| |
| |
| |
Over den roman.
(Vervolg).
By het beschouwen van vroegere eeuwen zagen wy van tyd tot tyd mannen opstaen, die den roman op nieuwe grondvesten deden rusten, en in de wyze van bewerking gevolgd werden door eene reeks andere schryvers, die, als de eersten door den geest der eeuw aengedreven, de zelfde rigting hielden. Zoo heeft men den schryver der Chronyken van Turpyn, en na hem eene menigte anderen voor wie verbeelding alles was; zoo wordt later de roman op eens in eene andere sfeer geschokt en heerscht de gevoeligheid in al die letterkundige voortbrengsels: Richardson verschynt en Prevost en madame de Tencin bewandelen de zelfde baen, niet als slaefsche navolgers, maer omdat de gedachten hunner eeuw hen daertoe aendrongen, omdat hunne zielen in éénklank waren; zoo ligt in Göthe de hedendaegsche literatuer. Wy hebben reeds van dien grooten duitschen dichter gesproken, maer dan alleenlyk ons oordeel over zyne romans gestreken, beschouwen wy hem thans uit een ander oogpunt.
Gedurende de jeugd van Göthe vertoonde de beschaefde wereld een treurig en dreigend opzigt. Het vervallen der koningryken, de ydele poogingen der staetsbesturen, de geweldenaryen der ongodsdienstigheid wier gelederen Voltaire en Diederot aenvoerden, hadden al de opmerkzame geesten met schrik en weemoed vervuld. De dood vloeide door de aderen van het toenmalig maetschappelyk lichaem. De poëzy had hare breede alomvattende sfeer tot hekel- en leerdichten voelen inkrimpen, zy was een tydverdryf, geene godsspraek meer. In Duitschland stond de wysgeerige geest van lieverlede op, maer Gellert, Ramler en Rabener, koude maer kiesche en zuivere schryvers, namen de plaetsen in die
| |
| |
grooteren geniën behoorden; Klopstock zong, wel is waer; maer zyn zang, wier akkoorden Göthe hoorde en bewonderde, drong tot het volk niet door. Italje had slechts beuzelrymers, en beuzelgeleerden. In Engeland bestonden slechts nette verzenmakers, over dewelke Johnson troonde, Johnson de strenge wetgever eener sluimerende letterkunde, die het eeuwig eentoonig afrollen van zyne perioden deed bewonderen. Nederland bezat taelkundigen, bybelrymers en vertalers. Frankryk was het eenig punt van Europa waer zich eene gisting van gedachten opdeed. Van daer vlogen al de sprankels uit, die Europa weldra tot een groot vuer moesten maken, uit dit brandpunt steeg die verontweerdigde geestdrift tegen de dwinglandy, die woedekreet tegen het bygeloof. - Eene diepe treurzinnigheid maekte zich van het menschdom meester, zwangere tempeestwolken stapelden zich opeen; puinen bedreigden het hoofd..... De jonge Göthe drukte die melancholische stemming uit, en zyne klagt, de weergalm van de algemeene treurigheid, drong in iedere ziel door. Werther verscheen. Gelyk wy reeds gezegd hebben is die roman het verhael der gewaerwordingen der eeuw, de stem der wanhoop van een geslacht op de boorden des afgronds, wanhoop die nog onder een afschuwlyker daglicht werd gemaeld, omdat de zelfde gemoedsaendoening zich van het hert des schryvers had meester gemaekt. Weldra echter gevoelde Göthe door de buitensporigheden der Kraftmänner, eene sekte wier bybel Werther, en wier kracht enkel onmagt was, al de gevaren van den weg dien hy was ingeslagen. Hy schiep Götz von Berlichingen. Daer blyft hy nog ontevreden over het tegenwoordige, maer hy zoekt in den afgrond der eeuwige rust geene schuilplaets meer: hy werpt op de verledene tyden slechts een blik van droefheid en spyt, van treurig aendenken. Werther had het sein gegeven van eene skeptische gevoeligheid van eene algemeene droefgeestigheid: Götz von Berlichingen herriep den riddertyd. Werther
begeesterde het grootste gedeelte der fransche zedenromanschryvers, en Walter-Scott trad op het letterkundig tooneel met eene vertaling van het duitsch drama. Die arbeid der jeugd van Walter Scott besliste over zyne geestesneiging, en het verdient
| |
| |
opmerking, dat al de werken, die den roem des schotschen schryvers uitmaken, aen het malen van die zeden en gebruiken zyn toegewyd, welke de dichterlyke geest van Göthe het eerst ontgraven had. Walter-Scott, wil hy gelukken, is genoodzaekt twee of drie eeuwen terug te keeren, en zich in de Kaledoonsche wouden te verdiepen: men weet hoe hy zich bedrogen heeft toen hy ons een hedendaegschen zedenroman de wateren van Sint-Rouan heeft willen leveren.
Onder den invloed van die twee gewrochten van Göthe openen zich dan twee banen: de eene voor de ontleders van het menschelyk hert, voor de schilders van de rampen der maetschappy, voor de zedenromanschryvers; de andere voor diegenen begaefd met eene diepe kennis van de verloopene eeuwen, met de noodige inbeeldingskracht en het noodige gevoel om het verledene te doen herleven, voor de geschiedkundige romanschryvers. Beginnen wy met dit laetste vak, met Walter-Scott.
Om Walter-Scott naer verdiensten te weerderen, mogen wy uit het oog niet verliezen wat eigenlyk zyn doel geweest is: hy wilde de verledene eeuwen schilderen, en uit zyne tafereelen zedelyke lessen trekken. Om de verloopene tyden te schilderen, moest hy zonder driften, zonder vooroordeelen zyn. Walter-Scott is onpartydig en daerom is hy in het vak, gelyk hy het verstaen heeft, nooit overtroffen geworden. Anderen hebben hem willen navolgen; maer zy hebben te vergeefs hunne eigene gewaerwordingen willen afschudden, de wereld gezien dóór hun eigen karakter en eigene gebruiken, en haer den valschen glans van hunne vooroordeelen geleend. Van dan af dat men eene vaste vooringenomenheid, eene uitsluitende strekking heeft, kan men de zeden niet getrouw weêrgeven, dan heeft men die juistheid van opmerking niet meer, die een levendig belang wekt voor het lyden van den vorst en het volk, voor de vreugden van den heer en den laet. Hy schetst ons de dwaesheid der schotsche Puriteinen, maer doet ons tevens hunne edele krachtdadigheid kennen; hy schildert ons met geestige kleuren de buitensporigheden van den ouden tyd; maer ontgloeit ook onze borst door het verhael van de groote daden der
| |
| |
voorvaderen. Walter-Scott is by al de voorvallen van het afzonderlyk en openbaer leven aenwezig, niet met koelheid, maer met die onpartydigheid, en die vatbaerheid voor gewaerwording, die in ieder ongeluk, iedere hoop en vreugde deelneemt. Hy schynt altoos in het vertrouwen zyner persoonaedjes geleefd te hebben, zoo getrouw is hy in het malen van de kleinste byzonderheid. Wie herinnert zich den vreesachtigen Vich-lan Vohr niet, en dien vryheer Bradwardine, en zyn statig pedantism, en zyne luimen van den ouden tyd, en Evan Dhu dien de dood treffen maer niet beteugelen kan? En is ons de oude Balfour van Burley, met zyne vonkelende oogen, zynen bybel en zyn zweerd in de hand geene oude kennis, zoo wel als de hoogmoedige, wreede Bothwell, die toch eene zoodanig teedere liefde koestert voor de schoone Alice, dat hare brieven van over dertig jaren geschreven, in zyne tesch na zynen dood gevonden worden? Hoe treffend is de dweepzucht van Mackbriar en Mucklewrath niet geschetst? Wie bewondert Claverhouse niet die zooveel bevalligheid behoudt te midden van de woede, en de teedere en ongelukkige Effie-Deans en de zinnelooze Madges-Wildfire, en Dumbidikes dán nog wel sprekend wanneer hy zwygt, en Rebekka en den tempelheer, en Rob Roy, dien arend der Schotsche bergen, en de oude Elsperth, wier ieder herteklop steeds den angel van de gewetensklaging dieper in het hert dryft? Walter-Scott heeft maer één gebrek, en dat is dat zyne liefde voor de verledene eeuwen te groot is, daer zy hem dikwyls beschryvingen doet geven, die door hare lengte den geest des lezers vermoeijen, en de ontknooping zonder noodzakelykheid vertragen.
Eenige andere Engelschen, die de diepe menschen-zeden-en geschiedeniskennis van Walter-Scott niet bezaten, hebben dezen nogtans willen navolgen; maer zy hebben niet begrepen welke hoedanigheden voor een romanschryver als Walter-Scott vereischt worden; zy hebben de voorvaderlyke zeden in hare waerheid niet doen kennen, het navolgensweerdige in den mensch niet aengeprezen, het laekbare niet veroordeeld. Zoo wordt by Strutt de historische roman een hoop oude wapens, by Miss Edgeworth eene zedenles, en by Banim eene spookgeschiedenis. Horace Smitt,
| |
| |
de groote oudheidskundige is al te veel op fluweel, kanten, sporen en helmen verslingerd, en veronachtzaemt het levendige, de gevoelvolle natuer geheel. Een enkel heeft de voetstappen van Walter-Scott met veel talent gevolgd: wy willen spreken van Taylor, wiens nieuwe schepping, de drama-roman Artevelde al bevat wat den schotsen romanschryver doet uitblinken. Men bedriege zich niet, wy bedoelen hier den Brasseur-roi van d'Arlincourt niet, die eene karikatuer van Byron en Schiller is, wiens helden - polichinellen - altyd bereid zyn om groote woorden uittegalmen, en het hoofd heen en weer te draeijen, en wiens heldinnen - koordedansters - nooit den grond raken - waerin alles valsch is.
By de Italjanen Manzoni en Rosini, die op het voorbeeld van Walter-Scott met den besten uitslag den roman beoefend hebben, vindt men levendige, lieve tafereelen, en zelfs dichterlyker dan by Walter-Scott, maer de afschildering der plaetsen heeft dien toover niet die alles by den schotschen schryver bezielt. In Manzoni zyn er bladzyden, die tegen de besten van Walter-Schott kunnen opwegen; zou men by den schryver van Waverley, wel eene maegd zoo lief, zoo bevallig als Lucia vinden? en heeft deze een tafereel zoo somber waer, zoo stout, zoo poëtisch gemaeld als het tafereel der pest. Nogtans kan de schryver der Promessi sposi de menigte niet genoeg doen bewegen, het volk is voor hem eene looden massa. In la Sibilla Odaleta vindt men de oude zeden en gebruiken niet genoeg afgeteekend. De wetenschap van den oudheidskundige is niet genoeg met het talent des dichters versmolten.
Herring, Van der Velde en Meissner munten by de Duitschers in het vak der geschiedkundige romans bezonder uit. Herring, of wil men Willibald Alexis, is een onovertrefbaer navolger van Walter-Scott, die alle dezes goede hoedanigheden bezit. Toen Walter-Scott nog leefde, durfde hy zynen roman Walladmoor voor eenen roman van den schotsen schryver uitgeven en menigeen, zoo verre heeft het Willibald Alexis in het navolgen gebragt, merkte het bedrog niet op. Vele zyner tafereelen zyn op het eiland Rugen geplaetst, dat veel overeenkomst met Schotland heeft. Hy overtreft Van der Velde in geest, inbeelding, aengenamen styl, en gemakkelyke
| |
| |
samenstelling. Van der Velde, dien men den duitschen Walter-Scott genoemd heeft, maer welke naem beter aen Alexis Willibald zou passen, munt uit door de getrouwe schildering der zeden. Meissner, die eenige zyner romans, onder anderen Bianca Capello, in zamenspraken, zoo als Taylor schreef, is al te romanesk; zyne karakters zyn dikwyls overdreven, en hy valt soms in het onzedelyke. Men vergeve het ons daer wy byna van Weit-Weber vergaten te spreken: doordrongen van de begrippen der achttiende eeuw, dacht hy, dat om den adel uit te roeijen, hy iederen edelman als een geharnasten Nero moest afschilderen.
Onder de nederlandsche historische romanschryvers verdient Loosjes eene schoone plaets. Zyn doel is door het voorstellen van edele vaderlandsche karakters tot vaderlansche deugd aen te sporen. Zyn Maurits Lynslager, waerin de zeventiende eeuw zoo treffend is afgeschilderd, zyn Hillegonda Buisman, Robbert Hellemans en Johannes Wouter Blommestein, bewyzen dat hy zyn doel bereikte. Men moet hem nogtans berispen over de langdradigheid van sommige tafereelen, en over het uitrekken van gevoelen die hy krachtiger, in veel minder woorden had kunnen uitdrukken. In zyne gedialogiseerde dramata Huig de Groot, Louise de Coligny, Johan Dewit, die voor wat den vorm aengaet veel overeenkomst hebben met den Artevelde van Taylor, vindt men eene stootende overtolligheid die den lezer ongeduldig maekt, en deszelfs ziel, die te voren door schoone tafereelen ontstoken werd, weder verkoelt.
Van Lennep verdient zeker de eerste plaets ouder de noordnederlandsche schryvers die Walter-Scott nagevolgd hebben. En wie zal hem die plaets betwisten die zyne Roos van Dekama, zyn Pleegzoon en zyne Voorouders gelezen heeft? Iedereen bewondert in die werken de aen de natuer getrouwe waerheid, de warmte van schildering, de verscheidenheid van karakters, en de vindingrykheid. De stryd met de vrye Friezen, de dood van den graef, en eene menigte andere tafereelen zyn meesterstukken der romantische kunst, en kunnen gerust naest dergelyke tooneelen in Walter-Scott gesteld worden. De Pleegzoon, een verhael uit den oorlog tegen Spanje, is ryk aen treffende tooneelen, en historische
| |
| |
waerheid, wy gelooven echter niet dat Van Lennep hier overal van overdrevenheid in zyne karakters vry te pleiten zy. In zyne Voorouders is Van Lennep op de zelfde hoogte als in zyne twee andere romans: men ziet onder zyne medesleepende voordragt eene diepe kennis der zeden en gebruiken onzer vaderen. Van Lennep schynt ons het grootste opzet te hebben gevormd, de roemryke geschiedenis van Noord-Nederland door romans aen het volk bekend te maken: niemand zeker is voor die taek beter dan hy geschikt. Wanneer wy echter Van Lennep's manier beschouwen, vinden wy dat hy wat te veel op materiele middelen bouwt, en niet genoeg aen de groote bron, het hert put; wy zyn nogtans overtuigd dat de gevoelens die uit het hert stroomen, en aen de ziel spreken, den lezer meer zullen schokken dan bloot materiele dryfveren. Een schryver, die ons zoo als Van Lennep door de levendigheid zyner tafereelen, en de waerheid zyner karakters in eene andere eeuw toovert, is Van Hagen. Wy bezitten van hem Jan Van Schaffelaar, waerin heldenmoed en zelfopoffering onder de bevalligste en verleidendste kleuren worden afgeschilderd, en 't Slot van Loevenstein, dat door niet min edele gevoelens uitmunt. Wanneer wy hier van Van Hall spreken, is het geenszins omdat wy hem aenzien als eenen navolger van Walter-Scott, maer als een geschiedkundigen romanschryver, die al dezes hoedanigheden bezit, en wiens manier volkomen verschillig is. Zyn Messala Corvinus en zyn Plinius Secundus, zyn volmaekte tafereelen van het romeinsche leven, en hebben alléén de waerheid, tot in de minste bezonderheid met de romans van Walter-Scott gemeens. Mejufvrouw Toussaint heeft meer overeenkomst met den schryver van Waverley. Zy heeft door heur Huis van Lauernesse getoond hoe diep zy in het menschelyk hert is doorgedrongen; hare karakters zyn met die juistheid afgeteekend die
slechts eene grondige kennis der geschiedenis geven kan; wy denken nogtans dat zy te veel godsdienstige punten in haren roman aengeraekt heeft, zoo dat hy soms wel eens eene domine's preek gelykt, die de lezer toch dáér niet geerne ontmoet. Een andere schryver de heer Sieburgh heeft door zyne Trudesinde aen Friesland den zelfden dienst bewezen als Walter-Scott aen Schot- | |
| |
land. Zonder hem zou welligt eene der schoonste bladzyden der geschiedenis der Nederlanden, den stryd der Friezen tegen vreemde overheersching, tegen de Franken, ons nog onbekend zyn, en zouden wy de eenvoudige levenswyze der oude Friezen niet kunnen bewonderen. Van den heer Sieburgh bezitten wy nog Ada van Holland, een werk dat zich onderscheidt door al wat een roman kan verdienstelyk maken.
Toen over eenige jaren de Vlamingen zwoeren dat het germaensch element in België niet zou verloren gaen, dat zy hunne eigendommelykheid door hunne eigene tael zouden bevestigen, en door de tael eenen onverwrikbaren dyk zouden ophoogen ter wering van vreemde overheersching, begreep men dat het middel om het volk tot zyne eigenzelvigheid weder te brengen, de roman, en wel de historische roman was. Conscience en De Laet traden op het letterkundig tooneel. Conscience beproefde de kracht zyner vleugelen in zyn Wonderjaer, en verhief zich stout in den hooge in zyn Leeuw van Vlaenderen. Wy zouden eigenlyk Conscience onder de navolgers van Walter-Scott niet mogen plaetsen; de manier van deze verschilt gansch van de manier van den eerste, daer hun doel geenszins het zelfde is. Walter-Scott schildert het verleden om het verleden, Conscience schildert het verleden om het tegenwoordige en de toekomst; de schryver van Waverley bemint de riddertyden, de voorloopene eeuwen, om hunne eigene schoon- en grootheid; - de schryver van den Leeuw van Vlaenderen bemint de luisterryke daden des voorgeslachts als moetende ten prikkel strekken aen het nageslacht. Walter-Scott neemt feiten uit de geschiedenis en zegt: zoo waren uwe vaderen, Conscience voegt er by: zoo moeten de zonen zyn. Walter-Scott's dryfveer met een woord is liefde der oudheid, en Conscience's vaderlandsliefde. Daeruit vloeit voort dat Conscience nooit in het gebrek van Walter-Scott valt: het overtollig afschilderen van al wat tot de vorige eeuwen behoort, hy werkt liever op de volksmenigte, stelt ze in beweging, neemt ons in voor iedere harer ondernemingen, vervult ons met haren geest, toovert ons terug en medewerkend in de eeuwen van vaderlandschen roem. Om het best zyn doel te bereiken, het vaderlandsche gevoel te ontvlam- | |
| |
men door het afschilderen der wonderlyke daden der voorouderen, moest hy zoo digt mogelyk by de
geschiedkundige waerheid blyven: dat is de reden waerom zyn Leeuw van Vlaenderen eerder eene romantische geschiedenis dan een geschiedkundige roman is.
De Laet in zyn huis van Wezenbeek is hetzelfde pad ingeslagen, niet omdat hy Concience heeft willen volgen, maer om dat voor iedereen die den stand van zaken met een opmerkzaem oog gadesloeg, de historische roman het beste middel moest schynen ter vestiging van het vlaemsche element. Wy hebben de namen van Conscience en De Laet te samen neergeschreven, nogtans verschillen hunne romans hoofdzakelyk: by Conscience gelyk wy reeds gezegd hebben is de historische roman eene bladzyde uit de geschiedenis romantisch verteld; by De Laet eene ontleding van den geest, de ziel eener eeuw; de schryver van den Leeuw van Vlaenderen schildert meer het volk in zyne daden, de schryver van het huis van Wezenbeek doet de gedachten, de gevoelens van het volk kennen. Conscience's hoofdpersoonaedjes zyn historisch, en moeten zich in een gegeven ruim bewegen, De Laet's hoofdpersoonaedjes zyn niet historisch, omdat hy zich zelven soms in deze verpersoonlykt; de styl van den eerste is bevalliger gekleurd en ligter, die van den laetste is dieper maer wordt soms loom; Conscience is objectief in zyn Leeuw van Vlaenderen, De Laet is meer subjectief.
De baron Jules de Saint Genois heeft door zyne Anna getoond welke vlugt hy in den historischen roman nemen kan: hy volgt Walter-Scott, en schildert als deze zoo juist de zeden, gewoonten en levenswyze der vorige eeuwen, dat wy ons in een ander tydvak herplaetst wanen; hy munt bezonder uit in het fyn overleggen van zyn plan, en in het scheppen van eigenaerdige persoonaedjes, wy zouden nogtans in zyn Anna een weinig meer warmte willen.
Ronsse heeft in zyne romans het zelfde doel als Conscience gehad, maer heeft dezen misschien wat te veel gevolgd en te weinig op zyne eigene krachten betrouwd; het belang klimt by hem altyd niet, en soms wordt de eenheid door al te lange epizoden gekrenkt, en daerdoor dan ook de aendacht des lezers van de hoofdpersoonaedjes afgetrokken.
| |
| |
De heer Jules de Saint Genois en Felix Bogaerts hebben eerst de fransche tael om hunne gedachten uit te drukken gebruikt: sints hebben zy gevoeld dat het vlaemsche kleed beter aen de denkbeelden der Vlamingen past, en zy hebben zich onder de vlaemsche banier die thans zoo grootsch wappert geplaetst. Voor de fransche romans, zoo als Hembyse en Le faux Baudouïn van den heer de Saint Genois zouden wy moeten herhalen wat wy reeds over zyn nederduitsch voortbrengsel gezegd hebben. In El maestro del Campo en Lord Strafford treft men een krachtige schildering der verloopen eeuwen en veel effekt in de tafereelen. De karakters zyn met veel vuer gemaeld. Nogtans kunnen wy niet goedkeuren dat de heer Bogaerts de geschiedenis krenkt, als hy in Strafford dezen held laet ontsnappen. Van den heer Moke, dien men teregt den eersten franschen prozaschryver van België genoemd heeft, bezitten wy le gueux de mer, le gueux de bois, Philippine de Flandres, drie romans die twee der belangrykste tydvakken uit de geschiedenis des vaderlands in al hunne waerheid doen kennen. Overdryving der karakters is by Moke, zoo als by de franschen onzer dagen, geene wet: alles is by hem natuerlyk, en nogtans medesleepend. Coomans heeft insgelyks merkweerdige voortbrengsels in het vak der geschiedkundige romans geleverd: in zyn Richilde en zyn Baudouin schetst hy ons de daden der vaderen met ware kleuren; maer het schynt ons dat hy hier en daer te breedvoerig is, en den lezer in byzonderheden doet treden, die hy zeer wel had kunnen missen.
Zoo namen wy dan de werken in oogenschouw, van diegenen die zich met de gevoelens van Göthe vereenzelvigden, toen deze zyn Götz van Berlichingen voortbragt; keeren wy ons thans tot die romanschryvers, die, zoo als Göthe op den boord van den haer aengapende afgrond de toenmalige maetschappy het weeklagen van Werther deed hooren, de tolken zyn van dezelfde zwaermoedigheid, en die beweren den balsem voor de wonden gevonden te hebben.
Frankryk had op het einde der achttiende eeuw alle zedelyke banden geslaekt, het voelde zyne geestkracht dagelyks in den dwarrelstroom der omwentelingen meer en meer medegesleept en verslapt: de hoofden waren tot zinneloosworden toe voor vryheid
| |
| |
en gelykheid, dat is toomeloosheid, opgevyzeld. Alles was weldra uitgeput. Er bestond geene letterkunde meer: wel is waer madame De Stael schreef nog, maer deze behoort eigenlyk tot dit tydvak niet: haer had de omwenteling de zelfde gelaten: het tempeest had boven haer gewoed, maer had haer het hoofd niet getroffen. Te midden van buitensporigheden van allen aert had zy eenen goeden smaek, een gezond oordeel, eene ryke inbeelding en eene al te groote gevoeligheid behouden. Het kon niet anders of eene vrouw met een hert als het hare, moest romans, uitvloeisels harer ziele, voortbrengen, maer langs den anderen kant was het ook zeker dat hare gedachten weinig byval zouden gevonden hebben. In eene novelle geplaetst in de bibliothèque des romans en door madame De Genlis verveerdigd, werd haer roman Delphine, by middel van verminkte aenhalingen en arglistige uitleggingen voorgesteld als de lofspraek des zelfmoords bevattende. Madame de Stael zweeg van verontweerdiging, maer eenige jaren later ontwikkelde zy haer grondstelsel in eene verhandeling over den zelfmoord. Het ongeluk wordt aldaer, verre van tot den zelfmoord aen te sporen, als een herscheppingsmiddel in de handen der Voorzienigheid beschouwd. Thans dat de gemoederen gestild zyn, aenziet men hare Delphine als de getrouwste beeldtenis van madame De Stael in hare jeugd, als een boek waerin de groote vrouw haer hert op de bevalligste wyze ontleedt, en het mannenhert door hare gevoeligheid wel wat al te veel verteedert. Corinne, het ideael van madame De Stael, haer ingegeven by het bezoeken van Italjes wonderen, heeft de algemeene goedkeuring verworven. Het is terzelver tyd een roman en een tafereel waerin, dóór de schitterende kleuren die er op verspreid liggen, men nogtans de getrouwheid van haer penseel zien kan. Niettegenstaende al het natuerlyke van Corinne ziet men nogtans dat dit werk de
laetste glans is die uit een stervend letterkundig tydvak opryst.
Welken stempel zou de letterkunde dragen, die uit de puinhoopen der omwenteling zou opstaen, en wie zou haer dien stempel op het voorhoofd drukken? - De maetschappy had zelve geen karakter, en de letterkunde is de uitdrukking der maetschappy. Er was een
| |
| |
man noodig die aen de tuimelzieke eeuw zou zeggen: niet verder, - die de bruischende herten zou kneden en uitroepen: herleef voor de beschaving, die man was de Chateaubriand.
Frankryk, gelyk wy reeds gezegd hebben, was afgemat: alle begrippen van godsdienst en deugd waren uitgeroeid. ‘J'ai voulu, zegt M. Janin in zyne voorrede van la Confession, montrer quelque peu la gêne morale d'un homme qui sent le besoin d'une croyance et qui ne trouve plus cette croyance dans le sanctuaire, parce qu'elle n'est nulle part.’ Die volzin bevat gansch den toenmaligen toestand van Frankryk. Het volk had geleden - fel geleden: het moest getroost worden. Maer welke zou de balsem voor de groote maetschappelyke wonde zyn? De Chateaubriand had alles overwogen: hy ook was door de hand Gods geslagen geworden, hy ook had geweend, en hy had geloofd: de menigte had ook geweend en wilde gelooven: hy besloot dat de christene, voorvaderlyke godsdienst de steun van zyn land zou worden.
Maer hoe zou hy zyne landgenoten tot het Christendom terug brengen? Door het gevoel. Hoe groot de redeneringskracht van eenen filosoof geweest ware, die waerlyk het verlangen had, den godsdienst in de herten te doen herleven, zoo had deze om zyn doel te bereiken toch de wapenen der logiek niet kunnen gebruiken. Er zyn tydvakken waerin beslissende indrukken moeten beproefd worden door eenen oproep aen het gevoel, waerin de welsprekendheid duizendmael meer overtuigt dan de strengste logiek: zulk tydvak volgde op de fransche omwenteling. Chateaubriand had in den beginne veel vyanden te bestryden: goddeloosheid en verguizing van al wat goed was, met een woord, al de ondeugden die gedurende de omwenteling geheerscht hadden. Zoo men den staet der eeuw zich voorstelt, zal men den moed dien Chateaubriand noodig had om de worsteling vol te houden, weerderen: trouwens, hy stond alléén. De Chateaubriand wist dat de letterkunde den indruk ontvangt van de maetschappy, maer de maetschappy kan vervormen, en een nieuw leven doen leven: hy wilde dus dat de fransche letterkunde christelyk zyn zou. Hy bewees dat de godsdienst van het kruis zoo veel ruimte voor de literatuer opleverde als de grieksche
| |
| |
godenstoet. Het valt in ons bestek niet breedvoerig over zyn Génie du Christianisme uit te weiden: wy hebben ons voor het oogenblik slechts bezig te houden met twee epizoden uit dit merkweerdig boek: Atala en René. Chateaubriand had gezegd: de godsdienst luistert het bestaen op, tuchtigt de driften, leent een buitengewoon belang aen al de onderwerpen waer hy in gebruikt wordt, zyne leer en zyn eerdienst mengen zich wonderlyk met de hertsgewaerwordingen en met de natuertafereelen, hy is het eenige hulpmiddel in de groote ongelukken des levens: dat zyn de punten die hy in zyn Atala en René wil bewyzen. Men heeft hem beschuldigd eene zekere overhelling naer fatalismus in die twee epizoden te hebben; wy zullen hem zelven zyn René laten verdedigen. Men mogt alleenlyk eischen, zegt hy, dat de twee epizoden eene zigtbare strekking hadden om den godsdienst beminnelyk te maken en er de nuttigheid van te bewyzen. En is de noodzakelykheid der kloosters voor zekere ongelukken des levens, voor diegenen zelfs die de grootste zyn, en de magt van eenen godsdienst die alléén de wonden kan heelen, die al de menschen der aerde niet zouden kunnen genezen, niet onwederlegbaer bewezen in de geschiedenis van René? De schryver bestrydt er bovendien de aen de jongelingen onzer eeuw eigen dwaze helling die regtstreeks naer den zelfmoord leidt. J.-J. Rousseau voerde de eerste by de Franschen die rampvolle en zoo schuldige droomeryen in. Met zich van de menschen af te zonderen, en aen zyne droomen over te geven heeft hy aen eene menigte jongelieden doen gelooven dat het schoon is zich aldus in het onbestemde des levens te werpen. De roman Werther's leiden heeft sints die kiem van vergif ontwikkeld. Daer de schryver van het Génie du Christianisme eenige tafereelen voor de inbeelding
in het ontwerp zyner verdediging moest inlassen, zoo heeft hy die nieuwe kwael willen ontmaskeren en de droevige gevolgen der overdrevene liefde voor de eenzaemheid willen schilderen. De kloosters waren eertyds schuilplaetsen voor die bespiegelende zielen die de natuer gebiedend tot de overweging roept. Daer vonden zy by God wat haer noodig was om het ydel dat zy in zich gevoelen, te vullen, en
| |
| |
soms de gelegenheid om zeldzame en verhevene deugden uit te oefenen. Maer sedert de verwoesting der kloosters en den voortgang van het ongeloof, moet men zich verwachten aen den aengroei te midden der maetschappy te zien van die afgetrokken hertstogtelyke en wysgeerige menschen die zich noch van de gebreken der eeuw ontdoen, noch die eeuw beminnen kunnen, menschenhaet voor genie zullen nemen, aen alle goddelyk en menschelyk regt vaerwel zeggen, zich met de ydelste hersenschimmen voeden, en zich meer en meer aen eenen hoogmoedigen menschenhaet zullen overgeven, die hen tot de zinneloosheid, tot de dood zal voeren. Om meer afkeer voor die schuldige mymeringen in te boezemen heeft Chateaubriand gedacht, dat hy voor straf van René eene dier verschrikkelyke rampen moest nemen, die meer aen den mensch in het bezonder dan aen de menschelyke familie toehooren, en die de ouden aen het noodlot toeschreven. De schryver had het onderwerp van Phedra verkozen, zoo het door Racine niet behandeld ware geweest. Er bleef hem slechts dat van Erope en Thyeste by de Grieken of dat van Ammon en Thamar by de Hebreeuwen; en ofschoon op het fransch tooneel gevoerd, is het min bekend dan dat van Phedra. Misschien past het ook beter aen de karakters die Chateaubriand schilderen wilde. Inderdaed de dwaze droomeryen van René beginnen het kwaed, en deszelfs buitensporigheden eindigen het; door de eerste misleidt hy de inbeelding eener zwakke vrouw, door de laetste, daer hy een einde aen zyn leven wil stellen, dwingt hy die ongelukkige zich met hem te vereenigen; zoo wordt het ongeluk uit het onderwerp geboren, en de straf vloeit uit de misdaed. Nu moest die ramp terzelvertyd aen de heidensche en gewyde oudheid ontleend, nog door het christendom geheiligd worden. Niet door de zedenspreuken die een werk bevat, maer door den indruk dat dit werk op de ziel laet, moet men over deszelfs zedelykheid oordeelen. Nu, die zekere vrees en dit zeker geheim, die in de epizode van
René heerschen, pressen en bedroeven het hert zonder aldaer eene schuldige gemoedsbeweging te doen ontstaen. Men verlieze uit het oog niet dat Amélie
| |
| |
gelukkig en van hare driften genezen sterft, en dat René alléén rampzalig eindigt. Alzoo is de ware schuldige gestraft, terwyl zyn te zwak slagtoffer hare ziel in de handen van Hem bevelende, die den zieke op zyn leger doet omwoelen, eene onuitsprekelyke vreugde gevoelt, te midden zelfs der droefheid haers herten. Verder laet de redevoering van pater Souel geen den minsten twyfel over het doel en de godsdienstige zedelykheid van de geschiedenis van René.
Voor ons is René een onwederlegbaer bewys dat Chateaubriand het diepste van allen in het menschenhert is doorgedrongen, dat hy deszelfs laetste plooi heeft ontvouwd. In Atala is Chateaubriand op dezelfde hoogte wat schildering van gevoelens aengaet; maer de schryver schynt ons hier zyn doel niet gansch bereikt te hebben; hy wil Frankryk tot het voorvaderlyk geloof terug brengen door het gevoel, en hy schildert ons eene persoonaedje ongelukkig, omdat zy gelooft dat de godsdienst haer tot het houden van eene belofte verbindt, door hare moeder gedaen. Wat vloeit daer uit voort: dat men medegesleept wordt door het ongeluk van het meisje, medelyden met haer heeft, maer nogtans de godsdienst eenigzins als de bron harer ongelukken aenziet. - Het is hier de plaets niet om over de Martyrs en de Natchez te spreken, die twee gedichten zullen wy later welligt beschouwen, wanneer wy over het Epos zullen handelen.
Het is waerlyk hoogst te bejammeren dat de schryvers der nieuwe fransche school het edel voorbeeld van Chateaubriand niet gevolgd hebben, daer zy, gelyk zy het toonen, toch iemand moeten volgen. In plaets van tot de bron van het Schoone terug te keeren, zoo als die groote kenner van het menschelyk hert, hebben zy hun voedsel gezocht in het opvisschen van alles wat er walgelyk in het slyk van vreemde literaturen lag, zy hebben den mensch altyd verder, altyd verder tot het teugelvieren zyner driften gedreven. Zy hebben niet begrepen dat om eene letterkunde met eenen nieuwen luister te doen blinken, men niet alleen het vermolmde gebouw moet afbreken, maer een nieuw, duerzaem, hecht gevaerte moet oprigten. Hoe hebben zy hun groot werk aengevangen, wat heeft hun tot
| |
| |
rigtsnoer gediend? Zy hebben het afgryslyke, als de bron van het schoone, overal met volle handen gezaeid, een zekeren gevoeligen eerdienst ingerigt, die voor goden heeft meisjes ongelukkig genoeg om moeders te worden, en vrouwen die hunne echtgenoten bedriegen; zy hebben aen Göthe dien opstand ontleend tegen de maetschappelyke instellingen, en hebben dien opstand byna in alle hunne werken verpersoonlykt in eenen oploopenden menschenhatenden basterd. Met zulk stelsel zou de letterkunde geene ziele genezen, geene edele gevoelens opwekken, maer alleen werken voortbrengen, merkweerdig door hunne onzedelykheid, naekte tooneelen en gebrekkige vinding, welke eens de geschiedenisschryvers zullen raedplegen om te weten wat de staet was van Frankryk na vyftig jaren omwenteling. Wy willen echter niet beweren dat die voortbrengsels geheel en gansch van verdiensten ontbloot zyn - neen er is soms poëzy in, maer naermate dat de schryvers in hunne loopbaen voorttreden schynen zy elkander in zonderlingheid en buitensporigheid te willen overtreffen. Zy weten niet dat het er niet om te doen is wie het beste eene Gazette des Tribunaux zou uitvinden, de wandaden, die men in zyne gewrochten kan inbrengen, mogen het wezen van het werk niet uitmaken. Het punt dat de fransche schryvers het meest uit het oog verliezen en het geen een romanschryver het meest moet doorgronden is de karakterstudie. Effekt door de situaties en niet door den grond zelven van het werk voortbrengen is by hen alles. Verder bekreunen zy zich weinig er mede of hunne strekking onzedelyk is, wanneer zy maer den lezer schokken. Eenigen hebben zooveel op met hunne vruchtbaerheid, voor ons zyn het altyd de zelfde typen, de zelfde omstandigheden: eene eeuwige opvolging van gruwelen en uitvallen, altyd mannen die de maetschappy haten en willen hervormen; eeuwig de zelfde oorzaken: basterds, verleiding, echtbreuk, de zelfde middelen: vergif, dolken, pistolen, enz.
Aen Janin ontbreekt wysgeerte, eene innige gedachte, een doel. Hy vertelt ons alles omstandig, maer dit vergoedt het gebrek aen samenhang niet. Men vindt by Janin veel bevalligheid in de epizoden, eene zekere naïve vrolykheid die men op iedere aendoenlyke
| |
| |
plaets vindt, eindelyk sprankels van genie, die de geheele maetschappy nooit omvatten, soms echter tot eene zekere diepte doordringen; maer hy kan nooit lang kuisch zyn. Niet alleen zyne Confession maer al zyne andere werken getuigen van eene brandende, hertstogtige inbeelding, maer tevens van een valschen smaek, een valsch oordeel. Men ziet in hem den man, gereed om in al de mogelyke dagbladeren, tegen of voor alle zaken te schryven, omdat er niets valsch, niets waer voor hem is. L'ane mort et la femme guillotinée, zyn walgachtige inbroglio's, mengsels van bloed en wellust. Al die gebreken vindt men ook in zyne Contes fantastiques en zyne Contes nouveaux.
Zoo wy de fransche romanschryvers volgens hunne verdiensten hadden moeten rangschikken, had Victor Hugo de eerste plaets bekleed. Zyne inbeelding is scheppend, hy stapt niet voort, zoo als Janin, niet wetend waerheen: zyn doel staet hem altyd klaer voor het oog. Hy bezit boven wie het ook zy, het talent om alles sterk en glansryk af te teekenen. Maer ongelukkig vindt men in zyne schriften, even als by alle zyne tydgenoten die wanorde en zedebederving, en hoe meer hy voortgaet, hoe meer deze geestesziekte schynt toe te nemen. In Bug-Jargal en Han d'Islande rust de geest toch by tyds op een zacht, troostend tafereel, op eenig deugdzaem karakter, dat zooveel opeengestapelde gruwelen doet vergeten; maer wat zyn zyne laetste voortbrengsels: een mengsel van moorden en slemperyen. Het byzonder gebrek van Victor Hugo is de overdrevenheid. In zyne Han d'Islande heeft hy van de noordsche bygeloovigheid misbruik gemaekt, en zyn Bug-Jargal, roman getrokken uit de geschiedenis des opstands van San-Domingo, is gansch ontbloot van waerschynlykkeid. De held is een zwarte die eene platonische liefde voor de witte vrouw gevoelt, met al de ridderlyke gevoelens der middeneeuwen bezield is en als een slagtoffer dier liefde sterft. Verscheiden tafereelen zyn krachtig, meesterlyk gepenseeld: onder anderen de worsteling van Hadibrah en d'Auverney, boven den afgrond. De Dernier jour d'un condamné is geen roman, het is eene ontleding van het menschelyk hert. Iedereen weet dat daerin Victor Hugo de kruisvaert preekt tegen de doodstraf. Gemaektheid
| |
| |
vindt men in het werk, niettegenstaende moet men het inwendig bespiegelend drama bewonderen. Het hoofdgebrek van dit gewrocht anders zoo vol vuer en talent, is dat de veroordeelde, die zich zoo goed uitdrukt, zoo schoon, met zooveel wysgeerte zyn eigen ontleedt, een zoo magtigen geest, schoonen en vasten styl heeft, ons gansch buiten die rangen schynt, welke gewoonlyk voor de regtbank komen. Notre-Dame de Paris is een historisch roman, en nogtans kunnen wy Victor Hugo onder de navolgers van Walter-Scott niet scharen. Zyn stelsel van romanschryven is hier het zelfde als in zyne andere werken. In Notre-Dame de Paris vindt men geniale trekken, eene schoone schildering van de middeneeuwsche bouwkunde, en zeden-tafereelen die men zegt tot den ouden tyd te behooren en die eigenlyk van geenen tyd zyn. Notre-Dame de Paris wordt bezield door eene heidin uit de middeneeuwen: la Esmeralda, een meisje zoo als er nooit een in de straten van Parys in veertienhonderd verscheen. Die Esmeralda is eigenlyk eene navolging van Mignon van Göthe, en van Fenella van Walter-Scott. Daer waer zy optreedt is dramatische schoonheid; maer die lieve zeden, die hooge beschaving by eene heidin in zulke eeuw, zyn het toppunt der onwaerschynlykheid en der ongerymdheid. Victor Hugo is een krachtige schilder van geweldige tooneelen. Zulk een is hetgeen dat eenen zyner helden verbeeldt, van boven den toren van Notre-Dame de geregtsuitvoering van zyn slagtoffer beschouwende en van eene hoogte van twee honderd voet in de diepte ter neder geploft. Verder is noodlot, het groote woord van Victor Hugo, de spil waer alles omdraeit. Het werk in zyn geheel is verre van die eenheid, die harmony op te leveren die het kenmerk der meesterstukken is.
Zeggen wy thans een woord over Eugène Sue. In de werken waerdoor hy den naem van franschen Cooper heeft willen verkrygen, is overdrevenheid het karakter. Niemand toch zal hem gelooven, wanneer hy ons elk fransch schip afschildert als een dryvend pandemonium, door den duivel in persoon aengeleid. Volgens hem is het zeemansleven eene aeneenschakeling van moorderyen en vrybuitersavonturen. Al de dekken zyn met rompen overspreid; de lucht is vergiftigd door zwavel-, rook- en wynreuk. Meest al de
| |
| |
kapiteins worden aen den mast opgehangen, met een woord, het ware wordt er onder het afgryslyke begraven. In zyne andere romans put hy, als Victor Hugo en Janin zyne ryke inbeelding uit om de natuerlykste zaken op eene buitengewoone wyze te doen gebeuren, en dat alleen om den lezer te doen opzien en ongerust te maken. Eugène Sue heeft aldaer besloten dat iedere deugd eene wandaed, en iedere wandaed eene deugd zyn zou.
Voor Janin en Sue en dikwyls voor Victor Hugo zyn de hoofdpunten der zedelykheid, de echtbreuk, de moord, en zoo nog wat anders; Balzac gaet zoo verre niet: hy vergenoegt zich met de liederlykheid. In zyne Contes philosophiques, drolatiques, en in zyn Peau de chagrin toont hy bovendien dat hy een krachtigen, vruchtbaren geest bezit, dat hy zeer wel vertelt; maer dat hy niet altyd logiek, en niet genoeg wysgeer is. Verder heeft hy een gemaekt kynismus dat iedereen tegen het hoofd moet springen. Hy is te ligtveerdig en overweegt niet genoeg.
Vragen wy thans welken invloed deze schryvers op hunne natie gehad hebben, welk hert zy getroost, eene nuttige les gegeven, welke zedelyke ziekte zy genezen hebben, oh! dan moet men antwoorden dat zy in den poel van egoïsmus en onttoovering, die zich van de fransche maetschappy meester maken, hunne gedachten hebben geworpen, die niets anders doen dan het kwaed vermeerderen. Zy hebben de maetschappelyke wonden verdiept en vergiftigd. Zullen hunne bladzyden geestdriftvolle denkbeelden ingeven, de krachtige zielen roeren? Zal de toekomst er eene eerlyke, edelmoedige gedachte, eene edele gewaerwording in vinden. Neen, zeker neen. - In de werken, zelfs die met de meeste kalmte en zachtheid geschreven zyn, in Indiana, Valentine, Lelia, enz. van George Sand vindt men op iedere bladzyde, den opstand tegen alle menschelyke instellingen, en inzonderheid tegen het huwelyk, dat is te zeggen, de lofspraek der echtbreuk: ja de echtbreuk is er het doel des romans. Het grieft ons diep dat eene vrouw als George Sand met zoo veel talent, de duivelsche schoonheid boven de reinheid der hemelsche priesterin heeft verkozen. Wat goed had zy niet kunnen stichten, zy die al de andere fransche schryvers in het voorstellen
| |
| |
der persoonaedjes, in het belangwekken, in het schilderen der huisgezinnen overtreft? Chateaubriand zegt, van haer sprekende, in zyn Vie de Rancée: les femmes sont séduites et enlevées par leurs jeunes années; plus tard elles ajoutent à leur lyre la corde grave et plaintive sur laquelle s'expriment la religion et le malheur! Mogt dit by George Sand het geval zyn! Men zegt dikwyls dat de gravin Ida Hahn-Hahn de duitsche George Sand is; nogtans komen zy alleen daerin overeen dat zy reizen en romans hebben geschreven, en in heur huwelyk ongelukkig geweest zyn. Onder het masker des romans bedekt de fransche schryfster onregtstreeksche aenvallen tegen aengenomen wetten en gebruiken, byna nooit zyn by haer de ongelukkigen verantwoordelyk voor hun lyden. Zoo het eenen arme geldt, is hy het slagtoffer van maetschappelyke onregtveerdigheid, lydt de ryke zoo is het door eenige wereldsche dwinglandy, door zekere overeenkomstige zedeleer. Afschuwelyke stelling, die den godsdienst en de maetschappy in hunne heiligste grondvesten aentast, en het noodlot als de oorzaek van alles wil doen doorgaen. De gravin Hahn-Hahn schynt integendeel tot stelsel aengenomen te hebben: onze kwalen worden zoo weinig door wetten en koningen veroorzaekt en genezen. Zy is overtuigd dat deze wereld een oord van beproeving is: zy stelt het geluk des menschen onder het getal dier herschenschimmen die men altyd staet te bereiken, maer die ons altyd ontsnappen. Ida Hahn-Hahn zegt dat wy eeuwig veranderlyk zyn, zy raedt ons de luimen onzes herten te breidelen, en geeft tot middel het betrachten der pligten. Ida is vrouw in alles, zy geeft zich gemoedelyk aen het lot over. Aen George Sand schynt haer geslacht een hinderpael voor de ontwikkeling waertoe de vrouwen geroepen zyn, George Sand staet tegen God en maetschappy op.
Twee fransche romanschryvers hebben aen die buitensporigheden geen deel genomen; wy bedoelen Charles Nodier en Alfred de Vigny. De eerste is aen de letterkundige overleveringen getrouw gebleven. Wat de grond zyner romans aengaet, die is meest altyd zedelyk, en zyne manier wanneer hy vertelt, heeft iets van het bevallige van La Fontaine. De beste der romans van Nodier is Jean Sbogar. Wy hebben echter op te merken dat in dit werk al te veel
| |
| |
zeden en staetkundige spreuken verspreid zyn. Alfred de Vigny die den geschiedkundigen roman beoefend heeft, munt in zyn Cinq Mars bezonder uit door schepping van karakters en ware schildering des tyds.
Zweden mag zich op Frederika Bremer en Almqvist beroemen; van Frederika Bremer bezitten wy eenige romans, die alle door diepe menschenkennis en zedelykheid uitmunten. Hare zoo juiste zedentafereelen zyn in verscheidene talen overgezet geworden, en hebben by den vreemde veel byval genoten. Almqvist heeft veel van de hedendaegsche fransche romanschryvers: spot met den godsdienst, fatalismus en sociale droomen.
Wy hebben gezien op welke gevaerlyke kust de fransche letterkunde verzeild is, met ter ontdekking van geneesmiddelen voor zedelyke kwalen te gaen. Dickens in Engeland koos een anderen zeilstreek en kwam in beter haven aen. Charles Dickens is wat een romanschryver zyn moet, krachtig, waer en kuisch; zyne schriften blinken uit door de uiterste bezorgdheid om niemands kieschheid te kwetsen, hetwelk eene merkweerdige verdienste is, wanneer men nadenkt dat alle zyne tafereelen uit het gemeene leven genomen zyn. Het zedelyke doel naer hetwelk alle zyne werken streven, plaetst hem boven al de fransche schryvers, die de kunst aenzien als een middel om effekt voort te brengen. Dickens ontleedt met zorg en met mêwarigheid het lyden waeronder zyne broederen gebukt gaen, en zoekt troost en balsem. Zyne werken hebben eenen ongelooflyken invloed uitgeoefend: oude, diepingewortelde misbruiken zyn geregeld geworden, holen als Dotheboys Hall, waer schraepzucht en wreedheid de jongelingschap folterden, bestaen niet meer; de klagten der armen zyn tot die ooren geklommen, welke anders doof zouden gebleven zyn. Thans is het eene eer onder de armzalige py ende stamelende ruwe tael de menschelyke ziel die lydt weten te erkennen.
De Nederlanders hebben het vak der zedenromans niet onbeoefend gelaten. Sara Burgerhart, Cornelia Wildschut, door Agatha Deken en vrouw Wolf, zyn werken die uitmunten door hunne reine zedeleer. De brieven van Abraham Blanckaert door de zelfden dragen den stempel van grondige menschenkennis en opregte
| |
| |
goedhertigheid. Florus Stam en zyne dochter is een hoogst zedelyk boek waerin het gevaer getoond wordt dat men loopt in overdreven sentimentele romans te lezen. De Atheïst, door Devries, is een van die werken waerin het geloof aen de Voorzienigheid onder den bevalligsten vorm doorstraelt; de karakters zyn met levendige en ware kleuren gemaeld. Jufvrouw Hazebrouck heeft in haer Telaet geene buitengewoone gebeurtenissen noodig gehad om aen de ziel te spreken en de edelste gevoelens in te boezemen. In hare Eliza, dat meer verscheidenheid oplevert, treft zy niet minder het hert. In Eliza zoowel als in Telaet is de strekking altyd zedelyk en de voordragt bevallig. Van Kerckhoven heeft in zyn Jaek den roman verstaen gelyk de engelsche Dickens, de innige gedachte is zedelyke verbetering, hy is getroffen geweest door misbruiken die in de maetschappy bestaen, hy heeft het mededoogend hert ingenomen voor hen, die onder het wigt dier misbruiken gebogen gaen. Conscience 's Siska Van Roosemael is door den zelfden geest bezield als zyn Leeuw van Vlaenderen: het opwekken der vaderlandsliefde, ter staving van het eigendommelyke des volks en ter wering van het vreemde. Overal ontmoet men by hem het zelfde gemak, de zelfde natuerlykheid en fynheid in het overleggen van het plan en het scheppen der persoonaedjes. Hildebrand (Nikolaes Beets) in zyn Camera obscura, maekt ons met de innige zeden der Noordnederlanders bekend, en bespot met de bytendste geestigheid het belachelyke in hunne levenswyze. Met zooveel waerheid ons Conscience in Hoe men schilder wordt, den antwerpschen schilder en Van Kerckhoven ons den Antwerpschen Koopmansklerk schetst, leidt ons Kneppelhout in het studentenleven. In zyne studententypen blinken overal
natuerlykheid gemengd met luimige scherts in het afschilderen uit.
In de volgende aflevering zullen wy over Daniël van den heer Van Kerckhoven, en de werken van den heer Ecrevisse spreken.
Over eenige jaren heeft de roman de palen van zyn ryk uitgezet. Cooper heeft den Oceaen in den band geslagen: hy vond den zeeroman. Amerika had zyne staets- en handelvryheid bekomen, Cooper zou het ontslaen van de boeijen die hetzelve nog aen den
| |
| |
vreemdeling in het intellectueel gebied vastbonden. In den zeeroman zou de Amerikaen tot de minste trek van zyn karakter, van zyn inwendig leven terugvinden. Maer zou Cooper aen het verledene putten? Amerika had geen verleden: zyn roem lag in de vryheid die het zich ten koste van zooveel bloeds gekocht had, in zyne heldendaden op zee. De zee is dus het domein van Cooper, zyn tydvak dagteekent van het uer der vryheid. - Cooper is de schilder der amerikaensche natuer in hare volle heerlykheid. Hy toont ons geene schim van een schip op eene schim van eenen Oceaen, alles op en rond zyne vaertuigen is beweging, leven, poëzy. Gelyk Cooper de menschelyke natuer gemaeld heeft, is zy schoon en beminnensweerdig: zoo hy hare gebreken aenwyst geniet hy by de gisping niet: hy wil haer tot de deugd aenmoedigen, en geene wanhoop inboezemen. Zoo dikwils er zich eene loffelyke gewaerwording opdoet, schildert hy dezelve met de bevalligste kleuren. Zyne vrouwen zyn geene opgetooide hofdames, geene sentimentele poppen, geene bovennatuerlyke wezens, het zyn vrouwen. Goedheid, zachtmoedigheid, natuerlyke bevalligheid, naïve majesteit omringen haer. Hare zelfsopoffering, de schoonheid haers herten troosten den man in zyne ongelukken, en gieten balsem op zyne wonden. Men zou Cooper kunnen ten laste leggen dat hy te veel tot in kleine byzonderheden treedt: dit gebrek heeft hy met Walter-Scott gemeens. Loopt er een schip af, dan dient de amerikaensche schryver ons eene verhandeling over de scheepsbouwkunde op; breekt er eene touw, dan zal hy u vertellen hoe men de touwen maekt, en hoe men dit ongeval had kunnen voorkomen. Men moet nogtans in acht nemen dat hy de zeden schildert van een nyverig koophandeldryvend volk. Nog beweert men dat hy te uitsluitend in zyne vaderlandsliefde is, maer zyn talent vloeit uit die bron, en met regt mag Cooper fier zyn op het land dat hem zyne meesterstukken heeft ingegeven.
Wy behooren tot die genen niet die den zeeroman als onmogelyk in onze letterkunde beschouwen, wy gelooven integendeel dat hy by ons voedsel genoeg kan vinden om tot eene zekere hoogte op te wassen. Hoe onze letterkunde, en zoo sprekende verstaen wy zoo wel de noord- als de zuidnederlandsche gewrochten, onze letter- | |
| |
kunde die de afschildering van een volk is, dat eens door zyne zeemagt den trotschen Brit deed beven en de Teems ketende, en magtige, roemryke havens bezit, zou geenen zeeroman kunnen voortbrengen! Het is daerom dat wy, zoo niet het werk van den heer Van Kerckhoven, maer wel zyne pooging toejuichen. Het schynt ons dat hy in zyn Ferdinand niet genoeg in de zeden der zeelieden is doorgedrongen, hy doet niet genoeg het eigenaerdige van het zeemansleven zien, het is een gewoon liefdetooneel op een schip.
Ten slotte zouden wy moeten zeggen wat de roman by het vlaemsche volk zyn moet.
Het schynt ons dat de historische roman, zoo niet meer, toch altyd even verdienstelyk even doelmatig als de zedenroman is. De heer V.K. beweert het tegenovergestelde in een artikel van het Kunst- en Letterblad, en wil hebben dat de vlaemsche schryvers alleen den zedenroman beoefenen. De heer V.K. stelt in dit artikel den historischen roman tegenover den zedenroman; hy toont ons de gebreken die in de voortbrengsels van het geschiedkundig vak kunnen bestaen, en doet ons langs den anderen kant de hooge vlugt zien die de zedenroman nemen kan, en uit die vergelyking van gebreken en verdiensten besluit hy ten voordeele van den zedenroman. De heer V.K. gaet zelfs zoo verre dat hy zegt het (sic) historische roman niet te verstaen, hy verstaet een episch gedicht, eene grondige geschiedenis, maer iets dat tusschen die twee vormen zou moeten hangen en goed zyn, dat kan hy niet begrypen. ‘En echter, zegt hy is het (sic) historische roman in zulk een geval. Aen (sic) de Epopea steelt het vormen, aen (sic) de geschiedenis steelt het feiten en verminkt die beide; het omkleedt zich met den mantel van schynwaerheid, en loopt op de boorden der verbeeldingwereld; het verwringt en martelt de feiten der geschiedenis om ze tot eene intrigue te kunnen buigen, en schildert niet dan te dikwils zeden af die in de menschelyke natuer niet liggen, enz.’ Zoo wy den heer V.K. wel verstaen wil hy dat men de historische waerheid met de inbeelding niet zamenmenge, op dat men het historische ware uit het verdichte zou kennen, maer dan moest hy het epos en het drama ook gansch verbannen, want die
| |
| |
letterkundige voortbrengsels weven toch verdichtsels op een historisch getouw. Nu eene andere vraeg: mengt men de historische waerheid met het verdichte wel zoodanig te zamen in goede gegeschiedkundige romans dat de eene uit het andere niet meer te onderscheiden zy? wy zeggen neen, en die romans, welke het zoude doen, zouden gebrekkige romans zyn, en nog eens, men bewyst niets tegen een vak met de gebreken aen te halen die men in eenige voortbrengsels van dit vak kan vinden. In tegendeel de geschiedenis moet in den historischen roman onaengeroerd blyven, alles moet waer zyn, de roman moet aenvullen wat aen de geschiedenis ontbreekt - namelyk hy moet het volk als volk afschilderen, alleen in zedentafereelen, in het scheppen van persoonaedjes uit het volk mag men de inbeelding laten weiden, en die verdichte persoonaedjes zal men toch nooit voor waerachtig bestaen hebbende, maer wel voor ware persoonen aenzien; verder zou de feiten der geschiedenis tot eene intrigue verwringen in den historischen roman een gebrek zyn, dat gelyk zou staen met onnatuerlykheid in den zedenroman. De heer V.K. wil de voorkeur aen den zedenroman geven, omdat de geschiedkundige roman niet dan te dikwyls zeden afschildert die in de menschelyke natuer niet liggen; nogmaels - dat is een gebrek: de schryver wordt door al de regels der kunst gedwongen het tegenovergestelde te doen. De heer V.K. heeft al te veel uit het oog verloren welk voordeel onze letterkunde in het bezonder uit den geschiedkundigen roman zou kunnen trekken, wat groote doel de geschiedkundige romanschryvers zich by ons moeten voorstellen: het is niet zoo als by Walter-Scott eene voorliefde voor de oude tyden die hen aenblazen moet: hun doel moet zyn de liefde, de zucht voor de verheerlyking des vaderlands in te boezemen; zy moeten de zonen door luistervolle voorbeelden tot het goede, het groote aenzetten. De melaetsheid der verbastering kleeft ons volk aen de leden, en de geschiedkundige roman is
een sterkere balsem dan de zedenroman ter heeling onzer ziekte. Het is geene vooringenomenheid die ons hier den historischen roman doet verdedigen, maer hy was in zyne regten aengerand geworden.
Zeggen wy thans eenige woorden over den zedenroman. De zeden- | |
| |
roman is een middel voor zedelyke beschaving. En door zedelyke beschaving verstaen wy diegene niet, welke eenige fransche schryvers, van wie wy reeds gesproken hebben, ons willen opdringen; verstaen wy niet het loslaten van alle maetschappelyke banden, het overtreden van alle zedelyke pligten; de zedelyke beschaving bestaet by ons in geene echtbreuk, in geene onteering, in geene aendryving tot eene zwaergeestigheid, die uit eene dweepende ziel zich door het fatalismus tot alle ongelukken gedoemd geloovende, voortvloeit; zedelyke beschaving is by ons niet gelegen in ydele sociale droomen die alleen strekken om de maetschappy op hare grondvesten te doen daveren, zedelyke beschaving is de beschaving door de reine leer van het Christendom.
Even als er voor den geschiedkundigen roman in de jaerboeken onzes lands eene ryke myn open ligt, zoo is ons volk eene onuitputbare bron voor den zedenroman. Er ligt veel eigenaerdigs in deszelfs karakter, dat eene belangryke stof voor de schoonste zedenverhalen zou opleveren; van den anderen kant zou men over de zedelyke verbastering die hier en daer nog al een slagtoffer onder hare vanen heeft weten te scharen, duchtig den geesel kunnen zwaeijen. Verder moet men altyd aen het heden niet putten: de vroegere eeuwen leveren eene overgroote stof voor den zedenroman, die zoo als wy het in den beginne onzes opstels bewezen bebben, in geenendeele de zelfde is als de hedendaegsche roman. Iedere eeuw heeft hare byzondere zeden, heeft hare eigendommelykheid, en de schryver die ons dit eigenaerdige in zyne waerheid zou afmalen zou een echt zedenromanschryver zyn.
Trekken wy thans te samen wat we over het een en het ander vak gezegd hebben, zoo vinden wy dat de historische roman by ons een middel zyn moet om het volk de roemvolle geschiedenis des lands te doen kennen, om edelen geestdrift ter navolging der heldendaden der vaderen in te boezemen, zoo zien wy dat zyn doel moet zyn: de verheerlyking van het vlaemsche vaderland; de zedenroman moet edele gevoelens inboezemen, de gebreken der eeuw gispen, de maetschappelyke wonden heelen, moet den mensch tot zynen idealen toestand trachten terug te brengen.
Jakob F.-J. Heremans.
|
|