Tabu. Jaargang 28
(1998)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zinnen met toegevoegde persoonsvorm over SGF-coördinatie en samentrekking
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Ter inleidingSGF is de afkorting voor ‘subject gapping in fronted verb sentences’.Ga naar eind2. Een Nederlandse benaming ontbreekt. Zoals ik aannemelijk hoop te maken, geeft de aanduiding ‘(zinnen met) toegevoegde persoonsvorm’ de vorm en functie van het verschijnsel goed weer. In het Nederlands komen, net als in het Duits, zinnen voor met deze structuur:
Daarnaast zijn ook zinnen met een herhaald subject mogelijk, dat zowel achter als vóór de tweede Vf kan worden geplaatst:
Beschouwen we de zinnen (1) als de samengetrokken pendanten van (2) of van (3), dan is het opmerkelijk dat de bij samentrekking geldende periferieconditie niet wordt vervuld, die zegt dat het resterende gemeenschappelijke element, hier het subject, aan de buitenkant van de woordgroep moet staan: Jan huilt en lacht resp. dan huilt en lacht Jan, d.i.
De constructie als in (1) heeft in de laatste jaren intensieve aandacht gekregen.Ga naar eind3. Met een grammaticale nieuwigheid echter hebben we niet te doen. Het gaat om de voortzetting van een oude structuur, die een nieuwe functie ontwikkeld heeft. In het Middelnederlands zijn zinnen als de volgende volop in gebruik:Ga naar eind4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In al deze gevallen geldt, dat het subject uit de voorzin ook als onderwerp van de nazin moet worden begrepen. Een nazin zonder expliciet subject komen we echter nog in een ander zinstype tegen, waarin het subject van voor- en nazin niet identiek is. Het subject van de nazin komt wel in de voorzin voor, maar in een andere vorm en functie:Ga naar eind5.
In (6) hebben we zeker niet met samentrekking te doen, want niet alleen verschilt vaak de woordvolgorde in voor- en nazin en gaat de periferieconditie niet op, er is ook geen naar vorm en functie gemeenschappelijk element; de ‘identiteitseis’ wordt niet vervuld. Wanneer we in (6) niet met samentrekking te doen hebben en het subject om andere reden achterwege blijft, is het ook de vraag of de zinnen in (5) wel samengetrokken zijn. Het antwoord kan ook consequenties hebben voor hedendaags Nederlandse zinnen als (1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Persoonsvorm en samentrekkingIn zinnen als (1) is aan een verbinding van Vf en S een kale persoonsvorm gekoppeld. Voor het goede begrip van de constructie moeten we weten, hoe zich de zinskern ontwikkeld heeft, die nu in de regel uit [S Vf] of [Vf S] bestaat. Om uit te kunnen maken, of we in (1) al dan niet met samentrekking te doen hebben, moeten we bovendien bepalen wat samentrekking in wezen is. Ik vat in deze paragraaf samen wat er over deze onderwerpen bekend is.Ga naar eind6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De persoonsvormIn oorsprong was de persoonsvorm een samenstelling van een werkwoordstam en een persoonsaanduiding, waardoor in één woord een plaatsvindende werking werd genoemd. Een werkwoord als zingt betekende ‘er wordt gezongen’ of ‘iemand zingt’. Wanneer in context en situatie duidelijk was wie er zong, behoefde deze synthetische werkwoordsvorm geen aanvulling. In het andere geval kon een specificatie worden toegevoegd: zingt, het meisje, d.i. ‘iemand zingt, het meisje’. De persoon kon ook als uitgangspunt worden genomen, en in tweede instantie werd gezegd wat die persoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deed: het meisje, zingt, d.i. ‘het meisje, zij zingt’. In beide gevallen hebben we met analytische constructies te doen, met uiteenzettingen.Ga naar eind7. De laatste woordgroep kwam zo frequent voor, dat die als een eenheid werd opgevat: [het meisje zingt]; de fasering is verdwenen en de verbinding is wederom synthetisch. Een dubbele verwijzing naar de persoon is binnen één woordgroep overbodig; daardoor vervaagde de persoonsaanduiding binnen de Vf. Het verbogen werkwoord gaf nog slechts de werking aan en de NC werd als het eigenlijke subject ervaren.Ga naar eind8. Deze toestand is al in het Middelnederlands bereikt. De gewone zinskern was reeds [NC s Vf]. Maar herinterpretaties verlopen geleidelijk; ze nemen vaak zelfs eeuwen in beslag. In de juiste context en situatie is ook de zelfstandige persoonsvorm in gebruik gebleven,... tot op de dag van vandaag.Ga naar eind9. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamentrekkingElders heb ik uiteengezet, hoe m.i. samentrekking is ontstaan, niet door de weglating van elementen doch door de synthetisering van analytische woordgroepen en de herinterpretatie van woordsoorten.Ga naar eind10. Hier zij de essentie samengevat. De ontwikkeling kan het gemakkelijkst worden gedemonstreerd aan adjectiefgroepen. In een woordgroep als grote bomen was het adjectief aanvankelijk een zelfstandige constituent. Het verbogen adjectief bestond uit twee elementen. Het lexicale element gaf de eigenschap aan en het suffix was de oorspronkelijke kern, de aanduiding van persoon of zaak. Grote betekende, afhankelijk van het geslacht, ‘grote mannen, vrouwen of dingen’; het navolgende nomen gaf aan om welke personen of zaken het ging. Deze vaakgebruikte analytische woordgroep werd geleidelijk aan als een eenheid beschouwd:
Aanvankelijk duidde zowel grote als bomen op dezelfde objecten: ‘grote dingen, bomen’; het waren beide zelfstandige naamwoordgroepen. In de ene mededelingseenheid die er na herinterpretatie overblijft, is het echter niet langer nodig twee keer naar dezelfde zaken te verwijzen. Grote verliest daardoor zijn (pro)nominaal karakter en wordt tot een zuiver eigenschapswoord. In de nieuwe woordgroep [grote bomen] is grote een onzelfstandig woord geworden; er moet een substantief volgen. Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor drie- of meerledige constructies:
Ook hier kondigt grote een nomen aan, maar in plaats daarvan volgt er een adjectief; daarna pas verschijnt het nu tweemaal aangekondigde substantief. In deze complexe woordgroepstructuur zijn met één kern twee afzonderlijke bepalingen verbonden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het feit dat het, binnen de ene woordgroep, om twee verzamelingen bomen gaat, waarvan de ene door grote en de ander door kleine bomen wordt aangeduid, maakt de constructie asymmetrisch en wekt de indruk dat er na grote een woord verzwegen is. Dat heeft tot de algemene deletiehypothese geleid, die wordt gevoed door het feit dat naast (8) ook een vierledige structuur mogelijk is, waarin de twee verzamelingen nadrukkelijk en successievelijk worden gepresenteerd:
De dubbele binding in (9) echter geeft de verhoudingen in grote en kleine bomen m.i. beter weer dan afleiding uit (10). De onzelfstandigheid van grote dwingt tot een verbinding met het verder verwijderde bomen, tot een tangconstructie. Deze tangconstructie bewerkt de sterke samenhang binnen de woordgroep, waarin de twee verzamelingen in één mededelingseenheid worden aangeboden. Ook formaties als [grote, en kleine, bomen], waarin en kleine weglaatbaar is en er na grote dus geen gat kan worden aangenomen, doen betwijfelen of we wel van een lacune moeten spreken. Wat we een ‘gat’ noemen, kunnen we beter typeren als het signaal dat de woordgroep nog niet compleet is, als een verbindingsteken. Zo komen we tot deze definitie: een samentrekking als in (8) is een drieledige structuur met een tangconstructie en een dubbele binding, waarin twee verzamelingen in één mededelingseenheid worden gepresenteerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Eén subject en twee persoonsvormenCombineren we nu wat we van de zinskern en van samentrekking weten. Uit de beschreven ontwikkeling volgt, dat de drie elementen in een samengetrokken zin als Jan werkt en studeert aanvankelijk zelfstandige constituenten waren. We kunnen daarom van deze configuratie uitgaan (vgl. noot 7):
Van deze drie elementen kunnen de twee eerste of de twee laatste nauwer op elkaar worden betrokken. Daarnaast is het mogelijk de hele woordgroep als een eenheid te zien. Zeker wanneer de tweeledige zinskern algemeen wordt, zal men ertoe neigen de eerste twee elementen samen te vatten. De tweede Vf kan als een losse toevoeging worden beschouwd (12), dan wel als een tweede verbinding met het subject (13): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (13) hebben we met twee [S-Vf]-verbindingen te doen, die in één mededelingseenheid zijn vervlochten. Het asymmetrisch patroon (12), waarin een Vf met expliciet subject en een Vf met inherent subject met elkaar verbonden zijn, is slechts vol te houden wanneer het tweede werkwoord een nieuwe of verrassende inhoud heeft, min of meer zelfstandig is en in focus staat.Ga naar eind11. Anders zullen we tot de dubbele binding als in (13) neigen, het nu algemene samentrekkingspatroon. Er kan ook een nauwere binding tussen de twee persoonsvormen worden gevoeld, waardoor met het subject één werkwoordgroep is verbonden:Ga naar eind12.
De persoonsvormen zijn niet afzonderlijk van het subject afhankelijk; het samengestelde predicaat is als geheel aan een subject toegevoegd. De nevenschikking van de persoonsvormen zonder expliciet subject maakt duidelijk, dat de persoonsvorm binnen de zin nog steeds als een zelfstandige constituent kan worden gezien. Dat maakt ook de geïsoleerde positie van de tweede Vf in (12) mogelijk. In (12) is er geen syntactisch verband tussen Jan en studeert. Alleen op informatief niveau werkt het expliciete subject van de voorzin in de nazin door: we begrijpen, dat met het in studeert besloten subject op Jan wordt gedoeld. Ongeveer dezelfde informatie kon en kan ook in twee nevengeschikte zinnen worden gegeven:
Niet alleen worden de twee werkingen duidelijk gescheiden, ook het subject krijgt meer aandacht: er worden twee uitspraken over Jan gedaan. In (15) hebben we met twee volledige en gelijksoortige zinnen, in (12) met een zin en een toegevoegde persoonsvorm te doen, die aanvankelijk nog als een tweede subject-predicaatsverbinding werd beschouwd, doch geleidelijk aan tot een kaal werkwoord, dus tot een woord(groep) wordt. Hierboven is de mededeling dat Jan zowel werkt als studeert, op vier wijzen tot uitdrukking gebracht. Daarmee zijn de mogelijkheden nog niet uitgeput. Het voegwoord en vormt een complicerende factor,Ga naar eind13. waaraan allereerst aandacht moet worden besteed. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Nevenschikking en nevenschikking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ene nevenschikking is de andere niet. Er zijn ten aanzien van coördinatie verscheidene tweedelingen gangbaar (als collectief en distributief, conjunctief en disjunctief, met en zonder voegwoord). Ik wil hier de aandacht vestigen allereerst op de algemene oppositie tussen analytische en synthetische nevenschikking, en voorts op het verschil tussen samenvoeging en toevoeging, dat samenhangt met twee functies van het voegwoord en. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analytische en synthetische nevenschikkingAnalyse en synthese vormen een universele tegenstelling die de structuur van elke taal tot in alle details bepaalt. Taalgebruikers moeten steeds en overal kiezen tussen samenvatting en uiteenzetting, tussen eenheid en verscheidenheid, tussen gelijktijdigheid en opeenvolging. De successieve keuzen in de loop van de taalgeschiedenis hebben vaste syntactische patronen doen ontstaan, die zich door nieuwe keuzen verder ontwikkelen.Ga naar eind14. Ook nevenschikkingen kunnen als synthetisch resp. analytisch worden getypeerd. Een verbinding als boeken en tijdschriften kan als een bestaande eenheid, een eerder geformeerde verbinding (synthese) worden gezien, maar de spreker kan de eenheid ook zelf tot stand brengen (analyse). Hij gaat dan van boeken uit en voegt daar in tweede instantie tijdschriften aan toe: boeken èn tijdschriften. De twee constituenten zijn nog zelfstandig en er is een faseverschil in de presentatie, wat uiteenplaatsing gemakkelijk maakt. Het faseverschil wordt door een pijl resp. komma aangegeven:
In de synthetische constructie worden de twee categorieën als een eenheid, gelijktijdig gepresenteerd, de elementen zijn van elkaar afhankelijk, de onderlinge volgorde is min of meer vrij,Ga naar eind15. de samenvoeging is al eerder geconcipieerd, het gaat met andere woorden om een bestaande nevenschikking. In de analytische constructie voegt de spreker zelf de twee categorieën tezamen, die dus nog zelfstandige woordgroepen vormen. De tijdschriften worden in (17) pas in tweede instantie genoemd, de volgorde ligt dan ook vast, de nevenschikking wordt tot stand gebracht. We kunnen in beide gevallen van ‘samenvoeging’ spreken. Bij synthese gaat het om een bestaande samenvoeging, bij analyse om een ‘ontstaande’ samenvoeging. De spreker voegt zelf samen. Daar echter het tweede lid in tweede instantie wordt genoemd, voegt de spreker aan het eerder genoemde boeken achteraf de tijdschriften toe. We kunnen dus zowel van ‘samenvoeging’ als van ‘toevoeging’ spreken. Het resultaat van de toevoeging is een samenvoeging, één uit twee of meer subcategorieën bestaande verzameling. Er is echter ook een type toevoeging dat niet in één verzameling resulteert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvoeging en toevoegingNaast de constructies (16) en (17), die we als oude, bestaande samenvoeging [NC & NC] en als nieuw geformeerde samenvoeging [NC → & NC] kunnen typeren, is er in nevenschikkingen met en nog een derde mogelijkheid, die tot een oudere betekenis en functie van het verbindingswoord kan worden herleid. De oorspronkelijke functie van en, vroeger ende, was niet samenvoegend maar toevoegend. Ende, bestaande uit het voorzetsel en/in en het aanwijzend voornaamwoord, betekende zoveel als ‘bij dat, daartoe, bovendien’; het was dus onmiskenbaar een voegwoordelijk bijwoord.Ga naar eind16. Nu brengen voegwoordelijke bijwoorden weliswaar een verband tussen zinnen en woordgroepen tot stand, maar anders dan voegwoorden behouden ze daarbij hun zelfstandigheid:
Het isolement van het voegwoordelijke bijwoord blijkt duidelijk tegenover het gebruik als bijwoord binnen de nazin:
De interpunctie in (18) maakt duidelijk, dat het voegwoordelijke bijwoord geïsoleerd staat. Ook al volstaan we meestal met een komma, we moeten zowel voor als achter het verbindingswoord een scheiding aannemen:Ga naar eind17.
Zo staan er drie nevenschikkingen met en naast elkaar:
Nu is het verschil tussen analyse en synthese niet in alle omstandigheden even scherp en duidelijk. Er bestaat, generaliserend gesproken, een neiging tot synthetisering. Bij frequent gebruik zullen we een in oorsprong analytische en gefaseerde constructie als een synthetische eenheid opvatten.Ga naar eind18. Daardoor gaat (21b) over in (21a) en we zijn in vele gevallen geneigd de toevoeging in (21c) als een samenvoeging (21b) op te vatten, of als een minder nadrukkelijke toevoeging: boeken, en tíjdschriften. De synthetisering van woordgroepen is in het algemeen zeer toegenomen, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarmee ook het synthetische, voegwoordelijke gebruik van en. In het Middelnederlands zijn door ende ingeleide zinnen en zinsdelen nog vaak duidelijk toegevoegd. Het faseverschil laat een oorzakelijke, voorwaardelijke, finale of consecutieve interpretatie toe.Ga naar eind19. Hoewel we in het algemeen geneigd zijn woord-groepen met en als synthetische dan wel analytische samenvoegingen te zien, is het voegwoordelijk bijwoord en nog steeds niet verdwenen. In (22) bijvoorbeeld leidt en onmiskenbare toevoegingen in:Ga naar eind20.
In alle gevallen leidt en een nieuwe fase in. De gefaseerde verhouding van de twee conjuncten kan als consecutief, voorwaardelijk, becommentariërend, aaneenschakelend, toevoegend of intensiverend worden getypeerd (zie ANS 1997, § 26.1.1), maar in alle gevallen gaat het om een duidelijke fasering, vaak om opeenvolging in de werkelijkheid waarnaar wordt verwezen, en altijd om een successie in de presentatie. Wat na het toevoegende en wordt genoemd, volgt op wat eerder is gezegd. Een omkering van de twee leden is dan ook niet mogelijk; ze zijn zelfs niet gelijkwaardig. Terwijl een analytische samenvoeging, waarin ook twee fasen kunnen worden onderscheiden, in een eenheid van nevengeschikte elementen resulteert, blijven bij toevoeging de tweedeling en de hiërarchie gehandhaafd. Schematisch gezien geldt dus in nevenschikkingen met en nog steeds een driedeling: In het algemeen zijn tweedelingen gemakkelijker te herkennen en te handhaven dan driedelingen. En daar toevoegingen per definitie analytische constructies zijn, is er een tendens de analytische samenvoeging en de analytische toevoeging als één categorie te zien,Ga naar eind21. waardoor slechts de oppositie resteert tussen de synthetische samenvoegende nevenschikking en de analytische toevoeging. Daar ook analytische samenvoegingen de toevoeging van een tweede lid veronderstellen, kunnen we in alle ‘SGF-zinnen’ van ‘toegevoegde persoonsvorm’ spreken. Toch is het onderscheid nog niet geheel verdwenen. Hoewel het lastig is de analytische samenvoeging te herkennen, zullen we hieronder zien dat deze constructie nog hier en daar moet worden aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Toegevoegde persoonsvormenIn § 3 is uiteengezet, hoe een woordgroep van drie elementen:
op verschillende wijzen is geherstructureerd. Er zijn drie patronen ontstaan, te weten {ab}c, {abc} en a{bc}: In alle gevallen zijn met één subject twee werkingen verbonden. Maar alleen in (13) zijn beide persoonsvormen in syntactisch opzicht van het subject afhankelijk. Studeert in (12) en werkt en studeert in (14) zijn nog zelfstandige persoonsvormen.Ga naar eind22. Naast deze drie asymmetrische structuren, was en is (15) in gebruik waarin het subject bij de tweede persoonsvorm hervat wordt, hetgeen twee complete zinnen oplevert:
In alle gevallen hebben we met het samenvoegende en te doen, dat de twee conjuncten verenigt. In (13) heeft de tangconstructie een sterk synthetiserend effect en (14) wordt gekenmerkt door een nauwe samenhang van de twee werkingen. In (12) evenwel is er een zekere scheiding tussen de twee samengevoegde werkingen, die successievelijk worden gepresenteerd; en in (15) zijn de twee conjuncten op zichzelf staande zinnen. Naast deze samenvoegingen zijn ook toevoegingen mogelijk, die zich uit een drieledige woordgroep met het voegwoordelijk bijwoord ende hebben ontwikkeld:
De scheiding tussen de twee werkwoorden is zo groot, dat het niet tot een samenvoeging komt; het toegevoegde werkwoord blijft apart staan. In (25) en (26) wordt aan de eerste en zelfstandige zin pas in tweede instantie een zin toegevoegd, met een eenledige resp. tweeledige zinskern:
In beide gevallen is de tweede gebeurtenis van de eerste gescheiden. Er is een duidelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fasering tussen de twee werkingen. De tweede werking vindt later plaats of is zelfs een gevolg van de eerste gebeurtenis. Het hoeft echter niet altijd om opeenvolging in de werkelijkheid te gaan. De werking kan ook onverwacht of verrassend zijn,Ga naar eind23. of om de een of andere reden niet goed bij de inhoud van de voorzin aansluiten. De fasering is een kwestie van presentatie: de tweede werking wordt door de spreker afzonderlijk en achteraf vermeld. Er is dus naar vorm en inhoud scheiding en fasering. Onderling verschillen (25) en (26), net als (12) en (15), doordat in (25) alle nadruk op de contrasterende werking valt, terwijl het in (26) om twee onderscheiden acties van het subject gaat. De mogelijkheid om de werking te isoleren en in focus te plaatsen houdt het gebruik van de subjectloze persoonsvorm in (25) en in (12) in stand. Het isolement van Vf is in (25) overigens gemakkelijker te herkennen dan in (12). Het toevoegende en zet de persoonsvorm in (25) duidelijk apart, terwijl het voegwoord en in (12) toch een zekere aansluiting bewerkt. Terwijl de scheiding in (25) en ook in (26) buiten kijf lijkt, is de realiteit van structuur (12) in het huidige Nederlands minder vanzelfsprekend. Zoals we echter nog zullen zien, maken zinnen met inversie in de eerste conjunct duidelijk, dat de persoonsvorm in (12) net als in (25) zelfstandig en subjectloos is. De zelfstandigheid van de nazin sluit in (12) en (25) de mogelijkheid van een samentrekking uit: studeert is syntactisch onafhankelijk van Jan, zoals het gesubstantiveerde adjectief kleine in de navolgende woordgroepen niet verbonden is met het voorgaande substantief bomen:Ga naar eind24.
In beide gevallen gaat het om ‘kleine bomen’; het genoemde bomen werkt dus in informatief opzicht door in het tweede lid, waarin we bomen ook kunnen aanvullen. Toch hebben we niet met samentrekkingen te doen. Er is geen tangconstructie (dus de periferieconditie wordt niet vervuld) en de twee verzamelingen worden niet in één doch in twee mededelingseenheden gepresenteerd (zie de definitie van samen-trekking aan het slot van § 2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Structuren met subjectloze VfBekijken we nu wat nauwkeuriger de twee patronen met subjectloze persoonsvorm, die vanuit de ontstaansgeschiedenis kunnen worden begrepen:
In (12) worden de twee mededelingseenheden door de spreker tot een eenheid samengevoegd. De twee leden worden gefaseerd gepresenteerd; de spreker bouwt de nevenschikking op. Maar het resultaat is één meerledig predicaat. De twee werkingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn met elkaar verbonden. In (25) daarentegen is de structuur dubbel gefaseerd; de tweede werking is en blijft een toevoeging aan de eerste. De tweede werking volgt nadrukkelijk, vaak in de werkelijkheid maar in elk geval in de presentatie, op de eerste werking. In (12) gaat het om twee leden van één predicaat die successievelijk worden gepresenteerd; in (25) gaat het om de toevoeging van een los element, om twee predicaten. In verband met de discussie over de structuur van SGF-zinnen zijn er twee aspecten van belang:
Wanneer we de twee conjuncten in (12) en (25) als zelfstandige mededelings-eenheden zien,Ga naar eind25. behoeven veranderingen in het eerste lid geen gevolgen voor het tweede lid te hebben. Daardoor is er topicalisering mogelijk en inversie in het eerste lid zonder gevolgen voor het tweede lid, zoals in:
Van een ellips kunnen we hier niet spreken.Ga naar eind26. Ook samentrekking is uitgesloten. Om te beginnen hebben we met twee afzonderlijke mededelingseenheden te doen en worden de twee gebeurtenissen niet ‘in één adem’ genoemd; er is een duidelijke scheiding en opeenvolging. De tweede werking vindt hier later plaats dan de eerste,Ga naar eind27. en wat doorslaggevend is: ze wordt ook in tweede instantie gepresenteerd. Bovendien missen we de tangconstructie die in een samentrekking de hele woordgroep bijeenhoudt. Of we nu een subject vóór of achter de tweede persoonsvorm aannemen, de periferieconditie wordt niet vervuld: in daarop nam hij en kapte noch in daarop nam hij en kapte staat het resterende hij aan de buitenkant van de woordgroep.Ga naar eind28. Sturm (1995 b, p. 338) meent, dat er met de identiteitseis, waartoe ook de gelijke volgorde kan worden gerekend, ‘wel wat te ritselen’ valt. Daar echter samentrekking het resultaat is niet van deletie maar van herinterpretatie, moet de identiteitseis wel dwingend zijn.Ga naar eind29. In essentie namelijk is samentrekking de dubbele binding van één en hetzelfde element met twee andere. Het gemeenschappelijke element kan ook een tweede maal worden geëxpliciteerd; het duplicaat heeft dan uiteraard dezelfde vorm en betekenis, positie en functie als het origineel. Ook wanneer men in (1) geen samentrekking en ook geen deletie van het subject aanneemt, blijft de vraag interessant, of de zinnen in (1) in essentie met (2) dan wel met (3) overeenkomen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen de vraag ook anders formuleren: valt de nazin al dan niet onder het bereik van de topic (plotseling, daarop)? Hebben we dus met een toegevoegde comment of met een toegevoegde zin te doen? Zoals ik zal toelichten, zijn beide structuren mogelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 Toegevoegde commentIn een zin als (12) wordt het studeren van Jan als een min of meer tegengestelde, na Jan werkt onverwachte gebeurtenis gepresenteerd:
Het voegwoord en maakt van de twee enigszins opponerende conjuncten één geheel. De eenheid is niet zo hecht als in de samengetrokken zin (13); maar uitgedrukt wordt toch dat de twee werkingen direct met elkaar in verband staan. Daardoor kan (12), overigens net als (13) en (14),Ga naar eind30. in zijn geheel als bijzin en als comment dienen:
In alle gevallen kunnen we het subject hervatten op de plaats die in bijzin resp. comment verplicht is:
De zinnen in (30) kunnen ons helpen de structuur van (29) te doorzien, maar er zijn wel semantische verschillen. Het focusserende effect dat de subjectloze persoons-vorm ook in bijzin en comment heeft, is in (30) verzwakt. Terwijl de subjectloze persoonsvorm in (29) de aandacht naar de werking trekt, die daarom op de een of andere wijze opvallend, onverwacht of contrasterend moet zijn, gaat het in (30) om neutrale samenvoegingen. Wanneer we aan SGF-zinnen als (1) met inversie in de voorzin:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een tweede subject toevoegen, zijn er twee mogelijkheden. We kunnen de topic uitsluitend met de voorzin verbinden (‘narrow scope’) of met beide zinnen (‘wide scope’).Ga naar eind32. In het laatste geval treedt bij explicitering van het subject ook in de nazin inversie op:
Op de topic volgen in (2), en bij dezelfde interpretatie dus ook in (1), twee comments. Het verband tussen de twee werkingen is zo sterk, dat ze samen aan een en dezelfde topic kunnen worden toegevoegd. Het verschil tussen (1) en (2) ligt wederom daarin, dat in (1) de tweede werking alle aandacht krijgt, terwijl het in (2) om een tweede actie van het subject gaat. Sturm (1995 b, inz. p. 337) tracht te bewijzen, dat de toegevoegde persoonsvorm nooit onder het bereik van de topic kan vallen.Ga naar eind33. Zijn ingenieuze bewijsvoering gaat echter van de onjuiste premisse uit, dat we met een samentrekking te doen zouden hebben. Daardoor zou het begrepen subject, dat tegelijkertijd topic is, zijn plaats moeten krijgen vóór de persoonsvorm, waardoor er geen ruimte zou zijn voor een topic, ‘en dus kan het rechter conjunct van een SGF-coördinatie niets anders dan een maximale projectie zijn’. We hebben echter nog met een persoonsvorm zonder expliciet subject te doen. Er is geen lege subjectsplaats en er is ook geen subject/topic verzwegen. Aan de kale persoonsvorm kan dus zonder bezwaar een topic voorafgaan. Natuurlijk zijn er zinnen genoeg waarin de topic slechts deel uitmaakt van de voorzin; we hebben dan met een asymmetrische nevenschikking te doen niet van comments maar van volledige zinnen. Bekijken we die nader. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8 Toegevoegde zinIn een analytische samenvoeging met het voegwoord en worden de twee conjuncten gefaseerd gepresenteerd. Ze zijn nog gescheiden, maar horen toch bijeen. Het onderscheid met een synthetische samenvoeging is daardoor niet altijd duidelijk. Een zin als {Jan werkt} en studeert kunnen we daardoor vaak als een samentrekking zien (Jan werkt en studeert). Veel gemakkelijker te herkennen is de structuur van (25), met het voornaamwoordelijk bijwoord en. Hier hebben we met een duidelijke scheiding en fasering te doen. Vaak loopt de gefaseerde presentatie parallel met een opeenvolging van de gebeurtenissen, maar dat is geen wet van Meden en Perzen. In (25) bijvoorbeeld werkt en studeert Jan tegelijkertijd, maar het verrassende feit dat Jan ook studeert, wordt pas achteraf vermeld:
Een tijdsverschil is er wèl in (1), hetgeen een gefaseerde presentatie uiteraard vergemakkelijkt (de puntkomma dient ter verduidelijking; we volstaan meestal met een komma): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (25) en (1) hebben we te doen niet met een toegevoegde comment doch met een toegevoegde zin. Daardoor valt de tweede persoonsvorm niet onder het bereik van de topic, hetgeen blijkt wanneer we het subject hervatten. Het voornaamwoord moet vóór de persoonsvorm worden geplaatst; inversie blijft dus achterwege:
Doordat de twee zinnen zo sterk gescheiden zijn en de nazin een losse toevoeging is aan de voorzin, heeft de inversie in de voorzin geen invloed op de nazin. Overigens heeft de toevoeging van een tweede subject in (31) wel gevolgen voor de betekenis. Verdwenen is de sterke focus op de werking, die daardoor minder de aandacht trekt dan in (1) en (25). De toevoeging in (31) kan daardoor vrij neutraal zijn en behoeft niet contrastief, afsluitend, verrassend of anderszins opvallend te wezen. Doordat een toevoeging gescheiden blijft van de voorafgaande kern, is het niet mogelijk voor- en nazin in één, in zijn totaliteit synthetische, bijzin te verenigen. Naast (32) is (33) uitgesloten:
Wel mogelijk is een analytische samenvoeging (vgl. (29)) waarin de twee leden tezamen de bijzin vormen:
Dit is een reden te meer om naast (25) ook structuur (12) aan te nemen, zodat we, samenvattend, steeds met deze twee patronen rekening moeten houden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9 De proef op de somEen goede beschrijving moet niet alleen de voorkomende zinnen doorzichtig maken, maar ook verduidelijken waarom ogenschijnlijk vergelijkbare zinnen niet mogelijk zijn. Ter afsluiting neem ik enkele zinnen onder de loep die al eerder tot discussie hebben geleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kenmerkend voor de twee constructies met toegevoegde persoonsvorm is de fasering tussen de twee werkingen. Achteraf wordt aan een reeds beschreven gebeurtenis een tweede werking toegevoegd, die al dan niet met de eerste één predicaat gaat vormen. Het toegevoegde werkwoord staat in focus, is om de een of andere reden opvallend, verrassend of opponerend. Door het voegwoord en wordt een samenvoeging tot stand gebracht; door het voegwoordelijk bijwoord en (‘daartoe’, ‘bovendien’) een toevoeging. De samengevoegde werkingen vormen een eenheid en kunnen tezamen als bijzin dienen of als comment. Het tweede werkwoord behoudt daarbij zijn opponerend karakter. De toevoeging daarentegen staat los van de voorzin; de mededelings-eenheden staan op zichzelf en de fasering is onmiskenbaar. Door deze zelfstandigheid der twee conjuncten kan de voorzin een andere vorm aannemen zonder dat dit van invloed is op de vorm van de toevoeging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom niet?De mogelijkheid om de analytische samenvoeging als een tweeledige comment toe te voegen aan een zelfstandige topic blijkt in een zinstype, dat voor hoofdbrekens heeft gezorgd. ‘Hoe ze in ons beeld passen, blijft een raadsel’ (Van Zonneveld 1994, p. 176; zie ook Sturm 1995 b, p. 350-351). Het gaat om nevenschikkingen die met waarom beginnen en waarvan alleen het eerste lid een negatie bevat:
Op grond van de strekking moeten we aannemen dat de gehele samenvoeging onder het bereik van de vraag valt. Een echte vraag om informatie is het niet; het gaat om een retorische aansporing. De samenvoeging is afhankelijk niet van waarom doch van waarom niet. Deze woordgroep vormt één geheel; vergelijk:
Aan waarom niet kunnen ook complete zinnen worden toegevoegd. Het negatiepartikel krijgt dan de gewone plaats in de zin, maar blijft op afstand met waarom verbonden:Ga naar eind34. De verbinding waarom... niet resp. waarom... g- als geheel wordt door een of meer woordgroepen of zinnen gespecificeerd.Ga naar eind35. Ook een analytische samenvoeging met subjectloze persoonsvorm kan onder het bereik van de zelfstandige topic waarom... niet vallen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sturm (1995 b, p. 350-351) tracht te bewijzen, dat de rechter conjunct niet onder de scope van waarom valt. Terecht merkt hij op: ‘Het is duidelijk dat dit vraagtype zijn karakter ontleent aan de combinatie van waarom plus een negatie’. Uit het feit nu dat een negatie in de rechter conjunct is uitgesloten, concludeert hij, nog steeds terecht: ‘het rechter conjunct... valt niet onder de scope van waarom in het linker’. Dat houdt echter niet in dat de tweede conjunct op zichzelf staat: de hele samenvoeging valt onder de scope van waarom... niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vorm van tweede persoon enkelvoudEen aanwijzing dat de tweede conjunct in syntactisch opzicht los staat van het voorafgaande, ziet Sturm bovendien in de vorm van de tweede persoon enkelvoud. Ook de ANS (1997, p. 1588) meent, dat er in een zin als deze:
een subject vóór Vf moet worden aangenomen (je kijkt), daar anders de vorm kijk vereist zou zijn (vgl. kijk je). De nazin met andere woorden kan niet onder het bereik van zwijgend vallen, en dus ook niet onder het bereik van waarom (niet). Hier wreekt zich de algemene samentrekkingshypothese waarbij men de weg-lating van een subject en daarmee een ‘subjectsgat’ veronderstelt. Samentrekkingen zijn echter niet door deletie doch door herinterpretatie ontstaan, door de synthetisering van oorspronkelijk successieve, zelfstandige elementen.Ga naar eind36. En bovendien, we hebben hier niet met een samentrekking te doen doch met de toe-voeging van een subjectloze persoonsvorm. De keuze tussen de vorm met en de vorm zonder -t doet zich alleen voor wanneer het subject inderdaad wordt uit-gedrukt. De werkwoordsvorm van de tweede persoon met ingesloten subject heeft altijd een -t als uitgang. Het voorkomen van een -t bewijst dus helemaal niets. Een zin als (38) laat twee structurele interpretaties toe:
In (38a) valt de analytische samenvoeging in zijn geheel onder het bereik van zwijgend; nevengeschikt zijn twee comments bij één en dezelfde topic. In (38b) is aan een zin met inversie een zelfstandige zin met subjectloze persoonsvorm toe-gevoegd; nevengeschikt zijn twee losse zinnen. Doordat zwijgend zitten als een eenheid (vgl. ‘zitten te zwijgen’) kan worden gezien, terwijl ‘zwijgend kijken’ een minder vanzelfsprekende verbinding is, zullen we hier tot de tweede interpretatie (38b) neigen. Onmogelijk is (38a) echter niet. In zinnen met waarom niet (35) staat alleen de eerste interpretatie open. Dat de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tweede conjunct onder het bereik van waarom niet valt, wordt bevestigd door een zekere aarzeling ten aanzien van het gebruik van de tweede persoon. Het zou geen probleem moeten zijn het zinstype met waarom niet ook in aansprekingen te gebruiken. Toch lijkt er in zinnen als (39) iets te wringen:
Juist doordat we met een (analytische) samenvoeging te doen hebben, is er een directe parallel tussen schrijf jij en gaat, resp. kom je en blijft. Bovendien wordt ook in de corresponderende toevoegingen met expliciet subject de vorm zonder -t gebruikt:
Daardoor hebben we, naar ik meen, de neiging in (39) ga resp. blijf te zeggen, wat echter niet kan omdat er geen subject volgt. Zou de nazin een losse toevoeging zijn, dan zouden de vormen gaat en blijft geen probleem vormen. Het een en ander verklaart ook waarom zinnen als deze niet verwerpelijk lijken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oppositioneel accentWanneer bovenstaande analyse juist is, moet ook een problematische zin als de volgende, waarvoor de ANS (1997, p. 1589) nog geen oplossing ziet, te verklaren zijn:Ga naar eind37.
Een tweede subject kan alleen vóór de persoonsvorm worden ingevoegd:
Het ontbreken van inversie in (41') maakt onmiskenbaar duidelijk, dat de getopicaliseerde bepaling met 17 jaar alleen tot de voorzin behoort. Dat is ook in (41) de bedoeling, al wordt dat niet door de vorm van de zin aangegeven. Deze structurele ambiguïteit is echter geen bezwaar. Ook de zinnen (1) zijn op twee wijzen te interpreteren, en toch zijn ze volkomen aanvaardbaar. Hoe komt het dan, dat zin (41) volgens velen twijfelachtig lijkt, terwijl (41') in orde is? De twee zinnen verschillen niet alleen in vorm, maar ook in informatief opzicht. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee zelfstandige conjuncten in (41') bevatten onafhankelijke mededelingen, die onderling weinig of geen verband behoeven te hebben. In (41) echter hebben we met een toegevoegd werkwoord te doen, dat in focus staat en op de een of andere wijze met de eerste werking moet opponeren. Daardoor heeft het toegevoegde subjectloze werkwoord een oppositioneel accent,... dat het koppelwerkwoord blijft in (41) lijkt te missen, mede doordat de exceptionele bepaling de aandacht trekt. Vervangen we blijft... studènt door studéért, dan gaat de zin erop vooruit:
Het is niet de inhoud die (41) dubieus maakt, en ook niet - zoals de ANS (1997: 1589) oppert - doordat met 17 jaar in de tweede conjunct doorwerkt en daar botst met de duurbepaling. Voor problemen zorgt de onduidelijke oppositie tussen de twee werkwoorden. Veranderingen die het werkwoord blijft een grotere zelfstandigheid en meer nadruk geven, vormen dan ook een verbetering. Dat verklaart Sturms constatering (1995 a, p. 220) dat toevoeging van daar een prima zin oplevert:
De tegenstelling is nu: ‘hij begint in Utrecht te studeren en blijft daar (als) student’. Zo kunnen we ook (41) interpreteren. Zien we een tegenstelling tussen de twee werkingen en geven we daarmee blijft een zekere nadruk, dan is de zin in orde. Plaatst men echter ongeveer 50 jaar of student in focus, dan is blijft onbetoond en kan daardoor niet als een aan de voorzin toegevoegde, opponerende persoonsvorm worden beschouwd. Een hervatting van het subject (41') is dan noodzakelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 SamenvattingVatten we de ontwikkelingen samen. Vanuit drieledige gefaseerde woordgroepen hebben zich zinnen met een toegevoegde subjectloze persoonsvorm ontwikkeld, die nog steeds bruikbaar zijn: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De toegevoegde persoonsvorm heeft geen expliciet subject, en is ook niet syntactisch met S verbonden. Met een samentrekking hebben we dus niet te doen, en ook niet met deletie. In het Middelnederlands kon een kale Vf nog als een subject-predicaatsverbinding worden begrepen, dus als een volledige zinskern. Daardoor was de toegevoegde persoonsvorm indertijd vanzelfsprekend en ongemarkeerd. Een zin als doe sach hi nederwaert ende vernam Bruun (5) was een neutrale nevenschikking. Door-dat het in Vf besloten subject duidelijk werd gevoeld, behoefden de twee subjecten niet identiek te zijn: daer vant hi timmerliede staen ende hadden een rat gemaect (6). Naarmate de nu geldende ‘subjectsverplichting’ zich sterker deed gevoelen, werd meer en meer aansluiting bij het subject van de voorzin gezocht, zodat zinnen als (6) verdwenen. Maar ook bij gelijkblijvend subject als in (5) is de toevoeging van een op zichzelf staande Vf ongewoon geworden. De persoonsvorm kan tegen-woordig alleen nog subjectloos blijven, wanneer hij een nadrukkelijke toevoeging achteraf vormt; door het ontbreken van het subject krijgt de werking alle aandacht. De kale persoonsvorm is daarmee overgegaan van een ongemarkeerde subject-predicaatsverbinding in een gemarkeerde werkwoordsvorm. Wat de verhouding met de voorzin betreft: de Vf vormt steeds een nieuwe fase in de mededeling, hetgeen door een pijl of een komma kan worden aangegeven (44) en bij een duidelijke scheiding door een puntkomma (45). De fasering is het gemakkelijkst te herkennen wanneer de subjectloze persoonsvorm een losse toevoeging is en het verbindingswoord en niet als een voegwoord doch als een voeg-woordelijk bijwoord (‘daartoe’, ‘bovendien’) dienst doet (45). We kunnen de twee structuren, (44) en (45), onderscheiden door van ‘samenvoeging’ en ‘toevoeging’ te spreken. In beide gevallen wordt achteraf een tweede persoonsvorm aan de voorgaande zin gekoppeld. In (44) resulteert dat in een zekere samenhorigheid van de twee werkingen; in (45) blijft de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scheiding overheersend. Daardoor kan (44) in zijn geheel als bijzin en als comment dienen, terwijl dat voor (45) is uitgesloten. In beide zinstypen geeft de subjectloze Vf informatie achteraf en de inhoud is met deze presentatie in overeenstemming. Vooral voor (45) geldt dat de tweede werking opvallend moet zijn, verrassend, onverwacht, tegengesteld, navolgend of af-sluitend, op de een of andere wijze opponerend met het werkwoord in de voorzin. Doordat een subject ontbreekt, noemt de toegevoegde persoonsvorm alleen de werking,... en plaatst die in focus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adres auteur:
Instituut voor Neerlandistiek Universiteit van Amsterdam Spuistraat 134 1012 VB Amsterdam A.M.Duinhoven@mail.uva.nl |
|