Tabu. Jaargang 33
(2003-2004)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Optionele verplaatsing en afasie van Broca
|
(1) | Dit is het boek, dat Jan heeft gelezen | (aux-part) |
(2) | Dit is het boek, dat Jan gelezen heeft | (part-aux) |
De twee volgordes staan ook wel bekend als de rode en de groene volgorde, respectievelijk, naar de kleuren in een dialectkaart (Pauwels 1953). Wij zullen overigens deze kleurrijke terminologie niet gebruiken, maar het houden bij de benamingen part-aux en aux-part volgorde. Hoewel er blijkens de literatuur (Pauwels 1953, Sassen 1963, Stroop 1970, Gerritsen 1991) regionaal gezien duidelijke voorkeuren bestaan voor een van beide volgordes, waarbij Limburgers overwegend een voorkeur hebben voor de eerste en Groningers voor de tweede volgorde, is in principe de keuze voor het gebruik van een van beide volgordes optioneel.
Koster (1975) neemt aan dat het Nederlands een SOV-taal is. Dit betekent dat in een bijzin de woordvolgorde als in (2) de basisvolgorde is, omdat SOV-talen een hoofdfinale IP hebben. Om tot de volgorde in (1) te komen moet er een verplaatsing plaatsvinden naar rechts van het voltooid deelwoord.
In tegenstelling tot Koster stelt Zwart (1993), dat het Nederlands een SVO-taal is. In dat geval is de zin in (1) de basisvolgorde en wordt (2) afgeleid door een verplaatsing van het voltooid deelwoord naar links.
Volgens Zuckerman (2001) bewijzen data uit kindertaalonderzoek dat er in beide constructies sprake moet zijn van verplaatsing en wel van het hulpwerkwoord. Hij baseert zich hierbij op het voorkomen van fouten waarbij het hulpwerkwoord twee keer wordt uitgesproken. Deze zogenaamde ‘doubling errors’ vinden we bijvoorbeeld bij Koen, van drieëneenhalf:
(3) | Als Nijntje een tijdje heb gezwommen heeft (Zuckerman 2001: 69) |
In deze constructies wordt het hulpwerkwoord zowel voorafgaand aan als volgend op het voltooid deelwoord geproduceerd. Volgens Zuckerman bewijzen dergelijke voorbeelden dat er sprake is van verplaatsing van het hulpwerkwoord en wel naar links, omdat anders fouten zouden moeten voorkomen, waarbij het hulpwerkwoord naar rechts is verplaatst, zoals:
(4) | *Als Nijntje gezwommen heeft heeft (Zuckerman 2001: 70) |
en dat is niet het geval. Om de dubbele verplaatsing te kunnen verklaren zoekt Zuckerman aansluiting bij de theorie van Haegeman (1998). Zuckerman neemt aan dat er in zowel zin (1) als zin (2) sprake is geweest van een verplichte locale verplaatsing binnen de VP van het voltooid deelwoord naar links. Deze verplichte verplaatsing zorgt voor de part-aux volgorde als in (2). Daarnaast heeft er in (1) echter ook een optionele verplaatsing plaats gevonden van het hulpwerkwoord uit de VP die zorgt voor de aux-part volgorde.
Zuckerman gaat ervan uit dat optionaliteit in principe ongewenst is bij het aanleren van een taal. Kinderen zullen daarom, uitgaande van het principe van economie, in het geval van optionaliteit in het taalaanbod, kiezen voor de eenvoudigste structuur. Volgens Zuckerman is de eenvoudigste en meest economische structuur de part-aux volgorde, omdat deze slechts één verplaatsing vraagt. De aux-part volgorde is vanwege de tweede verplaatsingsoperatie minder economisch.
De voorspelling van Zuckerman op basis van deze aanname was dat in kindertaal de volgorde van voltooid deelwoord en hulpwerkwoord veel minder optioneel zou zijn dan bij volwassenen. Kinderen zouden volgens hem een duidelijke voorkeur moeten hebben voor de meest economische woordvolgorde, namelijk die waarbij het voltooid deelwoord voorafgaat aan het hulpwerkwoord.
Om zijn voorspelling te toetsen deed Zuckerman een experiment waarbij kinderen van circa 3,5 jaar in een speelsituatie een vraag moesten beantwoorden, die erop aanstuurde dat een hoofdzin werd veranderd in een bijzin. Zo werd er bijvoorbeeld een afbeelding van Nijntje met een step getoond en werd door de onderzoeker verteld: Nijntje heeft een step gekregen. Ze is erg blij. Vervolgens werd het kind gevraagd: Waarom is Nijntje blij? en het kind kon dan vervolgens (3) of (4) antwoorden:
(3) omdat ze een step heeft gekregen | |
(4) omdat ze een step gekregen heeft | (vgl. Zuckerman 2001: 79) |
Deze test werd eveneens bij volwassenen afgenomen, meestal de ouders van de kinderen. Vanwege een mogelijke regionale voorkeur werden zowel kinderen en volwassenen uit het Noorden als uit het Zuiden van het land getest. Er bleken echter geen regionale verschillen te zijn. Alle kinderen lieten een duidelijke voorkeur (76%) zien voor de volgorde als in (4) (part-aux), terwijl de ouders een duidelijke voorkeur (64%) lieten zien voor de volgorde als in (3) (aux-part). Zoals hierboven al is aangegeven, neemt Zuckerman aan dat de voorkeur van de kinderen samenhangt met het feit dat de volgorde van voltooid deelwoord en hulpwerkwoord de meest eenvoudige of economische volgorde is, omdat deze één verplaatsing minder in zich bergt dan de omgekeerde volgorde.
Bij patiënten met afasie, een taalstoornis die optreedt als gevolg van verworven hersenletsel, kunnen problemen optreden met het produceren van
zinnen die samenhangen met het feit dat er syntactische verplaatsingen nodig zijn om een zin te maken (zie bijvoorbeeld Bastiaanse en Thompson 2003). Het gaat hierbij om patiënten met een zogenaamde afasie van Broca. In dit artikel zal worden nagegaan in hoeverre de voorkeur voor de eenvoudigste volgorde met het minste aantal verplaatsingen die door Zuckerman bij kinderen werd gevonden, ook wordt gevonden bij deze groep patiënten.
2. Afasie van Broca
Afasie van Broca is een type afasie dat gekenmerkt wordt door stoornissen in de zinsproductie die er toe leiden dat zinstructuren weinig complex zijn en dat functie-woorden en vervoegingen vaak worden weggelaten. Er wordt hierbij ook wel gesproken van telegramstijl of van een agrammatische zinsproductie. Hieronder volgt een voorbeeld van de spontane taal van een patiënt met een afasie van Broca (vet is onderzoeker):
Ik wil graag eerst van u weten hoe het komt dat u niet goed kunt praten ja ja ja kunt u me dat vertellen? nou, eigenlijk eh ja eh zenuw, ernstig, ja goed, zenuwinfarct en hoe lang is dat gelden? nou, och gut eh vier ja, weet niet nee? nee vorig jaar ja, ja hoor, ja hoor en hebt u toen in het ziekenhuis gelegen? ja ja ja, ziekenhuis eh weg, ja alles weg nee, lukt het niet ja, hopeloos En begrijpt u mensen wel goed? oh ja wel, ja dat gaat goed ja maar het praten zelf. ik klem, bl- blokkeert, ja, gek hè ja. Iets heel anders, wat voor werk hebt u gedaan conciërge u was conciërge ja kunt u me daar iets over vertellen? Wat moest u doen? nou, eigenlijk, ja, eigenlijk wel ja, wat deed u zoal overdag? koffie, koffie en oh leuk, leuk en wat voor school was dat? eh technisch, technisch.
Recentelijk zijn er twee theorieën ontwikkeld over de oorzaak van de problemen met zinsproductie bij patiënten met een afasie van Broca: de ‘gesnoeide boom’-hypothese van Friedmann en Grodzinsky (1997; zie ook Friedmann 2001; 2002) en de verplaatsingstheorie (Bastiaanse en Van Zonneveld 1998; Bastiaanse, Hugen, Kos en Van Zonneveld 2002; Bastiaanse en Thompson 2003).
De ‘gesnoeide boom’-hypothese (Friedmann en Grodzinsky 1997) is gebaseerd op de data van een Hebreeuws sprekende patiënt die goed in staat bleek om bij werkwoorden agreementmarkering te gebruiken, maar die grote problemen had met tijdsmarkering. De verklaring die de auteurs hiervoor aanvoeren is dat de Tense-knoop van de syntactische boomstructuur bij deze persoon beschadigd is. Werkwoorden die vervoegd moeten worden voor tijd moeten naar deze knoop verplaatst worden en door de beschadiging levert deze vervoeging problemen op. Friedmann en Grodzinsky maken hierbij gebruik van de syntactische theorie van Pollock (1989) die binnen de IP onderscheidt maakt tussen de Tense en de Agreement-knoop, waarbij de eerste voorafgaat aan de tweede (zie figuur 1)
Omdat de patiënt ook niet in staat was ingebedde zinnen en wh-vragen te produceren, concludeerden de onderzoekers dat een stoornis in een bepaalde knoop ertoe leidt dat bovenliggende knopen ondergespecificeerd zijn. Mede op basis van de bespreking van andere patiënten werd vervolgens de ‘gesnoeide boom’-hypothese opgesteld, die inhoudt dat er bij afasie van Broca een beschadiging kan optreden in de functionele categorieën AgrP, TP of CP, al naar gelang de ernst van de afasie en dat knopen die boven deze beschadigde knopen liggen, onder-gespecificeerd blijven.
In tegenstelling tot de ‘gesnoeide boom’-hypothese, die voorspelt dat alleen verplaatsingen naar een positie hoog in de syntactische boom problematisch zijn, wordt er binnen de verplaatsingstheorie vanuit gegaan dat elke verplaatsing problemen op kan leveren voor een patiënt met een afasie van Broca. Bastiaanse en Van Zonneveld (1998) hebben een studie verricht naar de effecten van de plaats van het werkwoord in de zin op het produceren van zinnen. Nederlandstalige patiënten met een afasie van Broca hebben bijvoorbeeld problemen met de productie van het werkwoord kust in de zin
(5) | Jan kust Marie |
terwijl hetzelfde werkwoord in een zin als
(6) | Ik zie dat Jan Marie kust |
geen problemen oplevert. Dit betekent dat het onderliggende probleem geen betrekking heeft op werkwoordsinflectie op zich (morfologie), maar dat er een andere onderliggende oorzaak moet zijn, die wordt gevonden in de syntaxis. In zin (5) is het werkwoord verplaatst naar de tweede positie, terwijl in zin (6) het werkwoord in zijn basispositie staat en daardoor is deze vorm niet problematisch.
Inmiddels is gebleken dat allerlei problemen die gevonden worden bij patiënten met een afasie van Broca, zoals het toepassen van negatie, casus-toekenning en het gebruik van vraagzinnen, gerelateerd kunnen worden aan deze problemen met werkwoordsverplaatsing (zie bijvoorbeeld Bastiaanse, Rispens, Ruigendijk, Juncos Rabadán en Thompson 2002; Bastiaanse, Jonkers, Ruigendijk en Van Zonneveld 2003)Ga naar eind3..
De bovengenoemde theorieën doen verschillende voorspellingen wat betreft de voorkeur voor de volgorde van het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord. De ‘gesnoeide boom’ hypothese voorspelt dat het aantal verplaatsingen geen rol speelt bij een eventuele keuze voor de volgorde van het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord, omdat de verplaatsingen betrekking hebben op het niveau van de VP of, in de theorie van Haegeman (1995), omdat er verplaatsingen optreden naar een functionele projectie (FP) die lager in de boomstructuur zit dan AgrP. Daarom kan worden aangenomen dat patiënten met een afasie van Broca een patroon zullen laten zien dat vergelijkbaar is aan dat van de volwassenen zonder taalstoornis. Conform de resultaten van Zuckerman (2001) betekent dat een voorkeur voor de aux-part-volgorde.
Wanneer we er echter vanuit gaan dat verplaatsingen op zich problemen op kunnen leveren, dan zou de structuur met de minste verplaatsingen het eenvoudigst moeten zijn, namelijk de part-aux-structuur, de structuur waarvan Zuckerman liet zien dat ook kinderen die het eenvoudigst vinden.
Het onderzoek naar de volgorde van hulpwerkwoord en voltooid deelwoord is uitgevoerd bij Limburgse proefpersonen met en zonder taalstoornis, omdat, hoewel Zuckerman liet zien dat dit waarschijnlijk voor proefpersonen uit verschillende delen van Nederland geldt, op basis van Stroop (1970) verwacht kan worden dat zeker volwassen Limburgers die geen last hebben van taalproblemen een duidelijke voorkeur zouden hebben voor de minst economische structuur, de aux-part-structuur.
3. Methode
Proefpersonen
5 patiënten met een afasie van Broca (2 vrouwen en 3 mannen) en 20 controle-proefpersonen (11 vrouwen en 9 mannen) deden mee aan het onderzoek. Alle
proef-personen kwamen uit Limburg, hadden Nederlands als moedertaal en beschikten over kennis van het Limburgs.
Bij de patiënten was de diagnose afasie van Broca gebaseerd op de scores op de Akense Afasie Test (Graetz, De Bleser en Willmes 1993), een Nederlandstalige testbatterij waarmee de aanwezigheid van afasie, het type afasie en de aard en ernst van de afasie kan worden bepaald. De afasie was in alle gevallen ontstaan door een herseninfarct. In vier gevallen was er sprake van een infarct in de linker hemisfeer. Deze patiënten waren rechtshandig. De vijfde patiënt was linkshandig en bij hem bevond zich de laesie in de rechterhemisfeer.
De patiënten waren allen minimaal drie maanden afatisch en er was geen sprake van gehoor- of visusproblemen. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 62.
De gemiddelde leeftijd van de controlegroep was 56 jaar. Bij de controle-proefpersonen was geen sprake van taalproblemen, visuele en gehoorsproblemen of neurologische verschijnselen.
Materiaal
Er werden twee tests afgenomen. De eerste test was vergelijkbaar met die van Zuckerman (2001). Deze test bestond uit 10 items, waarbij zinnen moesten worden afgemaakt bij een kort verhaal. Dit verhaal werd auditief aangeboden aan de proefpersonen. De proefpersoon werd vervolgens gevraagd de laatste zin af te maken. Om de taak zo eenvoudig mogelijk te houden hoefden de proefpersonen alleen het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord te produceren. Een voorbeeld van dit onderdeel wordt gegeven in (7):
(7) | Onderzoeker: Marie heeft een fiets gekregen, daarom is ze blij. |
Waarom is Marie blij? | |
Omdat ze een fiets...(pauze)... | |
Proefpersoon: gekregen heeft/heeft gekregen |
In deze test is er echter sprake van een bias voor de volgorde aux-part, omdat deze volgorde al in de eerste zin van het verhaal wordt gebruikt. Om te zien of het aanbieden van een mogelijke volgorde van invloed is op de resultaten, is een tweede test ontwikkeld, bestaande uit 16 items, waarbij niet alleen gebruik gemaakt werd van een kort verhaal, maar ook van foto's die dit verhaal illustreerden. Door van deze foto's gebruik te maken hoefde in de eerste zin geen structuur gebruikt te worden met een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord. Een voorbeeld wordt gegeven in (8):
(8) | Proefpersoon ziet een foto van een man die een cadeau krijgt |
De man krijgt een cadeau. (Proefpersoon ziet een foto van het cadeau) | |
Dit is het cadeau dat de man.... (pauze)... | |
Proefpersoon: heeft gekregen/ gekregen heeft |
Procedure en scoring
Beide testen werden in één sessie afgenomen. De reacties werden opgenomen op band. Zelfcorrectie was toegestaan, maar alleen het laatst genoemde antwoord telde. Wanneer een proefpersoon hierom vroeg, mocht een item herhaald worden.
Bij de score werd alleen beoordeeld welke volgorde van het voltooid deelwoord en hulpwerkwoord werd gebruikt. Wanneer andere reacties werden gegeven, werden deze buiten beschouwing gelaten. Omdat hierdoor de absolute totale scores niet vergelijkbaar waren, is gebruik gemaakt van percentuele scores. Verschillen tussen de gebruikte volgordes werden vergeleken met behulp van een Mann-Whitney-U-test.
4. Resultaten
In figuur 2 staan de scores op beide tests weergegeven voor de controlegroep en de afasiepatiëntenGa naar eind4.
Uit de resultaten op test 1 blijkt dat, net als in het onderzoek van Zuckerman (2001), de controlegroep een duidelijke voorkeur heeft voor de volgorde waarbij eerst het hulpwerkwoord wordt geproduceerd en vervolgens het voltooid deelwoord. Het verschil tussen het gebruik van beide volgordes is significant (z=2,70, p<0.01). Bij de patiënten met een afasie van Broca is geen duidelijke voorkeur waarneembaar, al is de tendens omgekeerd aan die van de controlegroep. Het verschil in het gebruik van beide volgordes is echter niet significant (z=0,95, p>0,05).
Zoals echter in de vorige paragraaf al is aangegeven, kan er in test 1 sprake zijn van een bias voor de hulpwerkwoord-voltooid deelwoord-volgorde, omdat deze volgorde al in de testsituatie wordt aangeboden. In test 2 is deze bias weggenomen en dan blijkt dat de verschillen binnen de groep van patiënten met een afasie van Broca groter zijn geworden ten gunste van een voorkeur voor de part-aux-volgorde. Nu is het verschil in het gebruik van beide volgordes ook significant (z=2,40, p<0,02).
De verschillen in de controlegroep tussen beide voorkeuren zijn met 20% verkleind. Het gevolg hiervan is dat de voorkeur voor de aux-part-volgorde niet langer significant is (z=0,43, p>0.05).
5. Discussie
De resultaten uit het hierboven beschreven onderzoek laten een duidelijk verschil zien tussen de voorkeur van een groep proefpersonen zonder taalstoornis en een groep patiënten met een afasie van Broca voor de volgorde hulpwerkwoord-voltooid deelwoord in de bijzin. De controlegroep gebruikt vaker de aux-part-volgorde, terwijl voor de patiënten met een afasie van Broca het omgekeerde geldt. Wel bleek het afhankelijk van de gebruikte test of deze verschillen significant waren.
Binnen dit onderzoek is allereerst dezelfde test gebruikt als die door Zuckerman (2001) is ontwikkeld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de scores op test 1 van de controlegroep overeen komen met die van Zuckerman. Zoals gezegd, zou bij deze test de wijze van aanbieden echter van invloed kunnen zijn op de voorkeur voor de aux-part-volgorde, omdat deze volgorde al eerder in de test is aangeboden. In het onderhavige onderzoek is daarom een tweede test afgenomen, waarbij deze mogelijke bias werd weggenomen. Uit de resultaten van deze test blijkt dat de voorkeur voor de aux-part-volgorde 20% kleiner is geworden en dat daardoor deze voorkeur bij test 2 ook niet langer significant groter is dan een voorkeur voor de part-aux-volgorde. Dit laat zien dat in test 1 de voorkeur voor een bepaalde volgorde gestuurd zou kunnen zijn. Wanneer er een neutrale context wordt aangeboden dan is er geen sprake meer van een significante voorkeur voor een van beide volgordes en is de keuze derhalve volledig optioneel geworden.
Het verschil tussen de scores van de patiënten met een afasie van Broca op test 1 en 2 lijkt vervolgens ook samen te hangen met de wijze van aanbieden. Bij test 1 kan het aanbieden van de aux-part-volgorde door de onderzoeker ertoe geleid hebben dat deze vaker wordt gekozen, dan wanneer de context neutraal is. Hoewel de tendens van een voorkeur voor de part-aux-volgorde toch al zichtbaar is bij de eerste test, komt pas bij de tweede test een significante voorkeur naar voren voor deze volgorde: bijna 15% vaker wordt in test 2 de part-aux-volgorde gekozen dan in test 1. Met name de resultaten uit test 2 laten daarom zien dat bij patiënten met een afasie van Broca een voorkeur voor een structuur bestaat die afwijkt van de voorkeur van een groep proefpersonen zonder taalstoornis.
In paragraaf 2 is aangegeven dat er twee theorieën bestaan over de oorzaak van zinsproductieproblemen bij patiënten met een afasie van Broca. Friedmann en collega's nemen aan dat er sprake is van een beschadiging van een functionele knoop in de syntactische boomstructuur (de ‘gesnoeide boom’-hypothese van Friedmann en Grodzinsky, 1997), terwijl Bastiaanse en collega's (Bastiaanse en Van Zonneveld 1998; Bastiaanse en Thompson 2003) ervan uitgaan dat verplaatsingen problematisch kunnen zijn voor deze patiënten. De beide theorieën leverden verschillende voorspellingen op voor de resultaten van dit onderzoek. Omdat er bij de keuze voor de volgorde hulpwerkwoord-voltooid deelwoord geen sprake is van verplaatsingen naar TP, AgrP of hoger in de syntactische structuur, voorspelt de theorie Friedmann en Grodzinsky (1997) dat er geen verschil is in moeilijkheids-graad wat betreft beide structuren en daarom kan worden aangenomen dat de patiënten hetzelfde beeld zouden laten zien als niet-taalgestoorde proefpersonen. De verplaatsingstheorie voorspelt echter dat het aantal verplaatsingen een rol zou spelen bij de voorkeur voor een van beide structuren en dat de aux-part-structuur hierdoor minder vaak gebruikt zou worden, omdat deze een extra verplaatsing vraagt. De data uit dit onderzoek laten zien dat de verplaatsingstheorie in tegenstelling tot de ‘gesnoeide boom’-theorie in staat is de gevonden verschijnselen te verklaren.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat niet alleen in kindertaal, maar ook bij taalstoornissen het principe van economie een dusdanige invloed kan hebben op het taalgebruik dat optionaliteit veel minder aanwezig is dan in het taalgebruik van volwassen personen zonder taalstoornis. Bij volwassenen kan deze optionaliteit worden beïnvloed door externe factoren, zoals het aanbieden van een volgorde in de onderzoekscontext of een regionale voorkeur, terwijl bij kinderen en patiënten met een afasie van Broca interne factoren, zoals de moeilijkheidsgraad van een bepaalde volgorde, de optionaliteit kunnen opheffen.
Bibliografie
Bastiaanse, R., Jonkers, R., Ruigendijk, E. & Zonneveld, R. van
2003 |
‘Gender and case in agrammatic production.’ Cortex. 39, 405-417. |
Bastiaanse, R., Hugen, J., Kos, M. & Zonneveld, R. van
2002 |
‘Lexical, morphological and syntactic aspects of verb production in Dutch agrammatic aphasies.’ Brain and Language 80, 142-159. |
Bastiaanse, R. Koekkoek, J. & Zonneveld, R. van
2003 |
‘Object scrambling in Dutch Broca's aphasies.’ Brain and Language 86, 287-299. |
Bastiaanse, R., Rispens, J., Ruigendijk, E., Rabadán, O.J., Thompson, C.K.
2002 |
‘Verbs: some properties and their consequences for agrammatic Broca's aphasia.’ Journal of Neurolinguistics 15, 239-264. |
Bastiaanse R. & Thompson, C.K.
2003 |
‘Verb and auxiliary movement in agrammatic Broca's aphasia.’ Brain and Language 84, 286-305. |
Bastiaanse, R. & Zonneveld, R. van
1998 |
‘On the relation between verb inflection and verb position in Dutch agrammatic aphasies.’ Brain and Language 64, 165-181. |
Friedmannn, N.
2001 |
‘Agrammatism and the psychological reality of the syntactic tree.’ Journal of Psycholinguistic research 30, 71-90. |
2002 | ‘Question production in agrammatism: The tree pruning hypothesis.’ Brain and Language 80, 160-187. |
Friedmann, N. & Grodzinsky, Y.
1997 |
‘Tense and agreement in agrammatic production: Pruning the syntactic tree.’ Brain and Language 56, 397-425. |
Gerritsen, M., red.
1991 |
Atlas van de Nederlandse Dialectsyntaxis (AND). D1. I-II. P.J. Meertens Instituut, Amsterdam. |
Graetz, P, De Bleser, R. & Willmes, K.
1992 |
Akense Afasie Test. Lisse, Swets and Zeitlinger. |
Haegeman, L.
1998 |
‘Verb movement in embedded clauses in West Flemish.’ Linguistic Inquiry 29, 631-656. |
Koster, J.
1975 |
‘Dutch as an SOV language.’ Linguistic Analysis 1, 111-136. |
Pauwels, A.
1953 |
De plaats van hulpwerkwoord verleden deelwoord en infinitief in de Nederlandse bijzin. M. en L. Symons, Leuven. |
Pollock, J.Y.
1989 |
‘Verb movement, Universal Grammar, and the structure if IP.’ Linguistic Inquiry 20, 365-424. |
Sassen, A.
1963 |
‘Endogeen en exogeen taalgebruik.’ De Nieuwe Taalgids 56, 10-21. |
Stroop, J.
1970 |
‘Systeem in gesproken werkwoordsgroepen.’ Taal en Tongval 20, 128-147. |
Zuckerman, S.
2001 |
The Acquisition of ‘Optional’ Movement. Groningen Dissertations in Linguistics 34, Groningen, Rijksuniversiteit Groningen. |
Zwart, C.J.W.
1993 |
Dutch Syntax: A minimalist approach. Groningen Dissertations in Linguistics 10, Groningen, Rijksuniversiteit Groningen. |
Adres auteurs:
Afdeling Taalwetenschap RUG
Postbus 716
9700 AS Groningen
e-mail:r.jonkers@let.rug.nl
- eind1.
- Dit artikel betreft de bewerking van de doctoraalscriptie van de tweede auteur. We willen graag alle proefpersonen en iedereen die heeft geholpen bij het vinden van proefpersonen hartelijk danken voor hun medewerking aan het onderzoek. Tevens willen wij Dirk-Bart den Ouden bedanken voor zijn opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
- eind2.
- Wij willen Elzerieke Hilbrandie bedanken voor het beschikbaar stellen van deze figuur.
- eind3.
- Recentelijk is aangetoond dat ook NP-verplaatsing problemen op kan leveren voor patiënten met een afasie van Broca. Bastiaanse, Koekkoek en Van Zonneveld (2003) laten bijvoorbeeld zien dat deze patiënten eveneens problemen ondervinden met object scrambling.
- eind4.
- Zoals in de inleiding is aangegeven zijn percentuele scores gebruikt, omdat alleen reacties zijn meegenomen waarbij een van beide mogelijke volgordes werd gebruikt. Overige fouten, zoals een afwijkende reactie, het gebruik van een andere constructie of het uitblijven van een response zijn niet meegenomen. Overigens kwamen dit soort reacties bij de controlegroep niet voor. Bij de patiënten met een afasie van Broca betrof bij test 1 gemiddeld 4% van de reacties een onbruikbare response en bij test 2 19%.