| |
| |
| |
Formaliteit in het Nederlands
J.A.M. Vermaas
Ofschoon formaliteit een doorzichtig onderwerp is, raakte ik steeds meer geïnteresseerd in de ingewikkelde kanten daarvan. Zo wilde ik weten in hoeverre de dimensie formaliteit invloed heeft op het gebruik van u en jij. Ook wilde ik weten of deze dimensie zwaarder weegt dan status en solidariteit. De ene dimensie hangt met de andere samen, maar ook deze logica wilde ik analyseren en uitdiepen. Ik beantwoord de vragen op basis van mijn landelijke enquête over het u en jij gebruik in verschillende relaties en situaties. Daarnaast maak ik gebruik van mijn vergelijkend tekstonderzoek en observaties.
Ik meet de formaliteit dus aan de hand van het gebruik van u en jij/je waarbij ik er vanuit ga dat dit gebruik samenhangt met ander formeel en informeel taalgebruik. Hierbij gaat het ook om mijn achterliggende theorie en analyses daarbij. Na korte omschrijvingen van die theorie en van belangrijke begrippen, komt een paragraaf over de mate van het u-gebruik in relaties en situaties aan de orde, gevolgd door een paragraaf met de resultaten van mijn tekstvergelijkend onderzoek. Ter bevestiging en verlevendiging van die resultaten noem ik opmerkelijkheden uit mijn observaties.
| |
1. Theoretische achtergrond
De dimensie formaliteit heeft betrekking op het formele of informele karakter van een relatie en situatie. Een gesprek met de directeur in de werkomgeving is meestal formeel, en een praatje met een kennis bij de supermarkt is informeel. Bij formaliteit is men zich meer bewust van het taalgebruik en de bestaande situatie waarin het gesprek plaatsvindt dan bij informaliteit. Dat is gebleken uit mijn allerlei vergelijkend onderzoek waarvan de observaties niet onderschat mogen worden. Helaas kan ik niet refereren naar een andere studie over formaliteit in het Nederlands, omdat hierover, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet eerder een studie is verricht. Bovendien komt in bijna alle taalboeken, inclusief de ‘Algemene Nederlandse Spraakkunst’, 1997, het woord ‘formaliteit’ niet voor in het register en ook bijna niet in de tekst. Voor mijzelf betekende dat nog meer uitdaging om mij verder te verdiepen in formaliteit.
Ik hanteer deze dimensie als een deel van mijn theorie van het nieuwe systeem in aanspreekvormen. In haar totaliteit bestaat dit systeem uit de dimensies formaliteit, status en solidariteit. Bij status gaat het om verschillen tussen gesprekspartners op het gebied van leeftijd, functie en maatschappelijke positie; bij solidariteit om gelijkwaardigheid en gelijkgezindheid, zoals hetzelfde niveau en dezelfde belangstelling. Bij alle drie dimensies gaat het om wél of niet;
| |
| |
vandaar een plus of minteken bij de afzonderlijke dimensies waarvan hieronder voorbeelden worden gegeven.
Aan de hand van de drie dimensies karakteriseerde ik elke relatie en situatie met formules als: [+status -solidariteit +formaliteit] bij een gesprek met de directeur, en [+status +solidariteit -formaliteit] bij de relatie met ouders. Hiermee maakte ik vergelijkingen in het u en jij-gebruik. Dat was mogelijk door mijn anderhalf duizend informanten die aan mijn landelijke enquête, verspreid over het hele land en onder drie generaties, hebben deelgenomen. Ik ben hen zeer dankbaar, temeer omdat zij de belangrijkste bijdrage hebben geleverd aan de vaststelling dat er een nieuw systeem in het gebruik van u/u en jij/je/jou is ontstaan. Dit systeem berust op de drie genoemde dimensies waarin overigens beleefdheid en vertrouwelijkheid een rol blijven spelen.
De informanten beantwoordden de enquêtevragen over het u en jij gebruik in relatie met de ouders, leraren, onbekende helper en kennissen; en in de situaties informeel overleg, vergadering, gesprek met de directie en pauze. Daarmee kon ik de vraag beantwoorden: In welke relatie en situatie (soort formule) wordt het meest en in welke het minst u gezegd? Hierbij gaat het om de spreektaal en de één op één relatie, omdat hierin de verhouding tussen de gesprekspartners het meest duidelijk tot uiting komt. In plaats van microfoontjes bij gesprekspartners die dan formeel dan informeel met elkaar praten heb ik dus met een enquête geprobeerd antwoord te krijgen op het gebruik van aanspreekvormen in formele en informele relaties en situaties. Bovendien kon ik met de enquête zeer veel mensen bereiken die ongestoord en anoniem de vragen beantwoordden. Opnames van gesprekken leiden meestal tot afwijkingen van het normale taalgebruik. Ook mede daarom heb ik veel voordelen ondervonden van mijn landelijke enquête die ik via scholengemeenschappen, verspreid over heel Nederland, heb uitgevoerd. Op deze manier kon ik verschillende niveaus van jongeren (16 t/m 18 jaar), hun ouders en grootouders (drie generaties) bereiken. Daarnaast zijn de gegevens uit mijn tekstvergelijkend onderzoek en mijn velerlei observaties nuttig, omdat ik hiermee vergelijkingen kon maken tussen de resultaten van drie onderzoeksmethoden. In de meeste gevallen zijn er overeenkomsten, zodat het nieuwe systeem, dat in de volgende paragraaf uitgebreider aan de orde komt, effectief is.
Het zal duidelijk zijn dat in dit artikel de notie formaliteit centraal staat, waarbij het in eerste instantie gaat om de spreektaal in formele en informele relaties en situaties. Een definitie van spreektaal is moeilijk te geven, omdat die te veel omvattend is. Dat is waarschijnlijk de reden dat dit woord niet als lemma is opgenomen in boeken als Lexicon van de taalwetenschap, door G.E. Booij e.a., 1980, Steunpunt voor taal- en letterkunde, door C. Gerritsma, 1987, en Het Cultureel Woordenboek, red. D. Kohnstamm e.a., 1992, 2002. In de Algemene Nederlandse Spraakkunst, 1997, wordt alleen ‘gesproken taal’ vermeld en in Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, 1984, staat onder ‘spreektaal’: ‘de taal, de bewoordingen, woordvormen en constructies waarvan men zich bij het gewone spreken bedient, in tegenstelling met schrijftaal: dat behoort niet tot
| |
| |
de spreektaal.’ In andere woordenboeken wordt spreektaal omschreven als: ‘omgangstaal’.
De schrijftaal is altijd anders, omdat we daarbij veel meer nadenken en over het algemeen goede zinnen proberen te maken. We krijgen daardoor een minder goed beeld van de juiste verhouding tussen gesprekspartners. Wel kent iedereen het verschil tussen formele (ambtelijke) en informele (intieme) brieven. Ook ziet iedereen verschillen tussen aanspreekvormen in advertenties en in interviews. Aan de hand van de onderzoeksresultaten uit mijn grote verzameling van dergelijke teksten is paragraaf 3 geschreven. Ook daarin wordt duidelijk in hoeverre formaliteit een rol speelt.
| |
2. Formaliteit in relaties en situaties
Een algemene conclusie uit mijn enquêteresultaten is dat over het algemeen het u-gebruik is afgenomen ten gunste van je en jij. Dat wil zeggen dat uit vergelijkingen van drie generaties (oud, midden en jong) is gebleken dat de jonge generatie minder u zegt dan de midden en oude generatie. Een andere algemene conclusie is dat elke generatie een onderscheid maakt tussen relaties en tussen situaties.
Zoals ook al in de voorafgaande paragraaf gezegd, heb ik de rol van formaliteit door middel van een formule per relatie en situatie gemeten. Op de tweede plaats staan daarin de invloeden van status en solidariteit. Zo heeft de relatie met de ouders een informeel karakter met als andere kenmerken statusverschil en solidariteit. Door het statusverschil werd in het verleden vooral u tegen de ouders gezegd, terwijl tegenwoordig de nadruk ligt op solidariteit. Dat is de belangrijkste verklaring voor de verschuiving van u naar jij. Uit mijn eerdere enquêtes is hetzelfde gebleken.
Ik vergeleek de relatie met ouders met de relatie ten opzichte van leraren, een onbekende helper en kennissen. Mijn vraag daarbij was, hoeveel informanten tegen hen u zeggen en hoe groot de verandering daarin is. Opmerkelijk is dat tegen leraren en een onbekende helper veel meer u wordt gezegd en de verandering daarin veel geringer is dan ten opzichte van ouders. Honderd procent van de midden en oude generatie, en tachtig procent van de jonge generatie zei/zegt u tegen een leraar (tijdens de schoolperiode), terwijl gemiddeld 70 procent van de oude, 60 procent van de midden en gemiddeld 18 procent van de jonge generatie u tegen de ouders zegt. In tegenstelling tot strenggelovigen zeggen vooral niet-gelovigen heel weinig u tegen de ouders (5% van de jonge generatie niet-gelovigen).
Ten opzichte van een onbekende helper zegt ongeveer 80 procent van elke generatie u, en de verandering daarin is heel gering: gemiddeld een verschil van 7 procent. De verklaring voor het hoge percentage u tegen leraren en een onbekende helper is dat daarin meestal sprake is van formaliteit: [+formaliteit]. De dimensies status en solidariteit zijn hier minder van belang. In relatie met
| |
| |
kennissen ligt de nadruk op het informele karakter daarvan, waardoor minder u wordt gezegd dan in relatie met leraren en een onbekende helper. De hoofdvragen over de invloed en dominantie van ‘formaliteit’ zijn hiermee al voor een deel beantwoord.
Als we de formaliteit in relatie met ouders en met kennissen vergelijken, zien we in beide gevallen [-formaliteit]. Ik ga er dus vanuit dat men in beide relaties niet formeel doet, of niet formeel hoeft te doen. Toch is het u-gebruik tegen kennissen veel minder teruggedrongen dan tegen ouders. Een verklaring voor dat verschil is dat bij de ouders de solidariteit is gaan overheersen, terwijl in relatie met kennissen status een grotere rol kan spelen. Wanneer het u-gebruik niet alleen op basis van formaliteit is te verklaren moet er dus gekeken worden naar de dimensies status en solidariteit. We zouden dan ook kunnen stellen dat de verschuiving van u naar jij in relaties meer veroorzaakt wordt door de dimensies status en solidariteit dan door de dimensie formaliteit. Ik wilde weten of hetzelfde geldt voor situaties die nu aan de orde komen.
Over het algemeen speelt in situaties de dimensie formaliteit een grotere rol dan in relaties. Dat betekent dat ondanks de deelformule [-status +solidariteit] = jij/je, de formele situatie kan overheersen, waardoor hoofdzakelijk u gezegd wordt. Denk bijvoorbeeld aan een vergadering waar het gelijkwaardigheidsprincipe geldt maar toch (door [+formaliteit]) u gezegd wordt. Per toeval hoorde ik de voorzitter van de Tweede Kamer zeggen: ‘Er wordt hier geen je tegen elkaar gezegd!’ Slechts 18 procent van alle informanten zegt ‘nooit u’ in een vergadering. Daartegenover zegt gemiddeld 44 procent ‘nooit u’ in een pauze (informele situatie), terwijl we in deze situatie met een statusverschil te maken kunnen hebben. Dat is een bewijs dat de dimensie formaliteit overheerst.
Voor veel mensen is een vergadering in de Tweede Kamer herkenbaar. Hier spreken politici elkaar consequent met u aan, maar buiten de vergadering tutoyeren ze elkaar, ook Kamerleden ten opzichte van de premier. Hetzelfde horen we in debatten en interviews op de televisie en radio; door het formele karakter daarvan wordt u gezegd.
Een opmerkelijk en recent voorbeeld van formaliteit is het volgende. Bij de inwijding van een pastoor [+formaliteit] sprak de voorzitter van het kerkbestuur hem aan met jij/je/jou, wat die voorzitter verklaarde met de woorden, dat zij elkaar al wat langer kennen. (Nijmegen, 3-10-2004). Ondanks de formele situatie werd de nadruk gelegd op solidariteit. Evenals we zagen bij relaties wordt de vermindering van u dus meer veroorzaakt door de dimensie solidariteit dan door de dimensie formaliteit. Mede door sociaal-maatschappelijke veranderingen als een toegenomen democratie en het verbreken van bepaalde tradities wordt een afwijking van formeel taalgebruik door de meeste mensen geaccepteerd.
| |
| |
| |
3. Formaliteit in teksten
Enerzijds ter bevestiging van de enquêteresultaten, anderzijds als een aanvulling daarop, geef ik resultaten van mijn vergelijkend onderzoek naar geschreven interviews en advertenties/vacatures. Sinds ongeveer 1970 verzamel en selecteer ik dergelijke teksten die in matrices worden verwerkt.
Decennia geleden werden lezers van advertenties hoofdzakelijk met u aangesproken, ook bij gerichtheid op jongeren. Bijvoorbeeld:
‘De nieuwe Prestige geeft u een zeer opmerkelijke klankkwaliteit.’
(Uit een advertentie voor Hi Fi - apparatuur, Vrij Nederland, 29 mei 1976, p. 12)
Na 1980 zien we in advertenties voor dergelijke apparatuur zinnen als:
‘Er gebeurt iets met je....... Je beseft dat...’
Het volgende voorbeeld komt uit mijn vergelijkingen van personeelsadvertenties:
‘Sollicitaties met volledige inlichtingen over opleiding en opgedane ervaring verzoeken wij u onder ref. RC5 te richten aan...’
(Uit een advertentie voor een computertechnicus t.b.v. een computerbedrijf (Burroughs) in Amsterdam. Natuur en techniek, januari 1968)
Ongeveer dertig jaar daarna lezen we in een advertentie voor een eenzelfde soort functie:
‘Mogen wij jou uitdagen? Wil jij deel uitmaken van een enthousiast team? Bel dan...’ (CENS Software Groep. De Volkskrant, 14 juni 1997, p. 10)
Ik denk dat iedereen de verschillen uit de gegeven voorbeelden ziet en aanvoelt. In de huidige tijd wordt de lezer/een kandidaat dus meer persoonlijk aangesproken met de bedoeling de nadruk te leggen op de dimensie solidariteit. Deze theorie vertaald naar meer gewone taal: de schrijver van tegenwoordig probeert zo min mogelijk afstand te scheppen. Daarbij passen schrijvers zich aan de veranderde maatschappij aan, waarbij ik denk aan de grotere openheid in wat we denken en voelen, de zeer uitgebreide communicatiemogelijkheden en het loslaten van traditionele omgangsvormen. Mede daarom denken sommigen dat het formele karakter van teksten verdwijnt.
Maar het formele karakter van teksten moet niet onderschat worden, omdat ondanks een minder afstandelijk taalgebruik de formaliteit blijft overheersen. Ik denk aan personeelsadvertenties waarin nog steeds de meeste kandidaten met u worden aangesproken. Een paar voorbeelden daarvan zijn:
| |
| |
‘U bent het eerste aanspreekpunt voor de burgers. U werkt en denkt op mbo-niveau.’ (Uit een advertentie voor een baliemedewerker voor een gemeente. De Gelderlander, 6-9-2003)
‘U verzorgt onderwijs in de nieuwe Masteropleiding Media en Journalistiek.’ (Uit een advertentie voor een universitair docent. NRC Handelsblad, 4-10-2003)
Advertenties met jij/je/jou zijn meestal gericht op jongeren, uitzendkrachten en een groot algemeen publiek. Waarschijnlijk om hen daarmee beter te bereiken, of om, zoals ook al eerder gezegd, de afstand te verkleinen. Bijvoorbeeld:
‘Wil jij ook rijles in deze vrachtwagen?’
(Uit een advertentie voor ROC leerlingen. De Gelderlander, 10-8-2002)
‘Jij kunt morgen beginnen.’
(Uit een advertentie voor allerlei uitzendkrachten. De Gelderlander, 1-4-2000)
‘Zie jij uitdagingen? (...) Werken bij het Rijk. Als je verder denkt.’
(Uit een advertentie voor allerlei mensen t.b.v. de Rijksoverheid. Elsevier, 15-12-2001)
Bij de laatste drie voorbeelden gaat het om de formule [+formaliteit -status +solidariteit]. Evenals in relaties en situaties spelen de dimensies status en solidariteit in advertenties dus ook een rol. Daarmee passen advertenties ook in het nieuwe systeem van aanspreekvormen. Hetzelfde geldt voor interviews, waarvan ik hieronder een voorbeeld geef van een verschil in status. Wim Köhler vraagt aan professor W. van Tilburg:
‘Vindt u dat psychiaters meer mogelijkheden zouden moeten hebben?’
(NRC Handelsblad, 16 juni 2001, p. 3)
Daartegenover wordt kunstenaar Han Schuil met jij/je/jou aangesproken door D. van den Boogerd:
‘Ben jij een bedachtzame constructeur van schilderkunstige beelden?’
(HP/De Tijd, 14 januari 2000, p. 58-62)
Tegenover het jij/je gebruik bij nadruk op solidariteit [+solidariteit] staat het u-gebruik bij nadruk op non-solidariteit [-solidariteit]. Een duidelijk voorbeeld hiervan is een rechtszaak waarin de rechter aan de verdachte vragen stelt als:
‘Heeft u nu alles gezegd wat u wilde zeggen?’
(Uit een artikel over een rechtszitting. De Gelderlander, 11-3-1998)
| |
| |
Een ander voorbeeld van non-solidariteit dat ik vaak terloops in nieuwsbladen aantref, is de aanspreking van een zwerver door een journalist of een onderzoeker.
‘Waarom bent u dakloos als u dat niet hoeft te zijn?’
(NRC Handelsblad, 2,3 oktober 2004, p. 17)
Ondanks de formaliteit in de gegeven voorbeelden, kan de nadruk dus liggen op (non)solidariteit, net zoals de nadruk kan liggen op de dimensie status.
Persoonlijk heb ik meermalen meegemaakt dat de journalist u zei, en andersom ik ook, terwijl voor en na het interview getutoyeerd werd. Sommigen noemen dat logisch maar ik wilde dat verklaren. De belangrijkste verklaring is het verschil tussen formeel en informeel. Uitgaande van status en solidariteit overheerst in een informele situatie meestal de solidariteit, wat overeenkomt met de bovengenoemde sociaal-maatschappelijke veranderingen.
In gesproken interviews (op de radio en televisie) horen we wel eens het door elkaar gebruiken van u en jij - u in geval van zakelijkheid, jij bij een persoonlijke vraag. Deze overgang is ook hier weer verklaarbaar door de nadruk die op dat moment ligt op solidariteit. Bijvoorbeeld:
‘Dacht jij niet verdomme nog aan toe toen je dat van je kanker hoorde?’
De overgang naar zakelijkheid wordt vaak aangegeven met de woorden:
‘We worden nu weer zakelijk.’
Sommigen doen alsof informaliteit een sociaal-maatschappelijk verschijnsel is geworden. Zo lezen we in het boek Etiquette, 2000, p. 63, door Inez van Eijk: ‘Mensen vinden het heel gewoon om iedereen met “je” aan te spreken.’ Uit mijn bovengenoemde onderzoeksresultaten is echter gebleken dat de meeste mensen dat helemaal niet gewoon vinden. Zowel oude als jonge mensen maken een duidelijk onderscheid tussen relaties en tussen situaties. De volgende uitspraak is eveneens niet waar en komt overeen met de stelling van Inez van Eijk: ‘Het u lijkt wel afgeschaft, want vrijwel iedereen tutoyeert de ander, ongeacht leeftijd, functie en achtergrond.’ (Uit: Hoe hoort het eigenlijk door A. Groskamp - ten Have, herzien door Reinildis van Ditzhuyzen, 2002) Verder is de volgende mening van P. Burger en J. de Jong in Taalboek van de eeuw, 1999, onjuist: ‘Het ABN heeft zijn onderscheidende vermogen verloren.’ Door de resultaten van mijn landelijke enquête, tekstonderzoek en observaties is bewezen, dat de meeste mensen veel meer onderscheid maken dan sommigen denken.
Over het algemeen staat informaliteit in verband met de zogenaamde turbotaal, gigataal, oubotaal, jongerentaal en straattaal. Deze zijn beperkt tot kleine groepen en speciale situaties. Honderden woorden daaruit komen snel op, maar verdwijnen ook weer snel. Opmerkelijk is dat de standaard aanspreek- | |
| |
vormen en het systeem daarin zichtbaar blijft: bij nadruk op de statusdimensie u, en bij nadruk op solidariteit jij/je.
‘Hé pa. Hé jongen, alles kits achter de rits? Ja hoor, en met u?’ Daartegenover staat ‘jij’ in gezelschap van vrienden: ‘Wil jij misschien een loempia?’ (naar aanleiding van veel troep in de keuken). Uit: ‘Oubotaal’, 1999, p. 92 en 61, door Jan Kuitenbrouwer.
| |
4. Conclusies
Uit mijn landelijke enquête, tekstvergelijkend onderzoek en observaties is duidelijk geworden welke rol de dimensie formaliteit in het taalgebruik speelt. Zo maakt elke generatie onderscheid tussen relaties en tussen situaties. Bij nadruk op formaliteit daarvan zegt de meerderheid u/u, en wanneer het gaat om informaliteit wordt meestal jij/je/jou gezegd. Met de dimensie formaliteit kan dus het gebruik van u of jij worden verklaard, maar de dimensies status en solidariteit kunnen niet worden uitgesloten. Tot ongeveer 1970 was er meer gevoel voor status dan voor solidariteit. Laatstgenoemde is het meest duidelijk in de veranderde relatie met de ouders. Ruim 40 procent van de jonge generatie zegt minder u dan de middengeneratie, vanwege de ontstane nadruk op solidariteit. Dat heeft een doorwerking naar andere relaties en situaties, hoewel de terugdringing van u daarin veel minder is dan in de relatie met de ouders. Ik denk dan ook dat veel mensen voorlopig aan onbekenden zullen blijven vragen: ‘Zou ik u iets mogen vragen?’ en: ‘Kunt u mij even helpen?’
In advertenties en interviews overheerst meestal het formele karakter. Desondanks is, evenals in relaties en situaties, het gebruik van jij/je/jou toegenomen, ofschoon we dat niet moeten overschatten. In vooral gesproken interviews horen we wel eens een mengeling van u en jij: u in geval van zakelijkheid, jij/je/jou bij een vraag die op de persoon zelf is gericht. Die overgang is verklaarbaar door de nadruk die op dat moment op de solidariteit ligt. Heel even is deze dimensie dan belangrijker dan de dimensies formaliteit en status in een interview. Formaliteit is echter de meest stabiele dimensie.
| |
Bibliografie
Vermaas, J.A.M. 2002. ‘Veranderingen in de Nederlandse aanspreekvormen’. Dissertatie. LOT, Utrecht. |
Vermaas, Hanny, J.A.M. 2004. ‘Mag ik u tutoyeren?’ L.J. Veen/Het Taalfonds, Amsterdam. |
|
|