Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tabu. Jaargang 33 (2003-2004)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tabu. Jaargang 33
Afbeelding van Tabu. Jaargang 33Toon afbeelding van titelpagina van Tabu. Jaargang 33

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave



Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tabu. Jaargang 33

(2003-2004)– [tijdschrift] Tabu–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Stemhebbende eindfricatieven in het Twents
Marjolijn Schoemans en Marc van OostendorpGa naar eind1

1. Inleiding

In het Nederlands wordt fonologisch verschil gemaakt tussen stemhebbende en stemloze obstruenten. In sommige contexten, zoals op een woord- of syllabeeinde, wordt dit verschil echter geneutraliseerd. Dit verschijnsel wordt final devoicing of auslautverscherping genoemd. Dit proces zorgt ervoor dat onderliggend stemhebbende obstruenten stemloos worden wanneer zij op het eind van een woord of syllabe staan. Zoals bijvoorbeeld in (1), waar de stemhebbende obstruenten /d/, /v/ en /z/ respectievelijk als /t/, /f/ en /s/ gerealiseerd worden op het woordeinde. In andere contexten, wanneer de obstruent niet op het eind van een syllabe staat, is de onderliggende stemhebbende obstruent wel zichtbaar. Dit is te zien in (2).

(1) [bɛt] ‘bed’ /bɛd/
  [ɪk ʎəlof] ‘ik geloof’ /ɪk ʎəlov/
  [hʌys] ‘huis’ /hʌyz/
 
(2) [hɔnt] ‘hond’ /hɔnd/
  [hɔndən] ‘honden’ /hɔnd+ən/

Over het algemeen wordt final devoicing geformuleerd als (3) (zie De Vriendt & Goyvaerts (1989), Ernestus (2000) en de referenties die deze auteurs geven). Voor een analyse van final devoicing binnen Optimality Theory, zie o.a. Lombardi (1995b, 1999).

(3) [-son] → [-voice] / _ _ $

Voor zover bekend bestaan er geen dialecten van het Nederlands waar final devoicing geheel ontbreekt. Wel zijn er in een aantal dialecten (o.a. Twents en West-Fries, zie § 2) uitzonderingen te vinden op final devoicing: vormen die wel op een stemhebbende obstruent eindigen. Een relatief veel voorkomend verschijnsel is dat de finale fricatief van de werkwoordsstam (met een lange vocaal in de laatste syllabe) stemhebbend blijft in de eerste persoon enkelvoud (Van Oostendorp 2003). Baader & Ribbert (1938, geciteerd uit Goeman 1999) geven het volgende voorbeeld uit Tilligte:

[pagina 80]
[p. 80]

(4) [ɪk ʎəløv] [ɪk ʎəløw] ‘ik geloof’

Dialectonderzoek waarbij dergelijke vormen op stemhebbende fricatieven gevonden werden, dateert echter al van vele jaren geleden (o.a. Kloeke (1919), Ribbert (1933), Bezoen (1938), Baader & Ribbert (1938)). Het is zeer goed mogelijk dat vormen op een stemhebbende obstruent inmiddels verdwenen zijn. Het belangrijkste doel van dit onderzoek is dan ook erachter te komen of dergelijke vormen nog bestaan en of deze uitzonderingen een systematisch verschijnsel zijn. We beperken ons hierbij tot fricatieven en in het bijzonder tot de eerste persoon enkelvoud.

De volgende paragraaf behandelt de uitzonderingen op final devoicing. We geven aan in welke gebieden vormen op een stemhebbende eindfricatief voorkomen. Bij het bespreken van de vormen uit de literatuur beperken we ons tot Twente. Ook behandelen we enkele factoren die van invloed kunnen zijn bij het wel of niet optreden van auslautverscherping. Paragraaf 3 behandelt de methode van onderzoek, de respondenten die deelnamen aan dot onderzoek (3.1) en het materiaal (3.2). In paragraaf 4 komen de resultaten aan de orde. In 4.1 worden de gevonden vormen op een stemhebbende fricatief op een rijtje gezet en vergeleken met de vormen uit de literatuur. Ook gaan we na in hoeverre de hierboven genoemde factoren terug te vinden zijn in onze data. In 4.2 gaan we in op een interessant verschijnsel in de data: w - f-alternantie. In paragraaf 5 volgt de conclusie.

2. Uitzonderingen op Final Devoicing

In een aantal dialecten zijn in de literatuur uitzonderingen op final devoicing gevonden. De belangrijkste gebieden waar dit verschijnsel zich voordoet zijn oostelijk Twente, West-Friesland en Vlaanderen. Opvallend is dat minstens twee van de dialecten waarin uitzonderingen op FD gevonden worden (Twente en Vlaanderen) grenzen aan dialecten waar de eerstepersoonsuitgang nog wordt uitgesproken als een sjwa. In sommige gevallen kan deze sjwa-variant nog teruggevonden worden in het betreffende dialect. Dit is een aanwijzing dat de obstruent stemhebbend is gebleven na het verlies van de sjwa.

Voorbeeld (5) is een overzichtskaart van de gebieden waar sjwa-deletie en stemhebbende (eind)fricatieven voorkomen. Deze kaart is voor een deel gebaseerd op gegevens van het Goeman-Taeldeman-Van Reenen-project (deze gegevens zijn toegankelijk via http://www.meertens.knaw.nl/mand/), voor een ander deel op de hieronder besproken literatuur, en beperkt zich tot de eerste persoon enkelvoud.

[pagina 81]
[p. 81]


illustratie
(5) Sjwa-deletie en stemhebbende fricatieven
(Van Oostendorp 2003)


Er moet een verschil gemaakt worden tussen een synchrone benadering en een diachrone benadering van final devoicing of auslautverscherping. De in de voorgaande paragraaf genoemde regel (2) is een synchrone regel. Hij geeft het stadium waarin de taal zich op een bepaald punt in de tijd bevindt weer. De literatuur die hieronder besproken wordt, is het resultaat van diachroon onderzoek, waarbij de historische ontwikkeling van de taal (of dialect) centraal staat.

We beperken onze bespreking van de literatuur over de uitzonderingen op final devoicing tot stemhebbende eindfricatieven in Twente, aangezien het hier gepresenteerde onderzoek zich richt op dit gebied.

Goossens (1977) maakt een onderscheid tussen de eerste en de tweede Nederlandse auslautverscherping. De eerste (oud-Nederlandse) auslautverscherping heeft in alle dialecten van het Nederlands plaatsgevonden, de tweede auslautverscherping echter niet overal. Er zijn drie gebieden waar de tweede auslautverscherping niet is opgetreden als gevolg van het ontbreken van sjwa-apocope (Weijnen 1966, geciteerd uit Goossens 1977) (zie ook Weijnen 1991: 275):

[pagina 82]
[p. 82]
1 Een zuidwestelijk gebied dat West- en Frans-Vlaanderen, het grootste (westelijke) deel van Oost-Vlaanderen met een stukje uit het Zuid-Westen van Vlaams-Brabant (Payottenland), Zeeland en Goeree-Overflakkee omvat.
2 Een oostelijk gebied, omvattend geheel Overijssel, de Achterhoek, de Oost-Veluwe, zuidoost-Friesland en het zuidwesten van Drente.
3 Het zuidoosten van Groningen met een aangrenzende smalle strook in het noordoosten van Drente (de Veenkoloniën).

Buiten deze 3 gebieden waar sjwa-apocope ontbreekt, zou de verscherpingsregel overal stemloze obstruenten in de auslaut moeten geven. Maar dit blijkt niet overal het geval te zijn: aan de randen van het tweede en derde gebied (over het eerste gebied geeft Weijnen geen informatie) zijn voorbeelden van stemhebbende obstruenten in de auslaut te vinden. Goossens (1977) geeft vooral voorbeelden van nominale vormen op stemhebbende auslaut. Aan de randstrook van het tweede gebied, oost-Twente, waar wel sjwa-apocope voorkomt, heeft Goossens bijvoorbeeld de volgende vormen aangetroffen: nözz (‘neus’) in Denekamp, Oldenzaal, Berghuizen en Enschede, teww(e) (‘teef’) in Denekamp, Oldenzaal en Enschede. Goossens (1977) stelt bovendien dat sjwa-apocope niet betekent dat er automatisch auslautverscherping optreedt. Verder zegt hij dat de gegevens beter verklaard kunnen worden door ‘een in de loop van de tijd [..] toegenomen neiging tot realisatie van uitsluitend stemloze obstruenten in finale positie dan door de speculatie van een sinds de Oudnederlandse periode dwingend werkende auslautverscherping’.

Bezoen (1938) geeft enkele vormen die eindigen op een stemhebbende fricatief uit Enschede, zoals keez (‘kaas’ pl) en huuz (‘huizen’ pl). Hij zegt verder dat jongeren de /z/ verscherpen in enkelvouden als kees. Hieruit kan afgeleid worden dat in meervouden de /z/ wel behouden blijft.

Baader en Ribbert (1938, geciteerd uit Goeman 1999) gaan voor het Twentse Tilligte uit van suffixloosheid in de 1e pers ev. Stammen op fricatief zijn meestal nog stemhebbend: ik geleuwe / geleuw / geleuv, wat aangeeft dat de sjwa-apocope in dit gebied nog relatief jong moet zijn.

Ribbert (1933, geciteerd uit Van Bree 2003) geeft een aantal voorbeelden van woorden zonder auslautverscherping uit Tilligte. Naast vormen op auslautende /z/, zoals huuz, komen ook vormen op auslautende /ɣ/ voor, zoals maag (‘magen’ pl) en saag (‘zaag’ sg). Verder geeft Ribbert (1938) vormen op /w/ uit /v/. Enkele voorbeelden hiervan zijn: liew (‘lijven’), wiew (‘wijven’) en (ik) leuw (‘ik geloof’).

Van Bree (2003) geeft enkele kenmerken van diachrone auslautverscherping. Drie van deze kenmerken zijn vooral van belang voor dit onderzoek. De eerste is fonetische geleidelijkheid. Hiermee wordt bedoeld dat ‘er sprake [is] van een fonetisch geleidelijke verandering die veel tijd in beslag neemt en verloopt van duidelijk stemhebbend via stemloos-lenis (of stemhebbend-fortis) naar stemloos’ (Van Bree 2003). Er kunnen dus tussenvormen voorkomen. De tweede factor is inputgeleidelijkheid. Niet alle in aanmerking

[pagina 83]
[p. 83]

komende klanken komen tegelijk aan de beurt. Bij fricatieven treedt er eerder verscherping op dan bij occlusieven. /ɣ/ lijkt resistenter tegen auslautverscherping te zijn dan /v/ en /v/ lijkt weer resistenter te zijn dan de /z/. Tot slot speelt conditionele geleidelijkheid een rol: na een lange vocaal volgt vaak een stemhebbende fricatief, na een korte vocaal volgt een stemloze fricatief.

Naast bovenstaande kenmerken, noemt Van Bree (2003) nog drie factoren die van invloed kunnen zijn op het wel of niet optreden van auslautverscherping: grammaticale conditionering (stemhebbende fricatief als ‘secundair pluralisteken’ of ‘secundair teken van de eerste persoon’; bovendien komt er meer auslautverscherping voor in naamwoord- dan in werkwoordsstammen), lexicale geleidelijkheid of diffusie (wanneer een woord een grote regionale spreiding heeft en ook in de standaardtaal voorkomt, dan komt het eerder voor verscherping in aanmerking) en regionale geleidelijkheid (aan de grenzen vindt er eerder verscherping plaats dan in het centrum).

3. Methode

Het doel van dit onderzoek was om te zien of er in Twente nog vormen op een stemhebbende fricatief (/v/, /z/ of /ɣ/) voorkomen en zo ja, in hoeverre dit een systematisch verschijnsel is. De nadruk lag hierbij op werkwoordsvormen, in het bijzonder de eerste persoon enkelvoud (tegenwoordige tijd).

3.1 Respondenten

In totaal 8 respondenten namen deel aan dit onderzoek, 7 mannen en 1 vrouw. Op één persoon na (DenekampGa naar voetnoot2) zijn alle respondenten geboren en getogen in de huidige woonplaats (of een zeer nabijgelegen plaats), de ouders zijn eveneens geboren in dezelfde (of naburige) plaats. Alle respondenten spraken geregeld het dialect en kunnen als goede sprekers van het Twents beschouwd worden. (6) geeft een overzicht van de respondenten die aan dit onderzoek deelnamen.

[pagina 84]
[p. 84]

(6) Respondenten

Plaats Geslacht (leeftijd)
1 Beuningen man (51 jaar), vrouw (51 jaar)
2 Denekamp man (75 jaar)
3 Noord-Deurningen man (74 jaar)
4 Rossum man (36 jaar), man (61 jaar)
5 Tilligte man (82 jaar)
6 Zuid-Berghuizen (Oldenzaal) man (71 jaar)

3.2 Materiaal

Aan de respondenten werd gevraagd een lijst Nederlandse woorden hardop uit te spreken zoals zij deze woorden in het Twents zouden zeggen. De lijst bestond in totaal uit 95 woorden, waarvan 20 woorden geen fricatief bevatten en slechts bedoeld zijn als afleiding. De overige 75 woorden waren losse zelfstandige naamwoorden en werkwoorden (infinitief, 1e pers sg tt, werkwoordsrijtjes tt en een werkwoordsrijtje vt), waarin alle 6 de fricatieven, stemhebbende /v/, /z/, /ɣ/ en stemloze /f/, /s/ en /x/, voorkwamen. Deze fricatieven stonden op verschillende plaatsen in het woord: aan het begin van het woord, in het midden van het woord en aan het eind van het woord. Deze laatste conditie is verder opgesplitst in drie categorieën: na een korte klinker, na een lange klinker of na een consonant.

Voorafgaand aan deze lijst werd aan de respondenten een aantal algemene vragen gesteld, waarin gevraagd werd naar naam, leeftijd, geboorteplaats, huidige woonplaats, geboorteplaats ouders en beroep.

Alle spraak werd opgenomen met een DAT-recorder. Daar het onderzoek niet in een geluidsdichte ruimte plaatsvond, maar bij de respondenten thuis, zou achtergrondgeluid een probleem op kunnen leveren voor een gedetailleerde analyse van de fricatieven. Het onderzoek is daarom afgenomen in een stille ruimte waarbij de aanwezigheid van achtergrondgeluid zoveel mogelijk is vermeden (klokken werden eventueel stilgezet), indien nodig werd gevraagd of de respondenten een of enkele woorden wilden herhalen. Vervolgens is de spraak in de computer gezet om verder verwerkt te worden. Met behulp van het programma Praat (http://www.praat.org/) zijn de woorden geanalyseerd waarbij gekeken is naar de stemhebbend- / stemloosheid van de (eind)fricatief.

[pagina 85]
[p. 85]

4. Resultaten

4.1 Stemhebbende eindfricatieven

De gevonden vormen op een stemhebbende fricatief zijn in (7) te zien.

(7) Vormen op stemhebbende eindfricatief

v z ɣ
Beuningen (man) ɪk χəløwv
ɪk drɪfv
   
Beuningen (vrouw)      
Denekamp   hyːz  
Noord-Deurningen     ɪk saɣ
maɣ/ maɣə
Rossum
man (36)
ɪk χəløfv
ɪk blifv
  maɣ
Rossum
man (61)
     
Tilligte     ɪk saɣ
maɣ / maɪə
flɑɣ
Zuid-Berghuizen      

Vormen op /v/

Zoals in bovenstaand schema te zien is, zijn er geen vormen aangetroffen die duidelijk eindigen op een stemhebbende /v/. Wel is er een aantal vormen gevonden die op het gehoor stemloos leken te zijn, maar die bij nadere analyse in Praat wel akoestische kenmerken van stemhebbendheid bleken te hebben, zoals bij ɪkdrɪfv, ɪk χəløfv en ɪk blifv het geval was. We interpreteren deze vormen als tussenvormen tussen /v/ en /f/. Eén vorm, ɪk χəløwv, kan als een tussenvorm tussen /w/ en /v/ gezien worden. Deze vormen laten zien dat er tijdens de verandering van stemhebbende naar stemloze fricatieven tussenvormen op kunnen treden. Er is sprake van fonetische geleidelijkheid. In bovenstaand schema zijn alleen de gevonden vormen op een stemhebbende fricatief te zien, vormen op /w/ heb hierbij buiten beschouwing gelaten zijn. In onze gegevens komen vormen op /w/ echter veelvuldig voor: sɛw (‘zeef’), ɪk lɛw (‘ik leef’), ɪk ɣəløw (‘ik geloof’) en ɪk driw (‘ik drijf’) waren de meest voorkomende

[pagina 86]
[p. 86]

vormen, gevolgd door drøw (‘droog’) en ɪk bliw (‘ik blijf’). We komen in 4.2 op deze vormen op /w/.

Vormen op /z/

In onze gegevens kan slechts één vorm op stemhebbende /z/ gevonden worden: hyːz (‘huizen’ pl) (maar: zie voetnoot 2 over de betrouwbaarheid van deze respondent). De /z/ kan hier gezien worden als een secundair pluralisteken (zie ook Van Bree 2003). Alle andere vormen met een onderliggend stemhebbende fricatief worden verscherpt in de auslaut. In de literatuur (o.a. Bezoen 1938, Goossens 1977) worden ook de vormen keːz (‘kaas’) en nøz (‘neus’) genoemd. In onze gegevens echter wordt de eindfricatief in deze twee woorden door alle respondenten als stemloos gerealiseerd: keːs en nøs. De bewering dat sommige sprekers de /z/ verscherpen in enkelvouden (Bezoen 1938), maar blijkbaar (nog) niet in meervouden, valt aan onze gegevens helaas niet te toetsen. Het hier gepresenteerde onderzoek was meer gericht op werkwoorden dan op zelfstandig naamwoorden (en het verschil tussen enkelvoud en meervoud). In enkelvouden wordt de /z/ in vrijwel alle gevallen verscherpt, of dit in meervouden ook het geval is, moet verder onderzoek uitwijzen.

/z/ lijkt het minst resistent te zijn tegen auslautverscherping. Dit geldt zowel voor de zelfstandige naamwoorden als voor de werkwoordsvormen met een onderliggend stemhebbende /z/. Zoals al in 1.2 gemeld, is er diachroon gezien sprake van inputgeleidelijkheid: niet alle in aanmerking komende klanken komen tegelijk aan de beurt. Bij fricatieven lijkt de volgorde van meest resistent naar minst resistent /ɣ/ > /v/ > /z/ te zijn. Wat is hier de reden voor? Van Bree (2003) meldt dat er na /z/ sneller sjwa-apocope optreedt en dat hiermee verband zou kunnen houden dat deze fricatief sneller verscherpt. Hiermee wordt het probleem slechts verlegd, want dan rijst de vraag: waarom treedt er bij /z/ sneller sjwa-apocope op?

Vormen op /ɣ/

In het hier gepresenteerde onderzoek is een aantal vormen op stemhebbende /ɣ/ gevonden, het lijkt erop dat deze fricatief het best bewaard is gebleven op woordeinden. maɣ (‘maag’ sg) komt een aantal keer terug in onze gegevens. Opvallend is dat twee respondenten ook maɣə (met sjwa op het eind) geven als mogelijkheid. Beide varianten bestaan hier nog naast elkaar. De apocope van de sjwa moet nog een relatief recent verschijnsel zijn, waarna de fricatief stemhebbend is gebleven. Opvallend is wel dat de vorm maɣ wel genoemd wordt in de literatuur als uitzondering op FD, maar dan met de betekenis ‘magen’ (pl). Andere gevonden vormen op stemhebbende /ɣ/ zijn ɪk saɣ (‘ik zaag’) en flaɣ (‘vlag’ sg).

[pagina 87]
[p. 87]

Over het algemeen lijken stemhebbende eindfricatieven geen systematisch verschijnsel te zijn in het Twents, het blijft bij enkele losse vormen. In de meeste gevallen komt de stemhebbende fricatief voor na een lange klinker. Fricatief /z/ lijkt het minst resistent te zijn tegen final devoicing.

4.2 w-f-alternantie

Een opvallend verschijnsel in onze gegevens is de alternantie tussen /w/ en /f/ in werkwoordsvormen, zoals bij de vervoegingen van χəløwn (‘geloven’) in (8) en bliwn (‘blijven’) in (9). Het bestaan van een w - f-alternantie is al eerder opgemerkt door Gallée (1895, geciteerd uit Goossens 1977). Hij gaf aan dat stemhebbende w, v, en g op het einde verscherpt worden naar respectievelijk f, f en ch. In het hier gepresenteerde onderzoek komt deze alternantie niet alleen voor bij xəløwn (‘geloven’), maar ook bij de werkwoorden driwn (‘drijven’), bliwn (‘blijven’).

(8) xəløwn (‘geloven’) (Rossum)  
1 sg xəløw 1 pl xəløwt
2 sg xəløfs 2 pl xəløwt
3 sg xəløwt 3 pl xəløwt
 
(9) bliwn ([bliɪm]) (‘blijven’) (Zuid-Berghuizen)
1 sg blif 1 pl bliwt
2 sg blɪfst 2 pl bliwt
3 sg blɪf 3 pl bliwt

Deze w-f-alternantie treedt niet overal op, in de meeste gevallen slechts in de tweede en derde persoon enkelvoud. Er lijkt hierbij een impliciete hiërarchie te bestaan. In de eerste persoon sg komt alleen een /f/ voor wanneer deze ook in de tweede en derde persoon sg voorkomt; /f/ komt alleen in de meervoudsvormen voor wanneer de klank ook in de enkelvoudsvormen voorkomt. De volgorde is als in (10):

(10) 2, 3 (ev) > 1 (ev) > 1, 2, 3 (mv)

Wanneer er wel w-f-alternantie optreedt, zijn respondenten over het algemeen consistent in de persoonsvormen waarbij zij /f/ zeggen. Toch treedt er niet overal w-f-alternantie op. 4 respondenten gaven ook werkwoordsvormen op alleen /w/, zoals in onderstaande voorbeelden:

[pagina 88]
[p. 88]

(11) xəløwn (‘geloven’) (Noord-Deurningen)
1 sg xəløw 1 pl xəløwt
2 sg xəløws 2 pl xəløwt
3 sg xəløwt 3 pl xəløwt
 
(12) lɛ̞m (‘leven’) (Zuid-Berghuizen)
1 sg lɛw 1 pl lɛwt
2 sg lɛwst 2 pl lɛwt
3 sg lɛwt 3 pl lɛwt

Het feit dat een /w/ naar een /f/ verscherpt is op het eerste gezicht opmerkelijk, maar dit is op te lossen als je aanneemt dat de onderliggende vorm in deze werkwoorden /v/ is, die in de output meestal gerealiseerd wordt als een /w/. /v/ wordt slechts bij enkele respondenten gerealiseerd in de infinitief en in de meervoudsvormen. Een belangrijke vraag die dan rijst is waarom /v/ in sommige gevallen gerealiseerd wordt als /w/ en in andere gevallen als /f/.

Het lijkt erop dat de w-f-alternantie in de derde persoon sg op een of andere manier verband houdt met klinkerverkorting in deze persoonsvorm. Een belangrijk kenmerk van werkwoordsvormen in het Twents is ‘klinkerwisseling in de derde persoon enkelvoud van de onvoltooid verleden tijd van de sterke werkwoorden’ (Nijen Twilhaar 2003). In de meeste gevallen komt het erop neer dat de betreffende klinker verkort wordt: /u/ (of /ɔ/) wordt /ø/, /i/ wordt /ɪ/. In (13) is een schema te zien van verschillende mogelijkheden. Wat opvalt is dat één logisch mogelijke situatie nooit voorkomt in onze gegevens: de situatie waarbij er wel klinkerverkorting optreedt, maar waarbij de fricatief niet verscherpt tot /f/ (merk op dat dit overeenkomt met de conditionele geleidelijkheid die Van Bree 2003 observeerde voor diachrone auslautverscherping).

(13)

/v/ (/w/) --> /f/ geen /v/ (/w/) --> /f/
wel klinkerverkorting ja nee
 
  Bijv.
driwn --> hɛɪ drɪf
 
geen klinkerverkorting ja ja
(klinker blijft lang)    
  Bijv.
xəløwn -->hɛɪ xəløft
Bijv.
xəløwn-->hɛɪ xəløwt

[pagina 89]
[p. 89]

Het is niet de bedoeling van dit artikel om een sluitende analyse voor de w-f-alternantie te vinden, maar dit is duidelijk een zeer interessant verschijnsel, waar zeker meer onderzoek naar gedaan moet worden.

5. Conclusie

Uit de bestaande literatuur bleek dat er in een aantal dialecten uitzonderingen op final devoicing voorkomen. Het doel van dit onderzoek was dan ook te kijken of deze vormen op een stemhebbende eindfricatief (/v/, /z/ of /ɣ/) nog steeds voorkomen en zo ja, in hoeverre dit verschijnsel systematisch is. We hebben ons hierbij beperkt tot het Twentse dialect, waarbij we vooral gekeken hebben naar werkwoordsvormen, in het bijzonder de eerste persoon enkelvoud (tegenwoordige tijd).

Uit dit onderzoek blijkt dat uitzonderingen op Final Devoicing weinig voorkomen in het Twents. Het is geen systematisch verschijnsel. We hebben slechts enkele voorbeelden gevonden van woorden die op een stemhebbende eindfricatief eindigen (anders dan op /w/). We hebben een aantal vormen gevonden die eindigen op de stemhebbende fricatief /ɣ/. Ook hebben we een aantal eindconsonanten gevonden die een tussenvorm tussen /v/ en /f/ lijken te zijn. /z/ is het minst resistent tegen final devoicing (auslautverscherping) en wordt in vrijwel alle gevallen verscherpt tot /s/. De enige vorm op stemhebbende /z/ is een meervoudsvorm. Om erachter te komen of dit systematisch voorkomt bij meervoudsvormen, is meer onderzoek nodig, aangezien in dit onderzoek het verschil tussen enkelvoud en meervoud buiten beschouwing is gebleven. Vormen op /w/ komen veelvuldig en zeer consequent voor. De w-f-alternantie is een interessant verschijnsel waarnaar zeker meer onderzoek nodig is.

[pagina 90]
[p. 90]

Bibliografie

Bezoen, H.L.
1938
Klank- en vormleer van het dialect der gemeente Enschede. [Dissertatie Leiden] Leiden: E.J. Brill
Bree, Cor van
2003
Auslautverscherping bij de oude grammatici en in de dialecten en het Fries. Manuscript, Leiden University
De Vriendt & Govaerts
1989
‘Assimilation and sandhi in Brussels’. Leuvense Bijdragen 78, 1-93
Ernestus, Mirjam
2000
Voice assimilation and segment reduction in casual Dutch. A corpus-based study of the phonology-phonetics interface. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam
Goeman, Ton
1999
T-deletie in Nederlandse dialecten. Kwantitatieve analyse van structurele, ruimtelijke en temporele variatie. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam
Goossens, J.
1977
‘De tweede Auslautverscherping. Tijdschrift voor nederlandse taalen letterkunde 93, 3-23
Nijen Twilhaar, Jan
2003
Taal in stad en land: Sallands, Twents en Achterhoeks. Den Haag: Sdu uitgevers
Oostendorp, M.
2002
‘Ambisyllabicity and Fricative Voicing in West-Germanic Dialects. In: Féry, Caroline & Vijver, Ruben van de (eds) The syllable in optimality theory. Cambridge: Cambridge University Press
2003 ‘An exception to final devoicing’. Ongepubliceerd; te verschijnen in: E.J. van der Torre en J. van de Weijer (red.) Voicing in Dutch. Amsterdam: John Benjamins
Shannon, T.
1987
‘The rise and fall of final devoicing’ In: Ramat, Carruba & Bernini (eds) Papers from the 7th international conference of historical linguistics. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company
Weijnen, A.
1991
Vergelijkende klankleer van de Nederlandse dialecten. 's-Gravenhage: SDU Uitgeverij.

eind1
Dit artikel is gebaseerd op het stageonderzoek dat de eerste auteur in het najaar van 2003 deed op het Meertens Instituut onder begeleiding van de tweede auteur.

voetnoot2
De vader en moeder van de respondent uit Denekamp komen respectievelijk uit Friesland en Noord-Brabant en hebben nooit het Twentse dialect geleerd. Hierdoor werd er thuis nooit Twents gesproken. De respondent zelf is wel opgegroeid in Twente (vanaf 4 maanden oud) en hij beschouwt zichzelf als een goede spreker van het Twents. Maar het feit dat zijn ouders niet in Twente geboren en opgegroeid zijn en zelf geen Twents spreken, kan invloed hebben op het taalgebruik van deze respondent.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Marc van Oostendorp

  • Marjolijn Schoemans


taalkunde

  • Klanken (fonologie)

  • Dialectologie