Het Taelverbond. Jaargang 3
(1847)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 257]
| |
Iets over het rym.Sommigen hebben beweerd dat het Rym, dat is, in een breeden zin genomen, de overeenkomst van letters of klank in twee of meer woorden of eindlettergrepen, eene uitvinding der moniken van de middeleeuwen is; dat deze eerst in hunne dikwils alleraerdigste latynsche kantieken het Rym invoerden; en dat het van daer in al de europesche talen is ingedrongen. Dit is zeer te betwyfelen en het tegendeel is misschien waer, namelyk dat het Rym van de andere talen in het latyn zou overgegaen zyn, ofschoon wy nogtans gelooven dat het elken volke eigen is: immers komt het Rym schier in al de talen der oudheid voor. Hebreeuwen, Araben, Perzen, Indianen, Amerikanen en vooral de oude Skandinavische volkeren wisten er van te spreken en de letterkundige gedenkstukken, die van hen nog bestaen, leveren hiervan menigvuldige bewyzen op. Dat het Rym elk volk eigen zou zyn, is zeer natuerlyk: er ligt iets aengenaems, iets bevalligs voor het oor in dien terugkeer derzelfde klanken of letters, en het volk, in welkdanige eeuw of van welkdanig land men het ook neme, heeft er steeds behagen in geschept en er gebruik van gemaekt. Hoort men by zyn eerste stamelen het kind reeds niet naer gelykluidende klanken zoeken en die met een zeker genoegen verbinden? | |
[pagina 258]
| |
Men begrype ons hier wel: wanneer wy van Rym spreken, hechten wy aen dit woord die bekrompen beteekenis niet, welke er op onze dagen, uitsluitelyk aen gegeven wordt; maer verstaen wy er door: 1o den Voorletterklank, anders gezegd Alliteratie en 2o het eigenlyke Rym. Door Alliteratie, Voorletterklank of Letterrym wordt de overeenkomst in de aenvangsletters van twee of meer woorden verstaen. De volgende twee alombekende voorbeelden van alliteratie, het eene uit Bürger het andere uit Bilderdijk getrokken, zullen dienen om zulks op te helderen:
Wonne Weht Von Thal und Hügel,
Weht Von Flur und Wiesenplan,
Weht Von glatten Wasserspiegel,
Wonne Weht mit Weichem Flügel
Des Piloten Wange an.
Geef Genadig God,
Geef my steeds Goeden moed,
Hoe de Hel ook Huil'
En Heel de aard beroer'!
Laat Mijn Mond niet Misdoen
Maar Verleen me in 't Verdriet
't Vergenoegen der rustGa naar voetnoot1.
De Voorletterklank heeft altoos in alle talen bestaen: vele latynsche spreekwoorden leveren alliteraties op: men herinnere zich slechts het mores fingunt fortunam en eene menigte andere; en de oude grieksche redenaers, die buitengewoon wel, ja welligt het best van al de volkeren begrepen wat welluidendheid is, hebben zoo als Bilderdijk het reeds zegt, het voordeel bespeurd, dat er uit kan getrokken worden. Wil de alliteratie nuttig, schoon zyn, dan mag zy geenszins eene bloote letterspeling uitmaken, maer moet zy de welluidendheid bevorderen of de klanknabootsing ten doel hebben. Zoo werd zy door de ouden gebruikt, en zoo dient zy nog door ons, | |
[pagina 259]
| |
en wat meer dan het tot hier toe plaets had, gebruikt te worden. Wy willen by voorbeeld het volgende vers in het geheel niet als toonbeeld der alliteratie voorstellen: De Droes Doet Dezen Dwaes Dwars Door Die Deuren Dringen, En nog min de lofrede maken van zekeren Duitscher, Placentius geheeten, latynsch dichter der middeleeuwen, die zoo maer op eens dacht duizendmael grooter geworden te zyn dan Phoebus-Apollo, omdat hy een poëma, in het zweet zyns aenschyns had kunnen afwerken, van niet min dan 250 verzen, wiens tytel de Pugna Porcorum luidt, en waervan al de woorden met eene p beginnen. Zie hier voor de aerdigheid den overheerlyken aenhef van dien meesterlyken, allervervaerlyksten kunstenaerssprong:
Plaudite, porcelli, porcorum pigra propago
Progreditur: plures porci pinguedine pleni
Pugnantes pergunt, pecudum pars prodigiosa
Perturbat pede, enz.
Neen, onze negentiende eeuw is op eenen al te slechten weg versukkeld, de smaek onzer hedendaegsche rymelaers is al te verdorven, om de menigvuldige schoonheden van zulke verdienstelyke tautogrammen te kunnen gevoelen, en men zegt baldadig dat die Placentius en zyne kunstbroeders Christianus PieriusGa naar voetnoot1 en de schryver van het gedicht op Karel-den-Kale (Carolus Calvus) zonderlinge, onvermoeijelyke, doch, om geen harder woord te gebruiken, nuttelooze liefhebbers geweest zyn! Wat wy willen is dat onze dichters den vorm der oude dichtstukken, de wyze van spreken van het volk zouden studeren, om zoo met de eigenaerdigheden onzer tale bekend te geraken, en, gelyk het maer al te dikwils het geval is, geene bloot gekunstelde tael te scheppen; maer hunne gedachten in echt vlaemsch, echt | |
[pagina 260]
| |
nederduitsch, zooals het in den geest der natie zit, uit te drukken. Daerom dringen wy vooral aen dat zy toch de alliteratie, eene der byzonderste en fraeiste eigenschappen onzer oude poëzy, niet zouden verwaerloozen; maer, integendeel, alles zouden opvisschen wat nog te redden is en niet hopeloos is verloren geraekt, en hierin de voetstappen van eenige voortreffelyke nieuwe schryvers te volgen. Welk voordeel de klanknabootsing uit den voorletterklank trekken kan, leere men uit de volgende voorbeelden die wy gedacht hebben niet al te talryk te moeten maken: ἱστια δέ σϕιν Zoo vindt men de alliteratie reeds by Homerus, en zeker wint er zyn vers niet weinig in klanknabootsing by. Wie hoort in die herhaelde τ, τρ, χθ, en σ het scheuren en schreeuwen der zeilen niet? De volgende verzen, onder duizenden, van Virgilius zyn, onder dit opzicht, in geenen deele der aendacht onwaerdig: Visceribus miserorum et sanguine Vescitur atro In de fransche poëzy treft men verscheidene voorbeelden aen, waervan wy slechts het volgende, door iedereen gekende van Racine, zullen aenhalen: Pour qui Sont Ces Serpents qui Sifflent Sur vos têtes. De verdienstelyke engelsche dichter, Gray, vloeit over van voorletterklanken. Hier heeft men een staeltje:
Ruin seize thee, Ruthless king
To Highborn HoelsHarp or soft LLeweLLyns Lay
Weave the Warp, and Weave the Woof
Stamp we our vengeance Deep, and ratify his Doom
That hush'd in grim rePose, exPects his evning Prey.
| |
[pagina 261]
| |
Onze moedertael is er in hare poëzy geenszins van ontbloot: zy heeft desaengaende hoegenaemd niets aen andere letterkunden te benyden. Onze beste dichters leveren er talryke, voortreffelyke voorbeelden van op. Wy bepalen ons by de volgenden: Daar 't van uw dierbren mond zijn Heil en Heul en Heeling,
En 't Leven van den Lach van uwe Lippen wacht!
Volschoone, o Laat dat heil, dat Leven, niet vertragen.
Bilderdijk (Mengelpoëzij.)
Geloof niet licht aan groote mannen,
Aan Wondermenschen Wijd beroemd:
't Zijn Wareldgeesels en tyrannen
Die 't aardrijk met dien naam benoemt.
De Ware held, de Ware Wijze
Hoe meer hy in verdienste rijze
Hoe minder hij in de oogen straalt
En die den roem der Wareld Winnen
Begoochelen der dwazen zinnen
Omdat hun Ware grootheid faalt.
(Bilderdijk.)
Om 't Kissend Koper in den Koelbak te verKoelen.
(Vondel.)
En so t bij Lauffen zich met ongehoord gedonder
In d'afgrond, schuimt en bruist en Woelt en Wringt van onder
De klippen zich hervoor, getergd door wederstand,
Verbreekt, Verbrijzelt hij de rotsen aan zijn kant.
(Helmers.)
Het Kraakt en Braakt en KLapt en KLettert
En Rijt en Smijt de kiel van een,
Zij Breekt en Barst en slaat en plettert
En 't volk stuift door de wolken heen.
(Tollens.)
Men Snuifde het Stof en men Stoof er door heen.
(Tollens.)
Zie hier eene alphabetische lyst van eenige in onze tael nog dagelyks gebruikte, of aen onze dichters ontleende voorletterklanken: Als hy toont dat hy kan Bassen, zal hy Byten.
Iemand Bont en Blauw slaen.
Hy is Bloode en Bang.
Dat is de Bluts tegen de Buil.
| |
[pagina 262]
| |
Hy zal moeten Boogen of Barsten.
Hy is Bot en Beest.
Hy zal moeten Buigen of Breken.
Burger en Boer moet daeraen gehoorzamen.
Hy loopt door Dik en Dun (morsige wegen).
Er groeijen in dien grond slechts Distels en Dorens.
Ondanks al zyn Doen en Dryven, zal hy niet gelukken.
Hy loopt door DRaf en DRek.
Hy is te gek om voor den Duivel te Dansen.
Brak aan FLarden FLits en boog.
(L. Bake).
Hy is gekomen wanneer alles Fraei en Fyn gedaen was.
Hy is alles kwyt, Gaef en Goed.
De zieke werd zoo Geel als Goud.
Het werd hem Geel en Groen voor de oogen.
De zaek is Geheel en Gantsch afgewerkt.
Hy heeft Geld en Goed verteerd.
Noch Giften noch Gaven vermogen iets op dien regter.
Die parel Glanst en Glimt.
Wie een' ander' eene GRaft GRaeft valt er zelf in.
Hy GRimde en GRolde.
Hy neemt er GRof en GRoot van.
Zy vlogen over Heg over Haeg, naer Keulen in den Wynkelder.
(Oude Sage).
Zy hebben Hemel en Hel byeengeschreeuwd.
Er zal noch Hen noch Haen naer kraeijen.
Hy loopt Her en Hot.
God in den Hoogen Hemel weet dat.
Hy loopt Hot en Her.
De kat heeft de muis met Huid en Haer opgevreten.
Wy hebben Huis en Haerd verlaten.
Hy heeft Huis en Hof verspeeld.
In zyne Jonge Jeugd.
Hy ziet naer Kerk noch Kluis om.
Er zal noch Kind noch Kraei van gewagen.
Wy hebben onze Kisten en Kasten ingepakt.
Hy kent noch KLok noch KLepel.
De ooijevaer KLept met zynen KLepel.
(Vondel).
In KLuisters KLinken.
Kok en Keukenmeid weten zulks beide.
Hy heeft noch Korst noch Kruim er van gegeten.
Men geeft er hem Kost en Kleêr.
Eenen KRans van KRingklend Klimop winnen.
(Poot).
| |
[pagina 263]
| |
Het weder is Koud en Koel.
Hy ziet er KRom en KReupel uit.
Men heeft hem met KRoonen en KRansen overladen
Moogje niet gaan niet te Kust en te Keur.
(Hooft.)
Zyn Leven Lang
Het moge my Lief of Leed zyn.
Hy loopt by Lieske en Loske, by iedereen.
Ik ben met zyn Lot en Leven bekend.
Zy prezen den gastheer Luid en Lang.
Dit is myn Lust en Leven.
Hy viert Lust en Luim.
Ik wil er Lyf en Leven aen wagen.
Hy is van Man en Maeg verlaten.
Het schip is met Man en Muis vergaen.
Hy heeft Moed noch Magt.
De reis heeft my Moede en Mat gemaekt.
Ik ga zelden by Nacht en Nevel uit.
Nu of Nooit, Nimmer, moet die zaek gelukken.
Het is van Peer en Pauw gekend.
Het PLascht, het PLascht, het KLatst, het KLetst.
(Bilderdijk.)
Hy Pocht en Praelt overal.
Potten en Pannen ledigen.
Pracht en Prael tentoonspreiden
Tegen Regt en Reden (jeghen redene ende jeghen recht, Onderwys voor schepenen).
Het water des strooms Ruischt en Raest.
Ruiter en Ros zyn in het water omgekomen.
In Ry en Rang gelyk zyn.
Hy maekt alles SCHeef en SCHeel.
Wy zyn met SCHimp en SCHande, met Schimp en Smaed overladen geworden.
De naerheid dier plaets boezemt elkeen SCHRik en SCHRoom in,
Met SLempen en SLapen wordt niemand ryk.
Eenen hond Sleepen en Smyten.
Zy hebben met Spies en Speer den vyand aengevallen.
Door STilte noch door STorm geSToord.
Zeilt Ze altijd Zuidwaarts voort.
(B ter Haar).
Hy is over STok en STeen weggesprongen.
De werkman is STram en STyf,
Zy hebben STreng en STraf aen hunnen pligt gehouden.
STyf en STraf.
Men recht er boomen op met Takelen en Touwen.
(Vondel).
| |
[pagina 264]
| |
Teugel en Toom vieren.
Vanen en Vlaggen wapperden.
Die vlasbaerd is noch Visch noch Vleesch.
Na veel Vorschen en Vragen hebben wy het eindelyk gevonden.
Vorst en Volk moeten innig verbonden zyn.
Hy zag noch Vuer noch Vonk.
Gy drukt u steeds Vrank en Vry uit.
Hy mistrouwt iedereen, Vriend en Vyand.
Wach ende Wee (verouderd).
De vyand is aen 't Wanken en Wyken.
Door Water en Wind loopen.
Hy verdrukt Weduwen en Weezen.
Hy kon niets doen, daer hy noch Weer noch Wapen had.
Zy hebben den hond door WeêrGa naar voetnoot1 en Wind gejaegd.
Het is naer Wensch en Wil afgeloopen.
Gy hebt dit Wetens en Willens gedaen.
Sla niemand dood met Willen noch Werken.
Men heeft het ontwerp lang moeten Wikken en Wegen.
Deze streek is Woest en Wild.
Hy heeft daeraen met Woorden en Werken geholpen.
Wy zwerven door de Wyde Wereld.
Zacht en Zoet.
Ziek of Zuchtig zyn.
Met Ziel en Zin ergens aen verkleefd zyn.
Daerom moet men Zot of Zat zyn.
Het is Zout noch Zuer.
Er is Zuer en Zoet in de wereld te proeven.
'k Zwicht en Zwijg voor 't Zangvermogen,
Daar uw Zwangere borst van slaat.
(Bilderdijk.)
Het eigenlyk rym is eene overeenkomst in den klank van twee of meer eindlettergrepen, waervan er éene ten minste lang is. Alzoo beschouwd, is ook het Rym onberekenbaer oud, en vindt men er in alle talen, ja in het grieksch en latyn alsmede sporen van: men brenge zich het omnia praeclara rara slechts te binnen. In onze tael heeft het eigenlyke Rym mitsgaders eeuwenoude wortelen geschoten en ontmoet men er, even als van den voorletterklank, in gezegden en spreekwyzen, talryke voorbeelden van. Wy zullen er hier insgelyks eenige byzondere opgeven en hiermede onze proeve over Rym en Alliteratie eindigen: | |
[pagina 265]
| |
Te voorgedaen daerna bedacht, heeft menigeen in 't leed gebragt.
Die heeft wat er blinkt, krygt wat er springt (voor gereed geld kan men alles gedaen krygen).
Beter bloode Jan dan doode Jan.
Borgen maekt zorgen.
Wiens brood gy breekt, diens woord gy spreekt.
Drinken en klinken.
Drinken en schinken (schenken).
Wel gedaen veel gedaen.
Hoe grooter geest hoe grooter beest.
Ieder gek heeft zyn gebrek.
Hoeveel te geleerder, zooveel te verkeerder.
Er is niets zoo fyn gesponnen of het komt toch eens aen de zonne.
Zoo gewonnen zoo geronnen.
Noch van God noch van zyn gebod weten.
Goed en bloed wagen.
't Is al goed wat God doet.
Iemand grauw en blauw slaen.
Klein en groot levend en dood.
Boomeke groot planterke dood.
In zynen handel en wandel.
Van de hand in den tand (zoo gewonnen, zoo geronnen).
Huis en kluis.
Er is geen huiske of 't heeft zyn kruiske.
Huwelyk, gruwelyk.
Jan en alleman.
Beter iet dan niet.
Visschen en jagen maekt hongerige magen.
Er is geen ketter zonder letter.
Eerkoop, rouwkoop.
Klein maer rein.
Kloosters zyn roosters.
Volle krop, dolle kop.
Land en zand.
Landen verzanden en zanden verlanden (de tyd brengt gestadig verandering te weeg).
Het leste is 't beste.
Leven en streven.
Licht en digt.
Liegen en bedriegen.
Vroeg of laet komt Loontje om zyn boontje.
Magt noch kracht.
Allemans vriend, menigmans gek.
Medegevangen, medegehangen.
De dronken mond spreekt 's herten grond.
| |
[pagina 266]
| |
De morgenstond heeft goud in den mond.
Heden my morgen dy.
Het myn en dyn.
De Mei koel en nat brengt het koorn in 't vat.
't Is al neef, neef, zoolang ik geef.
Van niets tot iets komen.
Nood en dood.
Pak en zak maken.
Iemand met raed en daed bystaen.
Raed vóor de daed.
Door regen en slegenGa naar voetnoot1 loopen
Heden rood morgen dood.
Schoon rood morgen dood.
Schonk en bonk.
Schreden en treden.
Met al zyn schryven en wryven.
Slecht en regt.
Beter spaed dan te laet.
Haestige spoed zelden goed.
God spreekt niet; maer hy wreekt op zyn tyd.
Staen of gaen.
Trouwen is houën.
Eer verloren alles verloren.
Verzint eer gy begint.
Weg noch steg.
Spreekt wat waer is, eet wat gaer is, drinkt wat klaer is.
Elk waerom heeft zyn daerom.
Oost west 't huis best.
Wyntjen en tryntjen.
Zingen en klingen.
Zingen en springen.
Zeil en treil.
Als de ouden zongen, zoo piepen de jongen.
Zout noch smout.
Ieder zot heeft zyn marot (speelpop).
Wanneer een boom ter aerde zygt, maekt ieder dat hy takken krygt.
J.F.J. Heremans.
Gent, 1 July 1847. |
|