noch fransch, noch vlaemsch verstaet, maer toch vertaelt. Deze brengt het stuk in het nederduitsch over (men kan gaen hooren op welke wyze), en daer vertaler en speler gewoonlyk in de eene of de andere maetschappy invloed hebben, wordt het fransche stuk alweder vertoond. Onnoodig is het te zeggen hoe blyde de tooneelist is, omdat hy een oogenblik flauwelyk geschitterd heeft in eene zwak nagebootste kopy. Zoo de ieverige man hetzelfde talent in een oorspronkelyk stuk gebruikt hadde, zou hy dan geene breedere loftuigingen verdienen? zou men hem niet gulhartiger kunnen loven, en zou het publiek hem voor geen grooter kunstenaer herkennen? Wy rigten die vragen aen de tooneelliefhebbers; mogten zy er gebruik van maken als van een welgemeenden vriendenraed! - Zy zullen ons toch niet opwerpen, vermeen ik, dat zy van de fransche stukken gebruik moeten maken by gebrek aen vlaemsche; dit is eene weinig bedachte uitvlugt. Zoo zy zich meer op het vertoonen van oorspronkelyke stukken toelegden, zouden de schryvers hun genoegzame en goede spelen leveren; maer de
schryvers zien hunne stukken steeds verstooten van de maetschappyen waervan zy geen deel maken, en dit ontmoedigt hen; men ziet zeker zyne oorspronkelyke gewrochten ongaerne, voor eene slechte fransche vertaling van een lid eener tooneelmaetschappy, ten achter stellen, en als dit meer dan eens gebeurt geeft men het op.
Doch genoeg hier over; wy gewaegden van de zwakheden onzer tooneelliefhebbers, en wy willen er nog eene aenhalen, waervan zy, zoo wel al van de vorigen, de echtheid zullen gevoelen.
Een vlaemsch acteur deklameert oneindig gaerne; als hy slechts eene lange alleenspraek mag uitgalmen, waerin zyne stem hare gansche gamme mag doorloopen, waerin hy heel het repertorium zyner gebaren kan bezigen, dan is hy uitnemend voldaen, al waren er de toeschouwers dan al minder vergenoegd over. Zou die deklameerzucht de oorzaek niet zyn, waerdoor meestal wat in het vlaemsch vertoond wordt zoo vervaerlyk van alleenspraken is doorspekt, en waerdoor er zoo weinig stukken gespeeld worden, die het volk wezenlyk behagen? Voor ons is dit buiten kyf. -
| |
| |
Wy kunnen menig stuk aenduiden, dat in het vlaemsch niet op de planken is gevoerd, dan omdat de acteurs er lange monologen in voor te disschen hadden. De tooneelisten zouden echter moeten bevroeden dat zy niet voor zichzelven spelen, en dat het de toejuichingen hunner vrienden noch het geschreeuw der bladeren is dat hen groot maekt, maer wel de goedkeuring van de massa toeschouwers.
Dit zyn nu eenige maer wel de byzonderste redenen welke het vertoonen van goede en nationale stukken beletten. Niet dan zelfsvoldoening en ydelheid onderhouden den slechten smaek op het vlaemsche schouwburg. Zoo lang de acteurs niet zullen begrypen dat zy en voor hunne faem, en byzonder voor hunne toeschouwers moeten werken, zal hun smaek nooit beteren. Het bestuderen van de neiging en de eischen van het publiek, of beter gezegd, van de vlaemsche natie is dan de eerste vereischte by de leden eener tooneelmaetschappy; - want het is de bevrediging dier neiging welke hun theater moet doen bezoeken. Om hen eenigzins in het bestuderen van dien smaek te helpen zullen wy hier eenige bedenkingen laten volgen, welke wy aen al de rederykkamers ter overweging aenbevelen.
Om in het uitzetten dier bedenkingen regelmatig te werk te gaen moeten wy vooreerst gewag maken van de duitsche en fransche school, woorden welke ongelukkiglyk tusschen onze tooneelliefhebbers geslopen zyn, en die zoo zy al eenige bediedenis hebben, toch voor hen eenen onzin zouden moeten blyven.
School is eenvoudig de naem, welken men geeft aen de oorspronkelyke wyze waerop eene natie de natuer beschouwt en wedergeeft. De schryver dier natie, zoo hy die oorspronkelyke wyze al niet volgt, gebruikt ze toch onwillens; vermits hy, als deelmakende van zyne natie, in hare hoedanigheden en gebreken deelt. Hy zal, hy moet ze ontvouwen en verfynen. De Duitschers hebben nu eene zeer ernstige, bespiegelende en metaphysische school, omdat de duitsche natie by uitstek ernstig en bespiegelend is; de Franschen integendeel, hebben eene oppervlakkige, grillige en gekunstelde school, omdat de Franschen uit nature grillig en oppervlakkig zyn. Ieder begrypt nu gemakkelyk dat het even onmogelyk is de fransche school aen de Vlamingen op te dringen, als de duitsche op hen toe te passen. Wy zyn immers noch volkomen het een, noch volkomen het ander. Wy behooren liever aen beide; nog beter gezegd, de hoedanigheden dier beide groote natiën zyn by ons tot eene betere hoedanigheid tesaemgetrokken en onze gebreken zyn daerdoor zelf min groot. Wy zyn min log dan de Duitschers; maer ook min grillig dan de Franschen; wy zyn niet zoo oppervlakkig dan deze; maer ook bezitten wy de overdrevene diepzinnigheid der Duitschers niet. Wat volgt hier uit? - Dat wy ons noch de eene noch de andere school mogen toeëigenen en dat wy slechts eene school mogen hebben, er eene mogen stichten en groot maken en dit is de vlaemsche school.
Al wat natuerlyk uit die school zal voortvloeijen zal zoowel van het fransch en het duitsch als van het engelsche karakter iets hebben; niettemin zal het noch het een noch het ander zyn; het zal oorspronkelyk wezen, omdat de Vlaming, hoewel hy van de dry bovengemelde natiën iets in zich heeft, toch oorspronkelyk is; omdat hy ook het zyne heeft, dat niemand hem ontweldigen kan en dat niemand dan hyzelf hem ontloochenen zal. Zoo wy die oorspronkelykheid niet bezaten hoe zou onze vlaemsche
| |
| |
schilderschool dan zoo wereldberoemd zyn? Dat wy dus van geene fransche of duitsche school, tusschen onze tooneelisten, meer hooren gewagen; maer dat alles en byzonder het tooneel by uitstek vlaemsch zy. Het publiek zal er dankbaer om wezen.
Oorspronkelykheid is dus de eerste grondzuil waerop de tooneelschryver zyn stuk moet doen steunen; het moet ook de eerste toetsteen zyn, waerop men de keus der spelen zal beproeven. Vlaemsch, echt vlaemsch is de grond van alles; doch nu hebben wy nog een hoofdpunt dat in de keus der stukken zou moeten in het oog gehouden worden; het kan betwist worden, daerom trekken wy het in de volgende vraeg te samen. Zal ons tooneel burgerlyk of ridderlyk zyn? - Die woorden eischen eenen uitleg; zie hem hier:
Door ridderlyke spelen verstaen wy al die stukken, welke tot de riddertyden betrekking hebben, of de middeneeuwen herinneren; degene welke men historisch noemt en die gewoonlyk uit de vroegere tyden onzer geschiedenis gekozen worden. Door burgerlyke spelen hebben wy de stukken in den zin, welke het dagelyksch leven, de zeden, de onheilen, het geluk van onzen omgang voorstellen en meer dan andere op onzen leeftyd zyn toegepast; degene eigenlyk, welke in verband staen met wat men overeengekomen is een zedenroman te noemen.
Wy gelooven dat de lezer ons begrypt; nu valt er slechts meer te spreken over de keus, die wy tusschen die twee groote vakken moeten doen.
Alvorens dit te bepalen willen wy wel bekennen dat onze acteurs daerover niet al te gereedelyk met ons zullen instemmen; immers wy kiezen het ridderdrama niet en dit is nogtans het spel, dat zy by voorkeur liefkozen. - En waerom? zal de goedgunstige lezer vragen. - Dit is zoo nog al moeijelyk om zeggen; want het is alweêr eene nieuwe zwakheid onzer tooneelisten. Doch wy moeten en wy willen opregt zyn. - De meeste onzer vlaemsche acteurs bezitten de fierheid van op het tooneel gaerne schoon gekleed te zyn. - Zy zullen het ons vergeven zulke kleinigheden in hen aen te stippen; want die kleine dingen streelen het meest de ydelheid en daerom rigten zy het meeste kwaed aen. - Zy moeten dit maer niet loochenen; want wy kennen er, die niet zonder moeite eene mindere rol dan die van Koning of van Hertog willen aenvaerden, en dus al wat eenigzins naer het burgerlyke zweemt afwyzen. Dezulke herkennen geene andere drama's dan ridderlyke en als men hun daer de rede van vraegt dan zeggen zy niet dat die hunne ydelheid voldoen; maer zy beweeren dat het publiek die gaerne ziet; zy voegen daerby: ‘In zulke stukken mag er al eene zwakke passage zyn, er mogen brokken slecht in uitgevoerd worden, het goede publiek is toch altyd te vreden, wanneer het eenige knapopgesierde kerels bewonderd heeft en het, in plaets van gevoelige scenen by te woonen, eene rei sbiren, hofjonkers en hofdamen, wachten of dergelyke over de planken heeft zien drentelen.’ Zulke redenen zyn voor ons niet geldig en verdienen niet dat wy er op antwoorden, wy gaen ze dus onverlet voorby en herhalen dat wy het burgerlyk drama boven het styve ridderlyke des voorkeur geven, en zie hier waerom:
Ons tooneel moet byzonder voor het volk geschikt zyn, ten eerste omdat het volk hetzelve het meest bywoont, ten tweede omdat het dienen moet om het volk te beschaven en het een weinig uit den zedelyken slaep te
| |
| |
schokken, waerin het, helaes! nu, - als al de natiën in kunde eenigzins gevorderd zyn, - nog verzonken ligt. Zoo ons tooneel nu voor het volk geschikt wil zyn, moet dat het kunnen verstaen, en wil het tot zyn onderwys dienen, dan moet het tot het volksleven betrekking hebben. Zoo wy in dezelfde omstandigheden als nu, doch zonder een vreemd theater te kennen, moesten beginnen met een nationael schouwburg op te rigten, dan ben ik zeker dat wy met het burgerspel zouden aenvangen. Niets zou natuerlyker wezen, want men zou alsdan den eisch van het volk zonder omwindsels verstaen. - Heden heeft het tegendeel plaets. - Men ziet uit andere landen hoogdravende stukken overwaeijen, en men is genegen die aen te nemen en na te volgen, omdat men steeds geneigd is hooger te vliegen dan men wezenlyk kan. Geen eens heeft men overwogen dat het niet zyn dan de spelen, welke tot de beschaefdste standen geschikt zyn, die men op het fransche schouwburg opvoert, omdat in Vlaemsch België het fransch theater niet dan de hooge standen moet en kan voldoen. Men bedriege zich niet; in Frankryk heeft het volk ook zyne schouwburgen, dit vindt men bevestigd in de rare volksstukken, die hier bywylen en als by geval op het fransche schouwburg vertoond worden. Maer die volksspelen bevredigen de hooge standen ook niet, want zoo ze die eenige keeren als buitengewoone nieuwheid bywoonen, zyn zy ze welhaest moede, en geen wonder! de standen welke het fransch spektakel bezoeken, vinden in de volkstooneelen noch de afspiegeling hunner zeden, noch de vormen, welke hunne driften door hunnen hooggeplaetsten omgang aennemen. Voor hen is een volksspel wat voor het volk een hoogdravend stuk is - vervelend. - Een voorbeeld: het zoo bekende drama Marianna, is in de echt vlaemsche steden na weinige vertooningen op het fransch schouwburg geschuifeld; nogtans is het nu reeds buitengewoon dikwils op het vlaemsch tooneel vertoond en altyd heeft het byval gevonden en altyd
was de zael opgepropt. Waerom? Omdat het hart van het volk er weêrklank in vindt, omdat het volk er de smarte wederziet die het dagelyks doorstaet, omdat het er in kan weenen en in kan lachen gelyk het in het wezenlyk leven weent en lacht, omdat er eindelyk niets in voorvalt dat het niet begrypt, en dat zyne sympathiën niet wint. De byval door dit drama ontmoet mag bewyzen hoe zeer het volk de burgerlyke stukken zou liefkozen; de menigvuldige vertooningen van het kleine tooneelspel des heeren Van Peene: Suzanna of het boetende landmeisje, mogen dit nog staven. Met overtuiging herhalen wy dus dat het zedendrama alleen in staet is het vlaemsch tooneel op te beuren. Bewyzen wy dit nog eens wat breeder.
Ons volk heeft sedert eeuwen niet meer gelezen, dat is te zeggen dat het nooit ter hand heeft gekregen dan de Ridder met de zwaen en andere fablieaux van vroegere tyden. Ons volk heeft sedert den ondergang onzer Rederykkamers ook niet meer gedacht, zich met geene poëzy meer bezig gehouden, of zoo men wil, het heeft sedert dien tyd niet meer samengesteld dan hier en daer een smakeloos liedeken; hoe eischt men nu dat dit volk de stukken zou begrypen, die de vrucht zyn van eeuwen arbeids, van eeuwen beschavings in de groote landen, zoo als Frankryk en Duitschland? Dit is immers onmogelyk. Men kan uit de vallei op geenen berg springen, en niet dan met moeite wordt de hoogte beklauterd. Ons volk is in de vallei, en zoo sommige onzer schryvers door studie tot op zekere hoogte van den berg
| |
| |
geklommen zyn, dienen zy toch lager af te dalen om hunne min gelukkige broeders de hand te reiken en tot zich op te leiden.
Men beginne dan met de snaren aen te slaen die het volk roeren kunnen; men dringe tot in zyn leven; men doe op het tooneel wat H. Conscience in zoo menige zyner schriften heeft gedaen; men ontlede de smarten van het volk en doe zyn harte trillen om het zoo allengs in meer verfynde gevoelens behagen te doen vinden.
Wy ontkennen het niet, er zou reeds menige schryver aldus gehandeld hebben, zoo hem zekere omstandigheden niet van dien arbeid teruggehouden hadden. Immers, men vervaerdigt niet gaerne tooneelstukken, welke niet vertoond zouden worden; en de pryskampen tot hier toe door de Rederykkamers uitgeschreven, schenen het bewys op te leveren, dat men tot geen burgerlyk drama lust had. Inderdaed, er zyn niet dan pryzen voor het historiespel uitgeloofd en dit heeft de schryvers noodzakelyk in dit vak geworpen. Indien nu de eene of de andere maetschappy een wedstryd voor het zedendrama uitschreef, zou zy de schryvers verpligten de zeden te bestuderen en er tooneelspelen uit te leveren; dit zou de leemte in ons tooneel eenigzins aenvullen en men zou het vlaemsch publiek min of meer bevredigen kunnen. Toch vragen wy niet dat er slechts burgerdrama's zouden vertoond worden; wy zouden alleenlyk hun aental willen zien vergrooten. Daerom bidden wy de rederykkamers nog eens, van zich by het uitloven van eenen pryskamp deze bedenkingen te herinneren en het burgerdrama te bevorderen.
Niettemin hopen wy dat de schryvers reeds zullen beginnen dit vak te beoefenen, alvorens de tooneelmaetschappyen hen daer toe wenken: het is toch hun pligt in al wat goed is eenieder vooruit te streven, het is hun pligt de vlaemsche beweging te geleiden, en haer te doen streven naer het doel waertoe zy beschikt is. Moed! dan vlaemsche schryver! moed! studeer de vlaemsche volkszeden en werp ze op het tooneel; doe de gebreken en de misslagen van het volk uitkomen opdat het zich betere; vertoon ook zyne goede hoedanigheden opdat het zich trooste en zich verheuge. Gisp en hekel bywylen, want de regtvaerdige gisping is het zout van het tooneel, en ons volk is hekelzuchtig en schept behagen in al wat de zwakheden kastydt. Zoo doende zal u het volk toelachen en beminnen en gy zult in de latere eeuwen leven omdat gy het nuttige, dat uit uwen arbeid voortspruiten kon, begrepen hebt; omdat gy de weêrklank en de spiegel zult zyn van uwen tyd; omdat men in uwe gewrochten niet dan geschiedenis zal vinden, en dat men uwe tooneelstukken voor de studie van de zeden onzer eeuw, beter zal kunnen te raden gaen dan de drooge geschiedenissen, die niet dan de politieke kuiperyen der grooten voorstellen!
Nu wy van de keus der stukken gesproken en betoond hebben hoe verre onze rederykkamers nog van den smaek des volks verwyderd zyn, en door welke middelen zy tot dezen zouden kunnen naderen, moeten wy natuerlyk gewag maken van de wyze waerop men de tooneelspelen uitvoert, en hier en daer een wenk tot eene betere vertooning geven.
Men behoeft slechts naer het vlaemsch tooneel te gaen om zich te overtuigen van de slechte uitspraek onzer tooneelliefhebbers, en ook van hun zeer berispelyk spel. Dat het eigenlyke spel niet beter is, vloeit voort
| |
| |
uit den aerd der stukken door de rederykers vertoond; want geven zy eens een burgerdrama, dan is hun spel zeer, zeer voldoende. Het tegendeel heeft plaets in een ridderstuk, byzonder als het oorspronkelyk is. Men zal de rede van dit verschil begrypen zonder dat wy haer aenduiden; men zal ook mogen veronderstellen (zoo als het onze overtuiging is) dat het spel zal beteren zoodra het burgerdrama in de mode komt. Weinig zullen wy dan over de handeling zelve spreken; maer wy willen wel een weinig op de uitgalming stilstaen omdat de tael, wat den grond aengaet, dezelfde blyft en de regels der uitspraek nooit veranderen mogen.
En dan eerst over het opzeggen der verzen in de treurspelen. Als de moeijelykste verdienen die spelen den eersten rang; dat zy, die zich dus met het vertoonen dier stukken durven bemoeijen toch trachten hunne kunst dermate te verfynen, dat zy op de hoogte van een drama in verzen staet. Wy willen hier niet op de ieverige maetschappyen doelen die in den pryskamp met treurspelen opgetreden zyn; liever bekennen wy regtaf dat deze zich, boven onze verwachting, van hunne taek gekweten hebben, en nogtans, - hoe verre zyn zy nog verwyderd van geheel onze goedkeuring te verdienen! Hoe zeer moeten zy zich nog op de deklameerkunst toeleggen en hoe moeten zy nog poogen hunne aengenomen gebreken af te leeren! - Vooreerst moeten zy zich ontwennen van iederen voet der verzen te doen klinken; - prenten zy zich in het geheugen dat, zoo wel in verzen als in proza, iedere zinsnede haer hoofdwoord heeft, waerop al de nadruk valt; de andere deelen der rede moeten min of meer uitkomen naermate de zin het vereischt. In de minste prosodia zullen zy dit leeren, zoowel als zy in de slechtste rebels der deklameerkunde, welke ooit mogen verschenen zyn, zullen aentreffen dat men de verzen in het opzeggen niet mag scanderen, en dat het byzonder aenstootelyk en vervelend is de alexandrynen (uit hunnen aerd reeds zoo vervelend!) op den bekenden Catsiaenschen deun te hooren opsnyden. Men kent die maet gelooven wy, zy luidt:
Tiraldiraldira - Tiraldiraldiriere,
Tiraldiraldira - Tiraldiraldiriere.
En zoo tot het einde toe, altyd eender, altyd het zelve, kort-lang, kort-lang, trap op, trap af; maer toch steeds even vervelend. - Regtuit gesproken, de beide maetschappyen, welke in den pryskamp met berymde stukken optraden, hebben dit gebrek niet in gelyke maet. Eene er van helt zelfs tot een ander gebrek over. - Want inderdaed, er schynen by onze vlaemsche tooneelisten twee verschillige soorten van uitgalming in zwang te zyn. De eerste, en van die heeft de bovengemelde manier veel, bestaet in al de woorden gelykelyk te doen gelden; de tweede, integendeel, zoekt hare mismaektheid in het aframmelen der zinsneden zonder onderscheiding van klemtoonen en klemwoorden. Alleenlyk wordt op het laetste gedeelte der zinsnede gedrukt en men eindigt den volzin schreeuwend en traeg terwyl men hem binnensmonds en snel begonnen heeft. Zoo B.V. zouden de liefhebbers dier zonderlinge wyze van uitgalmen den volgenden regel:
Gelyk een avondstond, die schittrend ondergaet, - tot aen onder gauw aframmelen en er dan gaet traeg en schreeuwend byvoegen; dus:
Gelyk een avondstond die schittrend ondergaet.
Het is onnoodig te zeggen dat zulke uitspraek in het vlaemsch ondragelyk
| |
| |
is: men kan niets harder, niets kryschender hooren, en zoo dit dan nog maer in de volzinnen plaets greep; maer neen, zoo in de zinnen, zoo in de woorden; hoe menig acteur is er niet die 't zy juist of niet, steeds den klemtoon op de laetste lettergreep van een woord zet. Zoo hebben wy al zonderlinge woorden gehoord; B.V. voor echtscheiding, echtscheideink, voor vaderland, vaderland, voor samenzweering, samenzweereink, enz al de lettergrepen dier woorden zoo kort mogelyk afgebeten, om de laetste met de grootste onbarmhartigheid boven al het overige heen te doen klinken.
Dit duldeloos gebrek spruit voornamelyk daer uit voort, dat sommige acteurs, even gelyk hun spel, hunne uitgalming aen de Franschen ontleenen. Zy stooren zich er niet aen of onze tael hemelsbreed met die der Fransche verschilt: het is hun genoeg dat zy een bekend fransch acteur naäpen om zich een groot man te achten. Zy zouden zich toch dienen te herinneren dat vlaemsch geen fransch is, en dat hetgeen in de eene tael de uitspraek het schoonste maekt, ze in de andere op de schandelykste wyze verknoeit. Het verschil tusschen de uitgalming der twee talen is immers te groot om ze te durven gelyk maken; want: en français, l'accent tombe toujours sur la dernière ou l'avant-dernière sylLAbe, terwyl, in 't nederduitsch de klemtoon niet valt dan op DIT woord en DIE lettergreep, in welke het hoofdZAkelyk deel der rede ligt opgesloten. Zoo lang die acteurs dit verschil niet zullen willen aennemen, zullen wy ze voor zeer gebrekkige tooneelisten houden, en ze mogen voor het overige zoo schoon spelen als ze willen, de heerlykste plaetsen blyven hun immer in de rei der tooneelisten ontzegd.
Degene, die met de manie ofte dolheid der fransch-vlaemsche uitgalming behebt zyn, gaen meestal nog aen een ander niet min aenstootelyk euvel mank. Zy hebben de gewoonte van altoos overhand een volzin op een verheven, en een volzin op een lageren toon uit te spreken. 't Kan zyn dat men daermede afwisseling bekomt; doch niet dan middelmatige kunstenaren zullen daertoe hunne toevlugt nemen. De man van talent volgt de natuer en onmogelyk zal men daerin nevens elkander immer een schreeuwenden en een zachten volzin aentreffen. Wie natuerlyk spreekt verheft de stem waer de hartstogt klimt, laet ze dalen waer hy daelt, maer doet zulks naer ingeving van het gevoel alleen, doch geenszins volgens een vasten stelregel.
Daerdoor zelf is de natuer nooit eentoonig; dus zyn degene het ook mis, die nimmer een verhevener of lageren toon aenvatten, en de onbeduidenste woorden met dezelfde kracht als de nadrukkelykste uitspreken, zoo dat zy voor de laetste geenen adem bewaren. De uitgalming dier ongelukkige opschreeuwers wordt gewoonlyk eene preek, die zoodanig afmat dat men de vlugt zou nemen, zoo de slaepzucht dit nog niet bywylen belette. Naer ons gevoelen, moet een tooneelist zyne deklamatie hoofdzakelyk berekenen en zich in die berekening door gevoel laten geleiden, kunst zonder gevoel is niets; maer gevoel zonder kunst is nog minder. De acteur loope dan in het deklameeren wat sneller over zwakke en gewoone passagen en hy beware zyne kracht, om daer, waer het noodig is klem en gloed te kunnen byzetten. In alles neme hy de natuerlyke spreekwyze, de dagelyksche (zouden wy zeggen) tot toonbeeld, en hy verkunstige, hy idealizeere die. Zyne spraek zy kunst; maer kunst die op waerheid en werkelykheid gegrond is.
Wy zouden hier tot in de kleinste deelen der uitspraek kunnen treden;
| |
| |
maer dit zou ons waerlyk te verre brengen; wy hebben zoo veel in de uitgalming opgemerkt dat het onberekenbaer is. Niettemin willen wy aen de Antwerpsche tooneelisten nog zeggen dat zy op het tooneel niet kark voor kerk, niet wark voor werk, enz., mogen uitspreken, en dat zy de i in ik en in, enz., niet te scherp mogen doen klinken; verzachten zy die met een ligten zweem naer den éklank en hunne tael zal aengenamer zyn. De Gentenaren moeten ook oppassen dat ze niet ongeleukig voor ongelukkig zeggen. Al de tooneelliefhebbers moeten ook poogen van byv. in wooningen de g niet te sterk te laten hooren, zeggen zy dus niet woonin-gen; maer laten zy in ng eenen enkelen neusklank hooren, welke van die twee letters een enkelen, maer zachten toon maekt die in de alledaegsche spraek waergenomen wordt. Het zelfde geldt voor sch: byv. in menschen zullen de tooneelisten de ch niet te veel laten klinken: dit brengt een te onaengenaem geschuifel voort; dat zy die ch liever opeten en gelyk in de dagelyksche tael mensen zeggen. Nog onaengenamer is het ons voorgekomen de scherplange e en o byna altoos zachtlang te hooren uitspreken. Wy weten wel dat de Hollanders het onderscheid dier letters in hunne uitspraek verloren hebben; maer wy weten ook dat het by hen voortdurend in de geschrevene tael blyft bestaen. By ons is het nog in schrift en uitspraek; waerom het dan niet op het tooneel behouden? Of wel er is verschil tusschen zachtlange en
scherplange e en o, of daer is er geen. Is er geen dan schryve men schone benen voor schoone beenen, zere ogen voor zeere oogen enz. Bestaet het verschil integendeel, zoo moet het voor de ooren zoowel als voor de oogen opvattelyk zyn. Doch genoeg, die kleine aenmerkingen zullen wel voldoende zyn om de tooneelisten op hunne uitspraek te doen passen.
Nu hebben wy nog eenige aenmerkingen in te brengen over de deklamatie in het kluchtspel. Trouwens, niets is er styver dan in die ligte stukjes alles op de letter te hooren uitgalmen. Het kluchtspel verbeeldt immers meestal het dagelyksch leven; men vertoone het dan ook als dusdanig. Onverdragelyk is het, als op het tooneel een werkman of een boer spreekt op de afgemetene wyze van eenen schoolmeester, die zyne leerlingen de les opzegt. Hy worde meer onbedwongen en men hoore niet meer in zynen mond: komt gy, hoort gy, maer wel zoet en natuerlyk: hoort ge, (waerom zelfs niet hoor-de?) komt ge, en zoo voor het overige. Wy hebben er zelfs niets tegen dat in het kluchtspel het dialekt gebezigd worde; maer dan doorbrabbele men het niet met styve, hollandsche spreekwyzen gelyk dit niet zelden by de Antwerpenaren het geval is. Er kan op het tooneel niets koddiger, niets belachelyker dan dit mengelmoes gevonden worden en het is wel, gelooven wy, om die rede dat er vele tooneelminnaren tegen het gebruik van het dialekt in het vaudeville zyn. Zy zouden zich nogtans misgrypen zoo zy in die gedachte uitsluitelyk wilden voortvaren: het kluchtspel in de gekunstelde tael zal altoos eene onmogelykheid en eene tegenstrydigheid blyven. Men gebruike dus onverschrokken het dialekt; maer men gebruike het zuiver, en men beelde zich in dat sommige tongvallen in schoonheid, kracht en vloeibaerheid, de geschrevene tael verre overtreffen.
Niet geheel hopen wy zullen de wenken in dit artikel vervat in den wind geslagen worden. Het zou ons spyten zoo de vlaemsche tooneelisten voor alle verbetering onvatbaer waren, en zoo de verwaendheid hen
| |
| |
belette het oor te leenen aen de welgemeende raedgevingen van een eenvoudigen liefhebber, welke hun uit ganscher harte genegen is. Zy mogen wel hier of daer getroffen zyn geweest door eene te harde uitdrukking; maer zy zullen ons dit vergeven, vermits zy wel kunnen bevroeden dat ter verbetering van grove feilen, grove middelen aengewend moeten worden. Dat zy intusschen niet denken dat wy hun talent miskennen; want dan zouden zy zich grovelyk bedriegen. Wy waerderen, wy bewonderen het zelfs in eenigen van hen, en zeker heeft het ons aengenaem verrast ons tooneel op de hoogte aen te treffen waer het zich bevindt. Byzonder heeft het ons verwonderd de kleine steden en dorpen zoo ver in de tooneelkunde gevorderd te vinden; maer hoezeer wy hen ook voor hunne goede hoedanigheden willen loven, belet dit niet dat wy steeds zullen voortgaen met aen de tooneeloefenaers hunne gebreken aen te wyzen.
|
|