Het Taelverbond. Jaargang 2
(1846)– [tijdschrift] Taelverbond. Letterkundig Tydschrift, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 465]
| |
Bogdowad.
| |
[pagina 466]
| |
vurig, zoo als de dichter, in zyne zoetste droomen, zich de gevoelvolle vrouwen van zuider Europa voortoovert, tot nu toe achter eenen bloemenstruik verscholen gebleven. Zy scheen met een gevoelen van teeder medelyden dien droevigen jongeling gadeteslaen; zelfs, na nog eenige oogenblikken geaerzeld te hebben, trad zy vooruit, maer sprak niet één woord, en een liefelyke blos van schaemte, misschien van liefde, kwam hare zachte wangen kleuren. ‘Medina!.... Gy hier?’ sprak de jongeling, uit zyne mymering opgewekt ‘Medina! ô, heb dank!....’ ‘Bogdowad!’ antwoordde het meisje ‘ik weet dat gy heden in het Forum als prysvechter zult moeten stryden; misschien wacht er u de dood, - en ik wil u toch niet laten sterven, zonder nog eens u vaerwel te zeggen, zonder nog eens te toonen..... hoe ik u bemin!.....’ ‘Welnu, vaerwel dan!’ zuchtte de jongeling, ‘Medina! ja, ik zal waerschynlyk moeten sterven; maer de gedachte der dood kan my niet doen beven: ik ga immers in het WalhallaGa naar voetnoot1, by onze Goden, myne moeder, myne zusters en myne broeders wedervinden!..... Vaerwel!.....’ ‘Maer, neen, Bogdowad, gy zult welligt nog niet sterven!’ riep het meisje; ‘neen, neen!... Het is wel waer dat gy moet stryden, om dat myne landgenooten, u in België overwonnen hebben, en dat het hier eene gedoemde gewoonte is, de dood der gevangenen als een schouwspel aen het volk te vertoonen; - maer Bogdowad! gy zult toch in het strydperk uwe tegenstrevers overwinnen! - ô, My dunkt ik hoor reeds de toejuichingen der menigte!... Hoe fier, hoe gelukkig zal ik my dan gevoelen; want dan zal ik met vreugde zeggen kunnen dat ik u bemin, Bogdowad! en gy zult my dan ook immers wel willen beminnen?’ De jonge Belg antwoordde niet, maer een pynlyke zucht, die uit zyne borst opging, betuigde maer al te duidelyk, dat de woorden van het meisje hem nog meer deden lyden. | |
[pagina 467]
| |
‘Bogdowad!’ ging Medina voort, terwyl een traen in haer oog kwam glinsteren, ‘Bogdowad, ach! zult gy dan altoos my verstooten, wanneer ik u van minnen wil spreken; zult gy dan nooit uw hart door my laten ontroeren!... Gansch de natuer schynt nogtans op dit oogenblik ten mynen voordeele te pleiten: alles boezemt er gevoelen van liefde in! Zie, hoe liefelyk de gulden stralen der opkomende zon de aerde schynen te streelen en te zoenen; - terwyl gy u uit myne armen losrukt!... Hoor, hoe de vogelkens, naest de nestjes hunner kleinen, of in de reine luchtruimte dartelende, elkander hunne zoetste minneliederen voorzingen; - en gy, gy wilt niet één enkel woord van liefde tot my spreken!... Die bloemen, welke hare kelken openen, om de maegdelyke schoonheden aen haren minnaer en voortbrenger, de zon, te vertoonen, worden ook door de warmste stralen dier zon gekoesterd; en ik, ik kan niet één liefdeblik van u verwerven!... En nogtans, indien gy wildet, zouden wy samen zoo zalig kunnen leven, onder dien reinen blauwen hemel, te midden van Italiëns schitterende velden! ‘Ja Italië is schoon!’ antwoordde Bogdowad, ‘ja, maer Italië is toch myn Vaderland niet!...... Ik verkies boven al die schoonheden, de woeste, duistere eikenwouden, waer op dit oogenblik myne broeders hun bloed voor de vryheid des Vaderlands vergieten!... Ho! waerom mag ik aen hunne zyde niet sterven? dan ten minste zou ik in myn laetste oogenblik, hun de hand drukkende, door myne woorden hun nog meer haet tegen de verdrukkers van myn Vaderland kunnen inboezemen!’ ‘Maer, indien gy heden in het Forum overwint, dan verkrygt gy met den zegeprael toch ook de vryheid!’ viel Medina hem in de rede. ‘Ja, maer ik zal nooit naer myn Vaderland kunnen wederkeeren!’ antwoordde Bogdowad. ‘Er zou my niets overblyven, dan onder de vanen van Cezar geschaerd, andere volken te gaen onderdrukken; - en dat zal ik nooit!... Neen, voor my is er niets meer dan lyden!’ ‘Ondankbare!’ riep het meisje, wier liefdevervoering steeds hooger klom; ‘ondankbare! ik bied u het geluk aen, en gy vlugt | |
[pagina 468]
| |
hetzelve!... Waerom wilt gy my niet beminnen?... Ik ben nogtans schoon, - ja ik weet, ik voel dat ik schoon ben! - Ik spreek u altoos van liefde, en gy, als een wreedaerd, stoot my van u af!... Ondankbare! is dan de traen, welke uit myn oog komt biggelen, om dat myn hart de overmaet van liefde niet meer kan bevatten, zoo schoon niet als die dauwdruppelen, welke op de blaedjes dier bloemen glinsteren; - en nogtans is het met hare zoetste warmte dat de zon die druppels als van de blaedjes wegkust; terwyl uw hart altoos even koud, even ongevoelig blyft!...’ ‘Medina!’ sprak de Belg, ‘Medina, ik heb u lief, ik ben u dankbaer: gy zyt het immers die door duizende middelen myne gevangenschap, myne slaverny verzacht hebt!... Maer, toch is het onmogelyk dat ik u die liefde, welke gy van my verlangt, betoone; want dáér ginds,’ en de jongeling strekte zynen arm naer het noorden uit, ‘dáér ginds, in de wouden van myn Vaderland, woont een meisje die met één blik harer hemelschoone blauwe oogen het gevoeligste myns harten kon streelen, een meisje dat ik altoos aen mynen boezem zou willen gestreeld hebben, en die maegd beminde my ook: zy was myne bruid!...’ ‘Maer, dit meisje is honderde uren van hier, en misschien heeft zy u reeds vergeten!’ viel Medina hem in de reden. ‘Vergeten!’ riep Bogdowad, ‘vergeten!.... neen, dit is onmogelyk!.... Wy stonden reeds samen, met onze handen in elkander, te midden van het heilig woud, voor onzen steenen altaer; het opperhoofd der Druïden, onze priesters, riep reeds Odins zegen over onze echtverbindtenis, - toen op eens de nare kreten: “Vuer! vuer! het woud brandt!” door onze broeders werden aengeheven: de Romeinen hadden het bosch dat onze laetste schuilplaets was, omsingeld en, om beter ons te verrassen, in brand gestoken. Het was toen, dat ik gewond en gevangen werd. Medina! zeg nu zelve of ik myne bruid vergeten mag, of ik de heilige belofte mag schenden, welke ik aen haer gezworen heb, toen ik stamelende de eerste mael haer myne teedere gevoelens bekend maekte, toen ik, als een blyk van liefde en getrouwheid, haren eersten zoen heb ontvangen!.....’ | |
[pagina 469]
| |
Medina boog het hoofd, en weende een oogenblik. Maer het meisje was begaefd met eene dier edele, krachtige zielen, welke zich nooit lang onder den last harer smarten laten ternêer drukken; zy rigtte zich weldra weder op, hare oogen begonnen als van een bovennatuerlyk vuer te vonkelen, en zy riep uit: ‘Bogdowad! ik zou u moeten haten! - het verwondert my zelfs dat ik geene wraek over uwe verstooting nemen wil; maer ik zou niet kunnen, want ik bemin u nog te innig!.... Maer, toch zult gy de myne worden! ik zal u tot mynen slaef koopen, al moest het my alles kosten! Ik zal beletten dat men u heden in het strydperk late verschynen; en dan, zyt gy voor altoos in myne magt!.....’ ‘Medina!’ sprak de Belg, op eenen toon zoo zoet en terzelfder tyd zoo vol medelyden, dat het meisje zich by het hooren van dit enkel woord, tot in het diepste haers harten bewogen gevoelde. ‘Medina! neen, dit voornemen zult gy niet uitvoeren: gy zoudt my immers de laetste hoop niet willen ontrukken?.....’ ‘Bogdowad! geliefde Bogdowad! neen, ik wil niet dat de man, dien ik bemin, door geld myn slaef worde! neen! daervoor zyn myne gevoelens nog te edel!’ riep Medina, hare armen strengelende om den hals des jongelings, die toch, niettegenstaende het aendenken zyner lieve bruid, zich niet beletten kon, de edelmoedige schoone, beminnende vrouw, gedurende een oogenblik met teederheid aen zyne borst te drukken.... Maer sneller dan een bliksem was die stond van zaligheid voor Medina verdwenen: twee mannen kwamen op dit oogenblik in den tuin, om Bogdowad te waerschuwen dat hy hen volgen moest, ten einde zich door een bad van welriekende water en door het bestryken zyns lichaems met kostbare oliën tot den kampstryd in het Forum te bereiden. ‘Tot straks!’ fluisterde Medina den jongen Belg nog in het oor. ‘Denk dat ik u zal zien!... Tracht te overwinnen, ik zal dan trachten ons beiden gelukkig te maken; want ik zal bidden, zoo lang bidden tot dat gy my beminnen zult!’ Een zoete glimlach van den jongeling was hare belooning. | |
[pagina 470]
| |
Niet zoodra had Bogdowad den tuin verlaten, of allerbitterste gevoelens kwamen weder zyn harte martelen. De fiere Nervier, die voorheen door jagt en vischvangst al zyne behoeften voldoende, vry en ongedwongen, als een vogel, in zyne bosschen ronddwaelde, was nu gevangen in eene vreemde stad, zonder hoop van ooit nog in zyn Vaderland te kunnen wederkeeren. De edelmoedige jongeling die, toen de roomsche veroveraers in zyn Vaderland verschenen waren, een der eersten te wapen gesprongen was, en zyne broeders in het gevecht had aengevoerd, was nu bestemd, om binnen eenige oogenblikken door zyne dood de gehate vyanden te gaen vermaken. Hy zal stervende hun ten spot verstrekken moeten!... ô Die gedachten doen Bogdowad oneindig veel lyden! Zyn hart wordt onder die vernedering als verplet; maer die overwegingen doen hem ook van haet branden, en die haet is des te vuriger, om dat hy gezien heeft dat de mannen, welke uit roofzucht, een volk, dat gerust en gelukkig in zyne bosschen leefde, vermoord en tot slaef gemaekt hebben, nu, in Rome, als helden werden toegejuicht; - omdat hy gezien heeft, dat Cezar, de aenvoerder dier menschen, welke voor de Belgen toch niet meer dan dieven waren, nu, door de Romeinen byna als een God wordt verheven!... Doch wat Bogdowad meest lyden deed, was dat hy zich onmagtig gevoelde, om eenige wraek te kunnen uitwerken. Ook werd des jongelings wanhoop zoo grievend, dat hy misschien, door eenen steek in zyn hart, op eens een einde aen al die foltering zoude gesteld hebben, indien hy de Romeinen niet had willen toonen dat een Belg, in zyn stervensuer, toch nog fier den dood kan toelachen. Eindelyk waren alle bereidsels van Bogdowad voor den kampstryd geëindigd: het was tyd om zich naer het Forum te begeven. De eerste mael was het, dat de jonge Belg zich in de straten van Rome, by klaren dage bevond. Hy, die in zyn Vaderland nooit dan ellendige, leemen hutjes bewoond had, zag nu die grootsche, prachtige gebouwen, welke men na verloop van eeuwen nog als wonderen achten moet! - En nogtans benydde hy de Romeinen die kunstwerken niet; want, gedurende den weinigen tyd dat hy in Rome was gebleven, had hy ook reeds ondervondon, hoe valsch de | |
[pagina 471]
| |
beschaving van dit volk was: wat al driften van haet, ontucht, hebzucht en afgunst dezelve in hunne harten gezaeid had. Hy wist reeds, dat zyne onbeschaefde, eenvoudige broeders in hunne bosschen gelukkiger leven konden dan de veroveraers, welke, wel is waer, over de voortbrengsels en de rykdommen van byna alle landen beschikken konden; maer zoo zeer door hunne driften verblind werden, dat zy, in plaets van de weelde gerust te genieten, en van door broederlyke vriendschap elkander het leven nog zoeter te maken, steeds door de onverzaedbare roofzucht werden aengedreven, om hunne eigene landgenooten als vyanden aen te randen. Door die gedachten bezield, was Bogdowad tot voor het Forum gekomen. Binnen getreden, bleef de jonge Belg een oogenblik als verstomd staen, by het zien der pracht en der rykdommen van den uitgestrekten schouwburg, in welken niet min dan honderd duizend menschen op het amphitheater geschaerd waren. Overal zag hy kunstig gewerkt goud en zilver, naest de goddelykste beelden en schilderingen schitteren; overal glinsterden de duizende kleuren der kostbaerste stoffen, welke er met overvloed ten toon gespreid waren. De grond zelf was, tot overmaet van pracht, met gouden plaetjes bestrooid. Op dit alles lag een tooverglans van purper, want het gansche strydperk was overdekt met eenen zyden purperen doek, op welken de naem van Cezar met gouden letters geteekend was, en waerdoor de stralen der zon moesten dringen, eer zy al die wonderen der roomsche pracht verlichten konden. De lucht zelve, welke men in het strydperk inademde, hitste de zinnen tot wellustige gewaerwordingen op: overal spoten uit de beelden fonteinen van welriekende waters, welke, als uit den hemel, in eenen fynen, geurigen regen nedervielen. Men verbeeldde zich den jongen onbeschaefden Nervier, die op dit oogenblik ziet met welke bloedzuchtige nieuwsgierigheid de oogen dier honderd duizend aenschouwers naer hem gerigt zyn! Al dat schitterende der menigte heeft wel is waer één oogenblik hem de tegenwoordigheid des geestes ontnomen; maer niet zoodra heeft hy gevoeld, dat zyne verwondering den hoogmoed der Romeinen zoude streelen, of hy neemt aenstonds eene fiere houding | |
[pagina 472]
| |
aen, stapt met vasten tred tot in het midden van het strydperk kruist dan de armen op zyne borst, het zwaerd altoos in de hand houdende, en laet zynen blik trotsch en tartende op de menigte ronddwalen..... ‘By Herkules! volbreng de gebruiken van den kampstryd!’ zoo gebood aen Bogdowad de man die het bevel over de prysvechters voerde. De jonge Belg gewaerdigde zich zelfs niet te antwoorden, en bleef in de zelfde houding. ‘Hebt gy dan vergeten dat ieder kamper, die in het strydperk treedt, voor Cezar moet gaen buigen, zeggende: ‘Ontvang de groeten van uwen nederigen slaef, die bereid is om te sterven!’ ging de zelfde man voort. ‘Slaef!.... ik zyn slaef!’ mompelde de Belg, een blik van gramschap en van verontweerdiging naer Cezar werpende ‘De slaef van den moorder myner broeders!.... Ongelukkig kan ik my niet wreken; maer ten minste zal ik hem myne verachting toonen!’ en Bogdowad keerde Cezar den rug toe. ‘Wraek! dit moet gewroken worden!’ riep de menigte woedend en verontweerdigd, om dat men hun opperhoofd zóó durfde beleedigen. Cezar zelf was een oogenblik bleek van gramschap geworden; maer weldra voelde hy zich zelf weder genoeg meester om te kunnen veinzen: hy grimlachte, deed een teeken op dat men zwygen zoude, en gebood dat het gevecht beginnen moest. Bogdowad had zich die schreeuwen der Romeinen niet het minste aengetrokken: gansch zyn geest was op dit oogenblik by Medina, welke hy tusschen de menigte op het amphitheater erkend had, en welke hare handen zoo smeekend samenvouwde, en hem zoo angstig met hare blikken scheen te bidden, op dat hy toch zorg voor zich zelven zoude dragen, dat de jonge Belg, by het zien dier ongekunstelde blyken van liefde, twee tranen van medelyden in zyne oogen had voelen komen. Reeds had men een tweede prysvechter tegen over Bogdowad gesteld; de stryd begon. Zoo veel moed, zoo veel behendigheid toonde de jonge Belg, dat de menigte weldra hare gevoelens van | |
[pagina 473]
| |
gramschap tegen den jongeling voelde verdwynen, en eindelyk zelfs hem begon toetejuichen. De kamp was waerlyk schoon en moest de belangstelling der Romeinen ten hoogste opwekken; want de stryders vochten met zoo veel woede, als wilden zy zich op elkander wreken, over het leed hun door de Romeinen aengedaen. Beiden half naekt zynde, was er eene wondere kunst van stryden noodig, om de slagen des tegenstrevers te kunnen ontkomen; ook hadden hunne zwaerden zich nauwelyks eenige malen op elkander geschokt, toen het Bogdowad reeds gelukte zynen tegenkamper eenen doodelyken steek in de borst toetebrengen. Die ongelukkige boog het hoofd, wankelde nog een oogenblik, en viel eindelyk op eene knie neder, terwyl hy den duim naer de aenschouwers uitstak, om door dit teeken hunne genade aftesmeeken. Nogtans trachtte hy altoos eene moedige, bevallige houding, als een tooneelspeler, stervende aen te nemen; want hy wist dat het slechts door blyken van dapperheid was, dat de Romeinen ten zynen voordeele gunstig zouden kunnen bewogen worden. Maer de aenschouwers wilden nog meer menschenbloed zien stroomen; zy wilden menschen zien sterven!... Dien dag hadden zy in het strydperk reeds leeuwen en tiegers elkander zien verscheuren; maer een dierengevecht was toch niet wreed, niet bloedig genoeg, om hunnen drift te kunnen voldoen: er moesten menschen als slagtoffers vallen. Geen wonder dat dit volk, wiens driften door alle mogelyke middelen werden aengehitst, later door de overdaed der wellusten verteerd en ontzenuwd werd: zy hadden immers eindelyk alles uitgeput, tot zelfs die barbaersche wulpschheid, welke sommige menschen gevoelen, wanneer zy het bloed hunner medemenschen kunnen vergieten!.... Later zullen die trotsche Romeinen, als onmagtige, nederige slaven het hoofd moeten buigen, voor de onbeschaefde volkeren, welke zy nu overwonnen hebben, en zoo onbermhartig doen lyden! Groote en wondere les, voor hen die belast zyn met het beschaven der volken; les, welke niet slechts bewyst dat de misdaed hare straf altoos in zichzelve draegt; maer ook hoe gevaervol die | |
[pagina 474]
| |
middelen zyn, door dewelke men, in plaets van gevoelens van eer en deugd in te boezemen, slechts de driften der menigte wil streelen of opwekken!... Die gedachten waren allen wel niet klaer in Bogdowads geest opgegaen, maer er was toch iets, dat hem, op dit oogenblik, derzelver waerheid deed gevoelen. De jonge Belg voelde dus ook zyn hart van verontwaerdiging opzwellen, toen hy de Romeinen hunne vuisten zag toesluiten, en met de duimen naer den gevallen prysvechter wyzen: dit teeken was het doodvonnis; daerdoor betoonde het volk dat het wilde zien vermoorden!... Bogdowad was al te edelmoedig om zich tot beul dier wreede menigte te willen verlagen. Hy stak zyn zwaerd in den grond, op welken de gouden plaetjens reeds door bloed besmeurd waren; kruiste dan zyne armen op de borst, en bleef wachten. Dit was de tweede mael dat hy de Romeinen dien dag durfde tarten. Nu kende hunne woede geene palen meer. De jonge Belg bleef nogtans, die honderd duizend menschen, welke als razend om wraek riepen, kalm en onbevreesd aenstaren!... Om het bevel des volks uittevoeren, was men verpligt eenen slaef met het afmaken van den overwonnen kampvechter te belasten. Eindelyk werd het lyk van den ongelukkige, met eenen yzeren haek, langs de deur der dooden, buiten het strydperk gesleurd. ‘Dat de Belg sterve!... Wraek!’ huilde nog altoos de woedende menigte op het amphitheater. Bogdowad had zyn zwaerd weder opgenomen, en drukte hetzelve tegen zyne borst; hy scheen met zynen fieren blik te willen zeggen: ‘Ja, ik ben bereid om te sterven, - maer wee hem die zal durven komen om my het leven te ontnemen.’ Een andere prysvechter werd, op dit oogenblik, in het strydperk gebragt; maer niet zoodra hadden de tot den kamp bestemde mannen elkander gezien, of zy wierpen op eens beiden hunne zwaerden verre van zich af, vlogen aen elkanders borst, en de woorden: ‘Broeder!.... Broeder!.... Vaderland!’ ware al wat zy tusschen hunne vurige omhelzingen konden uitspreken: die | |
[pagina 475]
| |
tweede pryskamper was ook een Belg! hy ook was aengewezen, om de vyanden door zyne dood te vermaken! ‘Broeder! Broeder!’ sprak Bogdowad ‘Broeder, ô, zeg hoe is het in ons Vaderland?’ ‘Helaes!’ antwoordde de Nervier ‘Helaes! de bloedige worsteling duert er nog altoos voort; maer onze landgenooten moeten reeds voor de Romeinen bukken: onze heilige geboortegrond wordt iederen dag met het bloed onzer broeders geverwd; en hunne laetste schuilplaetsen, de wouden, zyn byna allen door de vyanden afgebrand!.... ô, Gaven de Goden, dat het uer der wraek weldra kwame, dat de Belg weder het hoofd, vry van alle vreemde juk, verheffen mogte!’ ‘Ten stryde!.... Ter dood!.... Ten stryde!’ donderde de duizende stemmen van het amphitheater. ‘Ten stryde! Ter dood!’ ‘En myn vader?... En myne bruid?’ vroeg Bogdowad angstig; maer zich niet het minste latende ontstellen door de bloedzuchtige menigte, welke hem omringde. ‘Ach!’ antwoordde de andere Belg. ‘Ach! uw oude, gryze vader is gesneuveld in een der gevechten tegen de Romeinen!.... En uwe bruid..... uwe bruid is in de handen van den veldoverste der vyanden gevallen!.... Bogdowad! ziet gy dien man dáér’ en de Belg stak zyne hand uit naer de plaets waer Cezar zat ‘dáér, die man is het die uwe bruid de prooi zyner driften heeft doen worden!’ ‘Hy!.... Hy!....’ schreeuwde Bogdowad, naer Cezar springende, als een tieger dien men zyne jongskens zoude ontnemen. ‘Hy!...’ Maer op eens gevoelde de ongelukkige dat het tooneel zyner onmagtige woede de Romeinen vermaken zoude; ook bleef hy plotselings staen; maer werd bleek als een lyk, wrong zyne vuisten stuiptrekkende toe, en het was hem als ging zyn hart van spyt en razerny barsten. ‘Broeder!’ sprak de andere Belg, naer Bogdowad loopende, en zyne armen om den hals van den ongelukkige werpende; ‘Broeder! ô, bedaer u toch!... Nog eenige oogenblikken geduld: - en dan gaen wy in het Walhalla samen onze Goden de vryheid des Vaderlands afsmeeken!...’ | |
[pagina 476]
| |
‘Ten stryde! Ter dood!’ schreeuwde nog altoos de menigte; ‘Ten stryde!’ ‘Ja, zy moeten stryden!’ sprak Cezar zelf, ‘Dat zy stryden!’ ‘Neen, Belgen bestryden elkander niet!’ riepen de beide jongelingen te gelyk uit. ‘Dan moet men twee andere prysvechters doen komen!’ sprak Cezar. ‘Die Belgen moeten in alle geval nog stryden!’ ‘Het zy zoo! Dat zal belangryk zyn! riepen de honderd duizend stemmen der aenschouwers. ‘Welnu, dat zy dan komen!’ antwoordden de Nerviers en zy maekten zich tot den stryd gereed. Wat op dit oogenblik in het hart van Medina omging, ô! dat zal iedere vrouw, die ooit waerlyk bemind heeft, welligt gevoelen!... Eene strael van zoete hoop was in het hart van het meisje gedrongen, toen zy haren beminden Bogdowad zynen tegenstrever had zien nederwerpen; maer toen de jonge Belg zoo stout het roomsche volk durfde tarten, ach! dan had zy begrepen, dat er geen de minste hoop meer overbleef; dan had zy gevoeld, dat Bogdowad vrywillig den dood tot zich riep, - en die wanhopende gedachte had twee doffe, smartvolle tranen in hare brandende oogen doen verschynen!... Doch, na eenige oogenblikken, rigtte het meisje weder op eens haer hoofd op: zy zag dat Bogdowad en zyn landgenoot hunne tegenstrevers hadden overwonnen; en zy voelde zich door de hoop weder opgebeurd. De twee jonge Belgen streden nu niet meer alleen om nog eenige oogenblikken tegen den dood te worstelen; maer, er was iets, dat hun gevoelen deed hoe roemryk het was, door hunne overwinningen zelven, de ontelbare menigte Romeinen te kunnen tarten. De fortuin was den Belgen eenigen tyd gunstig. Zy hadden reeds verscheiden malen de tegenkampers onder hunne slagen doen vallen; maer, eindelyk toch, stortte Bogdowads landgenoot doodelyk gewond neder. Gelukkig dat Bogdowad, na zyne tegenparty te hebben doen nedertuimelen, nog in tyds kon vooruitspringen, om zynen vriend, zynen broeder te kunnen verdedigen. Door wraekzucht vervoerd, stortte hy met zoo veel woede, zoo veel stoutheid | |
[pagina 477]
| |
op den vyand los, dat deze weldra buiten staet gebragt was, om nog te kunnen voortvechten. Dan viel Bogdowad op zyne knien naest zynen landgenoot neder. Hy ligte het hoofd van den gewonden met broederlyke teederheid op, terwyl hy deszelfs hand met medelyden in de zyne drukte, den stervende alzoo nog blyken van vriendschap willende geven. Maer de gewonde opende nogmaels zyne oogen en sprak: ‘Bogdowad!... Broeder!... ô, indien gy ooit in ons Vaderland nog wederkeert.... myne moeder!... myn vader!... Ach!... zeg dan wat ik hier al heb moeten lyden!...’ Bogdowad kon niet antwoorden; - maer zyn droevige blik getuigde meer dan de welsprekendste woorden doen konden. ‘Broeder, vaerwel!... Vaderland!’ stamelde nog de stervende; maer zyn hoofd viel reeds achter over; zyn lichaem hing roerloos: hy was niet meer! De smart had Bogdowads geest als het ware vernietigd. Hy liet het lyk zyns vriends door eenen slaef uit zyne armen nemen, zonder het minste teeken van bewustzyn te geven; en bleef als onmagtig en hopeloos, met gebogen hoofde en hangende, ontzenuwde armen, op den grond knielen: - hy weende! Eindelyk nogtans, werd hy door de woedende schreeuwen der aenschouwers opgewekt. De Romeinen wilden dat de man die hen had durven tarten nog stryden zoude; zy wilden des jongelings bloed zien stroomen, om hunne wraek te voldoen; hy moest zyne vermetelheid met den dood bekoopen!.... Maer, er waren geene prysvechters in het Forum meer gereed, om dien dag te kampen. Men was genoodzaekt dit door eenen bode aen het volk te doen aenkondigen; de bloedige vertooning was dus geeindigd, en Bogdowad volgens de regten gered!.... Ho, welke vervoerende vreugde moest de beminnende Medina, by het hooren dier aenkondiging, gevoelen!..... Bogdowad was gered en vry! dan zou zy hem van hare liefde nog kunnen spreken! dan was het nog mogelyk dat zy hare gevoelens ooit in zyn hart zou kunnen doen overgaen, dan zou hy haer misschien nog beminnen!.... Het meisje moest hare hand op den zwoegenden boezem | |
[pagina 478]
| |
drukken: zy kon het al te hevige geklop haers harten niet langer verdragen! Die zalige vreugde moest, helaes! maer al te ras in eene hartvlymende smart worden veranderd. Een jong roomsch edelman, ziende hoe ontevreden de menigte zich betoonde, om dat de prooi harer wraek ontsnapte, en dat Cezar zelf van ongenoegen de wenkbrauwen fronste, nam op eens het besluit den prysvechter te gaen bestryden, om, zoo als het by de edele jeugd in Rome niet zelden gebeurde, daerdoor zich roem en achting te verwerven. Hy sprong dan in het strydperk, greep een zwaerd, en daegde Bogdowad tot een nieuw gevecht uit..... Één angstkreet vermengde zich met de toejuichingen der menigte; maer dezelve was zoo snydend en luid, dat alle andere schreeuwen er door beheerscht werden! Het was Medina, die hem geslaekt had, en nu reeds op het amphitheater vooruitdrong; zy ook vloog het strydperk binnen, liep naer den jongen Romein, die Bogdowad wilde aenranden, en wierp hare armen om deszelfs hals: - die jonge edelman was Medinas broeder!.... ‘Broeder! neen, gy zult dien Belg niet dooden!’ gilde het meisje: ‘neen, want ik bemin hem, - ik bemin hem meer dan myn leven!....’ ‘Gy!....’ riep de jonge edelman, na een oogenblik als verstomd te zyn gebleven. ‘Gy dien vreemden slaef beminnen!.... Gy!.... En dit in het midden van het Forum, in het byzyn van honderd duizend menschen, durven zeggen!.... ô, Nu moet hy zeker sterven!....’ ‘Sterven!.... Sterven!’ gilde het meisje. ‘Myn beminde en myn broeder elkander vermoorden!.... ô, Afgryzen!.... Maer, neen - neen!.... Ach! heb medelyden!’ ‘Medelyden!’ antwoordde de jonge edelman, het meisje, dat zyne knien omarmde, van zich afstootende. ‘Medelyden met u, die door eene lage liefde den naem onzer voorvaderen durft onteeren!.... Neen, geen medelyden! Hy moet sterven!’ ‘Maer gy!’ riep Medina, op hare knien naer Bogdowad kruipende, terwyl zy hare handen smeekende samenvouwde. ‘Gy | |
[pagina 479]
| |
Bogdowad, zult toch immers mynen broeder niet willen dooden!... Gy immers zult uit liefde voor my dit schrikkelyk gevecht weigeren?....’ ‘Ja, ik zal u myne dankbaerheid betoonen!’ antwoordde Bogdowad ‘Medina! ik zal uwen broeder niet dooden!.... Ik ben nu bereid om te sneuvelen!....’ ‘Wreedaerd!’ nokte het meisje. ‘Sneuvelen! sterven!.... Is er iets dat my meer kan folteren dan uwe dood?.... Gy sterven!.... Ach! kunnen die mannen dan nooit begrypen welke de gevoelens eener beminnende vrouw zyn!....’ ‘Weg! weg met die vrouw!’ schreeuwde reeds de menigte, die op het amphitheater ongeduldig begon te worden. Cezar zelf gebood dat men haer verwyderen zoude. ‘Neen, ik ga niet!.... ik zal dit gevecht beletten!’ riep het meisje in vervoering regtspringende; - maer weldra, hare onmagt gevoelende, viel zy weder knielende neder, en het was op eenen biddenden toon dat zy uitriep: ‘Is er dan niemand, die my wil bystaen? niemand die medelyden met eene rampzalige vrouw gevoelt? Is in die menigte dan niemand - niemand met een menschenhart?....’ ‘Dien trotschen Belg moet getoond worden, dat men niet ongestraft het roomsche volk kan tergen!’ riepen de aenschouwers. ‘Maer, ik bemin hem!’ snikte het meisje. ‘Belg! het is tyd u te verdedigen!’ riep de jonge edelman, zyne zuster in de rede vallende. ‘Ja, dat hy zich verdedige! het is tyd dat er gestreden worde!’ herhaelden de honderd duizend aenschouwende Romeinen. ‘Dat men die vrouw buiten het strydperk brenge!’ gebood Cezar. ‘Zuster, vertrek! ik beveel het u!’ sprak de roomsche edelman, zyne zuster by den arm vattende, en geweld doende, om de woede, die in zyn hart stormde, te kunnen beteugelen. ‘Vertrek!... gy zult immers niet dulden dat een slaef u aenrake, dat een slaef u buiten den schouwburg sleure?... | |
[pagina 480]
| |
‘Ik bemin hem!... Ik bemin hem!’ riep het meisje zinneloos van smart naer Bogdowad loopende, als wilde zy den jongen Belg zelve verdedigen. ‘Ik wil toch niet dat een slaef myne zuster aenrake!’ sprak de jonge edelman; en op eens greep hy Medina vast, ligtte haer op, en, niettegenstaende eenen wanhopigen tegenweer, droeg hy haer buiten het strydperk. - Al wat het meisje nog doen kon, was met eenen laetsten schreeuw die wreede menigte nog eenen schrikkelyken vloek toeteroepen! Na zyne zuster in verzekering gebragt te hebben, keerde de roomsche edelman weder, en begon aenstonds tegen Bogdowad te stryden. De jonge Belg, die aen Medina beloofd had, dat hy haren broeder niet dooden zou, deed ook geene moeite meer om zich te verdedigen. Integendeel, hy wierp zich vrywillig op het zwaerd zyns tegenstrevers, en viel dus weldra doodelyk gewond op den grond neder. Dáér op het bebloede zand, lag nu de Belg te sterven! Hy hoorde in zyne laetste oogenblikken nog de schreeuwen der honderd duizend vyanden, welke zynen moorder toejuichten; - zy schenen met zyn lyden, met zyne dood te spotten!... Die gedachte deed nog eens des jongelings hart van wraekzucht opzwellen, nog eens wrong hy de vuisten toe, en zyn laetste verstaenbaer woord was eene vervloeking tegen de Romeinen. Dan daelde zyn hoofd langzaem tot op de aerde; hy murmelde nog eenige woorden, die misschien een gebed waren; - en bleef roerloos!.................................................. God heeft de vervloekingen van den jongen Belg en van Medina verhoord. Eenigen tyd daerna, viel Cezar onder de dolksteken van eenen man, dien hy zynen boezemvriend waende! En wat het roomsche volk betreft, dat was, na eenige jaren, reeds zoo laeg gedaeld, dat het woord Romer, by de onbeschaefdste volken gebruikt werd als eenen scheldnaem, dien men slechts op de verachtelykste en de eerloosste persoonen kon toepassen!
Lodewyk Gerrits. |
|