Het Taelverbond. Jaargang 3
(1847)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 76]
| |
Vlaemsch-Duitsch zangverbond.
| |
[pagina 77]
| |
juny 1847, elkander den broederkus gegeven en plegtig gezworen dat broederlykheid voor hen geen ydel woord meer zyn zou, maer dat zy elkander voortaen met ziel en zin, als het telgen van éénen stam betaemt, verkleefd bleven. ‘Het verbond heeft zyne hooge zending begrepen, en op zyn vaendel, door de hand der keulsche jonkvrouwen geborduerd, te regte, de zinspreuk gesteld: Durch das schöne steht das Gute. Het heeft, als een levend Evangelium, voor leuze de woorden: Verbroedering en volksbeschaving! aengenomen.’Ga naar voetnoot1. De vereeniging van al die zangmaetshappyen om in het hoog- en nederduitsch te zingen, en de goedhertigheid, die al de genen welke tot dit doel gekomen waren overal hebben ontmoet, hebben eene groote beteekenis. Zy bewyzen dat de vlaemsche beweging in het volk is doorgedrongen en dezes genegenheid heeft gewonnen; zy bewyzen dat de oproep van onze vaderlandsche schryvers niet in de woestyn heeft gegalmd; maer in meestal de borsten, die nog voor het schoone en het vaderlandsche kloppen, wederklank heeft gevonden; zy bewyzen dat iedereen begint te gevoelen dat men door zich zelven ook iets vermag als men het maer wil; dat de Vlaming nog te veel kennis zyner eigene waerde bezit, nog te veel echt duitsch bloed door de aderen voelt stroomen om ooit de gewillige slaef en de kruipende naäper van zuidsche volkeren te worden, wanneer hy in rei en rang zyner stamgenooten als broeder kan worden aenschouwd. Eere zy dan den mannen, die medewerkten op dat de vereeniging der spraekverwante broeders in Gent, in de stad waeruit Artevelde, het zuiden eens beven deed, zou plaets hebben! Eere zy hun die wilden dat naer den ouden zetel der volksvryheid en grootheid, germaensche broeders uit alle oorden zouden toevloeijen, om te komen verklaren, dat tweelingen kunnen gescheiden worden, maer dat de band des bloeds, die hen vereenigd, steeds sterk blyft en nimmermeer kan vernietigd worden. Eere zy | |
[pagina 78]
| |
vooral den dichter Van Duyse, die het eerst op de grootsche gedachte der stichting van het Zangverbond is gekomen en oneindig veel tot deszelfs bloei heeft bygebragt en nog dagelyks bybrengt.
Des zaturdags 26 juny, ten zeven ure des avonds, kwam het konvooi dat de hoogduitsche en verscheidene inlandsche gezelschappenGa naar voetnoot1 voerde, aen de standplaets des yzeren wegs aen, waer zy uit name der belgische maetschappyen op het hertelykste begroet werden. De schoone kristalen bekerGa naar voetnoot2 door den graef van Erbach-Erbach aen het Zangverbond verleden jaer geschonken, werd hun met den eerewyn aengeboden en menigmael op de verbroedering der hoog- en nederduitsche stamgenooten geledigd. Van daer trok de onoverzienbare stoet, waerby zich al de maetschappyen der stad en de muziek van verscheidene toonkundige genootschappen vervoegd hadden, naer het stadhuis, alwaer de stedelyke overheid de Zangers ter verwelkoming afwachtte. Op weg ontvingen de maetschappyen overal luide bewyzen van genegenheid: menigmael stegen er juichkreten uit het volk op en strooiden bevallige vrouwenhanden bloemen uit de vensters op den stoet. De studenten der Hoogeschool, gehoord hebbende dat hunne medebroeders | |
[pagina 79]
| |
der Universiteit van Bonn het feest kwamen bywoonen, hebben zich aen de talryke genootschappen aengesloten om hen op eene onderscheidene wyze te onthalen. De Zangmaetschappyen werden op het stadhuis in de Troonzael ontvangen, en door den voorzitter des verbonds, aen het stadsbestuer voorgesteld, dat door den mond des burgemeesters de Rhynlandsche zangers welkom in Gents muren heette. De welsprekende doctor Weyden heeft de overheid bedankt in eene improvisatie welke door een herhaeld handgeklap toegejuicht is geworden. Vervolgens hebben de heeren Friederich, Vogel en Van Duyse het woord genomen: elke der zinsneden dier heeren gold de broederlykheid en het aenknoopen van altyd nauwere betrekkingen tusschen de spruiten des ouden duitschen stams. Ten tien ure begaven zich de leden des verbonds naer de prachtige zael van het Casino, om zich van naderby te leeren kennen en elkander aldaer de hand toe te reiken, en eenige groetliederen aenteheffenGa naar voetnoot1. Doch eene groote menigte burgers had de zael reeds gansch gevold en maekte alle plegtigheid onmogelyk. Ondanks de algemeene verwarring heeft het Männer-Gesang-Verein van Keulen zyne stem durven laten hooren en daerdoor op eens eene heilige stilte doen heerschen, die slechts door toejuichingen na iedere stroof der chooren onderbroken werd. De heer Van Duyse was zoo gelukkig niet en de aenspraek die hy, als voorzitter van het Zangverbond voor Vlaenderen, aen de hoogduitsche en belgische Zangers toesturen wilde en reeds begonnen had, heeft hy moeten staken. Doch voor hen die een waer belang in het Zangverbond stellen zyn de woorden des heeren Van Duyse niet verloren: elke | |
[pagina 80]
| |
maetschappy heeft een afdruksel ontvangen van de redevoering die moest gehouden worden. Den volgenden dag, zondag 27 juny, gelukte alles oneindig beter. De reuzenzael der pas-perdus van het paleis van justicie, die anders reeds zoo een heerlyk vertoog oplevert, was voor het concert ryk versierd geworden. Aen elke zuil prykte een schild van eene nering der stad Gent. De estrade voor de zestienhonderd zangers en het orchest bestemd, besloeg de helft der uitgestrekte zael. Eerst verscheen Franz Weber, muziekbestuerder van het Männer-Gesang-Verein van Keulen, op het gestoelte, waervan hy het choor en het orchest besturen zou. An Bacchus van Mendelssohn-Bartholdy, werd met kracht aengeheven. Dan ging men over tot het uitvoeren van den Broedergroet, woorden van Th. Van Ryswyck, getoonzet van J. Eykens, bestuerder der Antwerpsche lyrische vereeniging, van den Sangergruss van Strauss en van het heerlyke Motet van Bernhart Klein: Gott sei mir gnädig. Daerna heeft de maetschappy Concordia van Bonn, waervan acht-en-dertig leden tegenwoordig waren, een allerliefst choor van A.E. Becker, das Kirchlein gezongen, dat met eenen donder van bravos is onthaeld geworden. By de muziek der volgende woorden: Und wenn die Glocken klingen,
Im frischen Morgenhauch
Dan regt mit zarten Schwingen,
Sich dort ein Glöcklein auch;
was iedereen zoodanig door de klanknabootsing begoocheld dat men waerlyk dacht het klokske van de dorpkerk te hooren kleppen. Kon het anders of het publiek en de overige zangers moesten met geestdrift bis roepen? Concordia voldeed aen het algemeen verlangen en om hare tevredenheid te toonen, liet zy het daerby niet; maer voerde nog een choor Hüte dich, van den thands te Gent | |
[pagina 81]
| |
verblyvenden professor Girschner uit. Het is ons onmogelyk te zeggen met welk genoegen dit voortreffelyk stuk aenhoord werd. Kon men nog na de heerlyke zangen das Kirchlein en Hüte dich de aendacht van het publiek boeijen? Voor een gewoon choor zyn wy overtuigd van neen; maer Carl Ludwig Fischer, kapelmeester te Wurtzburg, trad op het gestoelte en zou de uitvoering zyner Kriegerscene besturen, en, men oordeele daerdoor over de verdienste van het uitmuntend stuk dat de vergelyking met de beste toonkundige voortbrengselen kan doorstaen, het verrukte nog meer al de toehoorders! Het tweede gedeelte des concerts ving aen met het Zangverbond, gedicht van Eug. Stroobant, muziek van C. Leibl, kapelmeester der hoofdkerk van Keulen, opzettelyk voor de plegtigheid gemaekt. De leden der Zangmaetschappy van Brugge hebben in dit choor, de solos gezongen en het meest bygedragen om dit grootsch en ernstig geschreven stuk te doen gelukken. Dan volgden: der Rhein, van Parny; de Zegeviering, woorden van Rens, muziek van Beausacq, Juich Rhyn, door Mengal, waervan de uitvoering weinig of niets te wenschen overliet. Het Rhein preussisches Kriegerlied van Weber, droeg de algemeene goedkeuring weg en sloot wonderwel die eerste luisterryke muziekvereeniging des verbonds. Het concert van den tweeden dag, Maendag 28 Juny, liep nog beter af. Thands hadden de Zangers zich heel en gansch aen de zael gewoon gemaekt en waren reeds meer op elkander gezet, waerdoor dan ook de chooren met meerder kracht en zekerheid dan den vorigen dag aengeheven werden. Op zondag ontbrak er hier en daer nog al iets aen het ensemble, wat de chooren door allen gezongen aengaet, thands liet de uitvoering niets meer te verlangen. Men begon met het uitmuntend motet Super flumina Babylonis, van Gevaert. Die jongeling welke tegenwoordig Gent bewoont en dit jaer den eersten prys te Gent en te Brussel heeft behaeld, en wiens naem over eenige maenden weinig bekend was, is slechts | |
[pagina 82]
| |
achttien jaer oud, maer is reeds een groot toondichter: de hoogduitsche komponisten, die zich toch allerbest in het stuk van muziek verstaen, hebben over het motet van den veelbelovenden Gevaert met de grootste bewondering gesproken, en konden in het eerst moeijelyk gelooven dat een jongeling van achtien jaren een zoo gevoelvol en zuiver stuk had kunnen schryven. Wy zyn met hen overtuigd dat Gevaert eens eene schitterenste parel aen de kroon van den roem des Vaderlands worden zal. Het is ons onmogelyk in het bezonder over al de toonkundige gewrochten te spreken om hunne verdiensten uiteen te zetten. An die Künstler, woorden van Schiller, getoonzet door Mendelssohn Bartholdy, De Gentenaren voor den slag van Beverholt, Frühlings Andacht, Die jungen Musikanten, Lenzfragen, hebben algemeen bevallen en een donderend handgeklap verwekt, en Meerestille en Glückliche Fahrt van Fischer bewyzen dat deze toonzetter eene plaets tusschen de eerste maëstri dezer eeuw verdient. Onder de persoonen die het laetste concert bywoonden, hebben wy den vicaris-generael van den aertsbisschop van Keulen, Cupers en den wereldberoemden Componist Spohr, kapelmeester van den groothertog van Hessen-Cassel, opgemerkt. Gedurende het concert regende het bloemen op iederen muziekschryver en iedere maetschappy die uitmuntte. Dynsdag 's morgens, 29 Juny, werden in de promotiezael der Hoogeschool de door den Gentenaer Braemt vervaerdigde medaliën uitgereikt, aen de maetschappyen die aen het zangverbond hebben deelgenomen. De medalie verbeeldt aen de eene zyde eene jonge maegd, de maegd van België. ‘Haer edel hoofd, welks lokken zonder kunst, maer niet zonder aenvalligheid, zweven, draegt de bloemenkrans, haer ten welkom geschonken door Gent, de koninginne der bloemen. In eene luchtige kleeding als eene Muze uitgedoscht, houdt zy in hare linkerhand de rustende lier van Gretry, om die eerlang te paren aen een forschig speeltuig, terwyl hare regter hand op den schouder van een gryzaert steunt. Haer bezielend oog ziet met kunstliefde, met zusterliefde, op eenen gryzaert, den schedel met Wodan's eikenloof versierd; in streng | |
[pagina 83]
| |
gewaed, voert hy de groote harp van 't Noorden; die gryzaert is haer vriend, haer bondgenoot: het is de oud germaensche Bard. In 't verschiet eene rookende fabriekschouw, die zich als een eerzuil der nyverheid, in de lucht verheft; en de voornaemste kerken, die Gent eerst aen de feestgenooten van verre hebben aengekondigd, en voor welke ook de godsdienstige kunstoefeningen des zangsverbonds zoo merkwaerdig zyn. En dan Gents Belfort, van de twaelfde eeuw - Gents Belfort, de oude arke van 't verbond onzer vroeger gemeentevryheden, thans hier wederom met zynen roemryken draek versierd; eindelyk, op den voorgrond de stoomsleper, die met een aental koetsen vol verbondsleden Gent te binnenschiet. Hen overwappert de vlag van België. De legende draegt: Vlaemsch-Duitsch Zangverbond. Langs de keerzyde prykt, met het opschrift: Eerste verjaringsfeest gevierd te Gent op den XXVII-XXVIII Juny MDCCCLVII. Het blazoen der stad Gent, waernevens die der beide steden, zetels der middencomités, en waeronder de microscopishe beeldtenis der medalie hangt, ter getuige der kunstgenegenheid van 't edele Gent.’ De uitreiking der medalien leverde een schoon en hertroerend tooneel op. Hoogduitsche broeders, zoo als doctor Weyden, Eisen, Vogel, enz., die geestdriftvol verklaerden dat zy nimmer het hertelyk onthael zouden vergeten hebben, dat hun in Gent was ten deele gevallen, Vlamingen zoo als de gewezen schepen Rolin, Dautzenberg en Van Duyse, welke met tranen in de oogen deze openhertige dankzeggingen liefderyk beantwoordden - Vlamingen en Hoogduitschers, van welke er eenige omtrent twee honderd mylen hadden afgelegd, kwamen daer zich nogmaels vriendschap tot in den dood zweren! Des avonds begaven eenige voorname hoogduitsche leden des Verbonds, onder welke de beroemde tooneelschryver Roderich Benedix, Franz Carl Eisen, de vicaris-generael Cupers en verscheidene andere zich bevonden, naer het Keysersgenootschap, alwaer zy door de leden en eenige gentsche letterkundigen verzocht waren. Daer sprak men nogmaels over den innigen band die | |
[pagina 84]
| |
den neder- en hoogduitschen stam moet omstrengelen en over de vlaemsche taelbeweging, die de verbroedering der twee volkeren moet bewerkstelligen. Des anderendaegs, woensdag, zyn de zangmaetschappyen naer Oostende vertrokken. Onze hoogduitsche broeders hadden ons den Rhyn doen bewonderen, wy hebben hun den uitgestrekten Oceaen laten aenschouwen. Lang zal de vereeniging van het Zangverbond te Gent in het geheugen van elkeen blyven, die het geluk had er deel te kunnen aen nemen, en overvloedig zullen de vruchten zyn die de vlaemsche zaek er door zal inoogsten.
J.F.J.H. Manuels. |
|