Tabu. Jaargang 27
(1997)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Semantische aspecten van zodra
|
(1) | De kinderen zullen vertrekken zodra zij ook maar iets ontdekken |
In Sánchez et al. (1994), deels in het voetspoor van Landman (1991), is een analyse gegeven van polariteit en temporele voegwoorden binnen het kader van Ladusaws hypothese. Volgens Ladusaws voorstelling van zaken is de distributie van polaire uitdrukkingen verbonden aan monotoon dalende contexten.Ga naar eind1. Een van de conclusies van deze auteurs is dat de waarheidscondities van voordat- en nadat-zinnen die al in Anscombe (1964) te vinden zijn, overeenstemmen met Ladusaws genoemde hypothese.
Paardekoopers observatie werd in Sánchez et al. (1994) aangevuld met de constatering dat de onderstaande variant van (1) niet acceptabel is:
(2) | De kinderen vertrokken zodra zij ook maar iets ontdekt hadden |
Onze auteurs spraken op hun beurt het vermoeden uit dat de acceptabiliteit van de negatief-polaire uitdrukking ook maar in een zodra-zin afhankelijk is van de werkwoordstijden. Zo eindigen ze hun artikel met de volgende woorden:
We see that ook maar iets and anything are only compatible with zodra and as soon as if these elements are used as prospective connectives, with present or future tense. It is not clear, however,
the connective or by the tense operator. It is also not clear whether the nonveridicality of prospective as soon as and zodra entails downward monotonicity.
In het vervolg zullen we ons bezighouden met het vermoeden dat deze passage uit Sánchez et al. (1994) uitspreekt: Het voegwoord zodra vormt een geschikte omgeving voor de negatief-polaire uitdrukking ook maar indien zodra twee zinnen met een niet verleden tijdsinterpretatie verbindt. Bovendien is een van de voornaamste doelen van onze bijdrage een waarheidsconditie voor zodra-zinnen te formuleren die in harmonie is met Ladusaws hypothese.
Dit artikel heeft de volgende structuur. Eerst geven we een nadere omschrijving van de syntactische constructies die ons onderwerp zijn. Gebruiken van zodra die buiten het bestek van dit artikel vallen zullen worden vermeld en een verfijning van het net genoemde vermoeden zal worden aangeduid. Daarna geven we een korte beschrijving van de gebeurtenistheorie die de Amerikaanse linguïste Alice Freed heeft voorgesteld. Haar theorie zal het uitgangspunt zijn voor onze beschrijving van de semantische eigenschappen van zodra. Deze beschrijving zal het grootste deel van dit artikel uitmaken. Het resultaat van onze beschouwingen zal uitmonden in een voorstel voor de correcte waarheidsconditie van zodra-zinnen. Voorts zullen we in staat zijn om vast te stellen of deze semantiek in overeenstemming is met Ladusaws vermoeden over het samenspel van negatieve polariteit en dalende contexten.
1. Typen van zodra-zinnen
Alvorens over te gaan tot een bespreking van de semantische inhoud van zodra-zinnen dienen we uitdrukkelijk het type zinnen aan te geven waar we ons mee bezig zullen houden. Onder een zodra-zin zullen we een samengestelde zin verstaan met een van deze vormen:
(3) | a. | S zodra S' |
b. | Zodra S', S'' |
Zodra-zinnen die de structuren in (3) realiseren vinden we in deze aan het WNT ontleende zinnen:
(4) | a | Zodra Filip haar ontwaarde schoot hij op haar toe |
b | en, zodra de schoot gedaan word, zullen alle de trommels op de andere schepen de taptoe slaan, twee minuten lang | |
c | Een liefelyk gezang van 't juichend pluimgedierte treft onze ooren, zodra wy ons in 't veld begeeven | |
d | dienstboden deugen niet, zodra zy aan het denken gaan |
Uit de inleiding is duidelijk geworden dat we, vanuit semantisch perspectief, ver-
schillende zodra-zinnen willen onderscheiden. Het standpunt dat we innemen is dat er twee hoofdtypen van zulke zinnen bestaan. Een temporeel en een generisch type. Deze typen worden onderscheiden op basis van de relatieve positie van de samenstellende zinnen met betrekking tot het spreekmoment.
Vallen de hoofdzin- en bijzindenotaties vóór het spreekmoment dan spreken we van een retrospectieve zodra-zin. Voorbeeld ervan:
(5) | Jan vertrok zodra Marie binnen kwam |
Onze WNT zin (4a) is ook een voorbeeld van een retrospectieve zin.
Is de situatie echter zo dat de relevante denotaties na het spreekmoment vallen, dan spreken we van een prospectieve zodra-zin. Voorbeeld ervan:
(6) | Jan zal vertrekken zodra Marie binnen komt |
De WNT zin (4b) is een andere illustratie van een prospectieve zodra-zin. Prospectieve en retrospectieve zodra-zinnen noemen we temporele zodra-zinnen.
Is het spreekmoment echter irrelevant in die zin dat de hoofd- en bijzinsdenotaties ervóór of er erna gesitueerd kunnen worden, dan hebben we te maken met een habituele zin.Ga naar eind2. Een voorbeeld hiervan is deze zin:
(7) | Doorgaans vertrekt Jan zodra Marie binnen kwam |
Deze zin drukt een wetmatigheid uit die we als volgt kunnen parafraseren: In de regel, leidt het binnenkomen van Marie het vertrekken van Jan in. Additionele illustraties van generische zodra-zinnen vinden we in (4c) en (4d).
Ongetwijfeld bevat (7) een additionele betekeniscomponent die in deze parafrase niet weergegeven is. De zin suggereert namelijk een oorzakelijk verband. Dit verband maakt evenwel geen deel uit van de kernbetekenis van zodra. Ware het anders dan zouden we (7) en de negatie van het oorzakelijkheidsverband niet kunnen uitspreken zonder in inconsistenties te geraken. Maar feit is dat we dit verband, met behoud van consistentie, kunnen ontkennen:
(8) | Doorgaans vertrek Jan zodra Marie binnen kwam maar haar komst is niet de oorzaak van zijn vertrek. |
Het is interessant op te merken dat een soortgelijke oorzakelijke bijbetekenis afwezig is bij de habituele WNT zin (4c). In (4d) kunnen we haar echter wel ervaren.
Dankzij het bijwoord doorgaans komt het generische karakter van (7) tot uiting. Het is echter van groot belang zich te realiseren dat niet alle generische of habituele zinnen zo'n expliciet teken van genericiteit met zich dragen. Het komt ons voor dat het mogelijk is aan (5) een habituele lezing te geven ondanks de afwezigheid van een expliciete aanduiding van habitualiteit. Inderdaad, deze mogelijkheid kunnen we illustreren we aan de hand van het volgende voorbeeld:
(9) | Jan vertrok zodra Marie binnen kwam. Hij kon daar nooit niets aan doen. |
Dit tweetal zinnen vormt een coherente tekst en zijn coherentie geeft aan dat de eerste zin een geschikt interpretatiedomein voor de kwantificerende uitdrukking nooit oplevert. Immers, bij gebrek aan een dergelijk domein zouden we met een incoherente reeks van zinnen geconfronteerd worden. Wellicht ten overvloede laten we beneden een incoherente tekst zien. De incoherentie ontstaat door een eenmalige gebeurtenis als hoofdzinsdenotatie te nemen:
(10) | Jan stierf zodra Marie binnen kwam. Hij kon daar nooit iets aan doen |
Het verschil tussen (9) en (10) is dat in het eerste geval de inleidende zin een domein introduceert waarmee de uitdrukking nooit gerelateerd kan worden. Een dergelijke mogelijkheid ontbreekt bij (10). Dit leidt tot incoherentie.
We zullen er derhalve goed aan doen te onderkennen dat zodra-zinnen zoals (7) meerduidig zijn: ze kunnen een habituele of een episodische lezing hebben. De vraag wanneer we met een episodische en wanneer we met een generische lezing te doen hebben, is niet bij voorbaat te beantwoorden. Belangrijk is wel dat we van deze meerduidigheid bewust worden. We komen dadelijk op de consequenties van dit inzicht voor het vermoeden dat Sánchez et al. (1994) uitsprak. Voordat we dat doen zullen we een paar gebruiken van zodra expliciet uitsluiten uit onze beschouwingen.
2. Andere typen van zodra-zinnen
In het algemeen zullen we ons bezig houden met zodra-zinnen die een van de structuren uit (3) vertonen. Maar onze beschouwingen zullen ook van toepassing zijn op zinnen met een ‘zwevende’ of geïnterpoleerde zodra-bijzin zoals de volgende:
(11) | Zij vond zodra zij speelen kon, zo veele kistjens, kastjens, doosjens en korfjens, dat zij al haar speelgoed daarin schikken en wegsluiten konde. |
Hier komt de zodra-zin midden in de hoofdzin voor. Het temporele verband van de samengestelde zinnen blijft echter ongeschonden.
We vermelden thans enkele zodra-gevallen die buiten het bestek van ons artikel vallen. In deze opsomming streven we niet naar volledigheid.
• | Atemporele zodra-zinnen. Beschouw bijvoorbeeld deze zin: |
(12) | Men spreekt evenwel niet meer van kneuzing, zodra een gewricht of een been beschadigd is. |
Ons inziens valt deze zin buiten de temporele ordenig. De bijzin drukt een tijdloze voldoende voorwaarde uit.
• | Voorts is er een gebruik van zodra als nabepaling zoals in deze zin: |
(13) | Merkwaardig is de keuze van een nieuwe Dalai-Lama, zodra de oude gestorven is. |
Hier leidt zodra een bijvoeglijke bijzin in die als bepaling van keuze van een nieuwe Dalai-Lama dienst doet. De nominalisatie keuze van een nieuwe Dalai-Lama speelt hier de rol die elders door de hoofdzin vervuld wordt. Ook dit gebruik zal in dit artikel buiten beschouwing blijven omdat we ons bezig houden met zodra als zinsconectief op het niveau van de oppervlaktestructuur.
• | Er bestaat ook nog een bijwoordelijk gebruik van zodra dat in het volgende voorbeeld wordt waargenomen: |
(14) | Kom naar huis zodra mogelijk |
Ook dit gebruik zullen we niet direct behandelen hier.
• | Tenslotte, de lezer moet zich bewust zijn van een idiomatisch gebruik van zodra dat volledig onafhankelijk is van de voornoemde gebruikswijzen, en dat in het huidige taalgebruik archaïsch begint te worden. We bedoelen het gebruik geïllustreerd in de volgende balansschikking: |
(15) | Niet zodra had ik dit gezegd, of hij stond op en ging heen. |
Merk op dat alleen het laatste geval niet gerelateerd kan worden aan het generische of temporele gebruik. We kunnen immers zeggen dat het bijwoordelijk gebruik van zodra een elliptisch gebruik is, dat het bijvoeglijk gebruik zinnen en genominaliseerde zins-denotaties samenvoegt en dat het atemporele gebruik een generalisatie is van de generische gebruikswijzen. De niet zodra uitdrukking staat dergelijke intuïtieve beschouwingen niet toe. Dit neem niet weg dat (15) dezelfde betekenis heeft als
(15') | Zodra ik dit gezegd had, stond hij op en ging heen. |
We willen echter niet zeggen dat (15') ten grondslag ligt aan (15). Op de relatie tussen temporele balansschikkingen en zodra-zinnen komen we later, zij het even, terug. Laten we ons nu verder bezig houden met de relatie tussen zodra-zinnen en ook maar.
3. Habituele zodra-zinnen en ook maar
Ik heb in de inleiding gezegd dat (2) een onacceptabele zin is. De auteurs van Sánchez et al. (1994) concluderen uit dit oordeel dat zodra-zinnen in de verleden tijd geen geschikte omgeving voor de negatief-polaire uitdrukking ook maar zouden vormen.
Wat ze hierbij uit het oog verloren zijn de habituele gebruiken van zodra die met een verleden tijd consistent zijn. We geven hier een paar voorbeelden van dergelijke constructies:Ga naar eind3.
(16) | a. | Zodra mijn gedachten ook maar een ogenblik wegdwaalden, had hij dit door en riep hij mij er weer bij. |
b. | Zodra ze ook maar het geringste vuiltje, spatje of veegje op zijn brilleglazen bespeurde, neeg ze haar hoofd en keek mijn vader scherp aan. |
De acceptabiliteit van deze zinnen geeft derhalve aan dat zodra en ook maar naast hun gezamenlijk optreden in prospectieve contexten ook nog retrospectieve optredens kennen. Dit wil echter niet zeggen dat het vermoeden van Sánchez et al. (1994) zonder meer fout is. Om de ware portée van de zinnen in (16) te kunnen begrijpen dienen we hun generische karakter in te zien. Het is immers van belang zich te realiseren dat deze zinnen geen eenmalige gebeurtenissen vermelden. Ze betreffen eerder wetmatigheden die in het verleden plaats hebben gehad. Kijken we nu terug naar (2), dan moeten we thans het grammaticaliteitsoordeel in deze richting wijzigen. (2) is ongrammaticaal onder de episodische lezing. Deze zin is echter grammaticaal in een generische, habituele lezing. De ware scheidslijn van zodra-zinnen die ook maar tolereren en zodra-zinnen die zulks niet doen ligt besloten in het generische of episodische karakter van de samenstellende zinnen. De taak van onze semantische analyse van zodra-zinnen is dan waarheidscondities voor deze zinnen te definiëren die het episodische gebruik expliciet en afdoende onderscheiden van het generisch gebruik. Het vervullen van deze taak neem de volgende bladzijden in beslag.
4. Zodra en ordening van gebeurtenissen
De cognitieve inhoud van een zodra-zin die in de constructie van haar semantische representatie aan het licht moet komen is tweeledig. Een zin van de vorm S zodra S' levert de informatie op
• | dat in de temporele ordening de inhoud van de bijzin aan de inhoud van de hoofdzin voorafgaat, |
• | en wel onmiddellijk |
In deze paragraaf zullen we aandacht schenken aan het ordeningsaspect van zodra. Later zullen we ons bezig houden met het onmiddellijkheidsaspect. Kijk nu eerst naar de (17) beneden. We hebben hier een retrospectieve zodra-zin en een voor de hand liggende semantische parafrase:
(17) | a | Jan ging weg zodra Marie binnen kwam |
b | er is een tijdstip geweest waarop Marie binnen kwam en vlak daarna ging Jan weg. |
Gegeven een zodra-zin kunnen we een representatie ervan construeren die met een bepaalde ordening van een reeks situaties correspondeert. Voorzover we onze aandacht beperken tot het opeenvolgingsaspect van temporele representaties is het aandeel van zodra gelijk aan het aandeel van nadat. Een zin van de vorm S nadat S' induceert namelijk dezelfde volgorde van situaties als een zodra-zin:
(18) | a | Jan ging weg nadat Marie binnen kwam. |
b | er is een tijdstip geweest waarop Marie weg ging en na dat moment ging Jan weg. |
Overigens, de chronologische volgorde die aan onze zodra-zin ten grondslag ligt wordt niet naar alle tevredenheid opgevangen door een voordat-zin. Merk immers op dat de zinnen in (19) logische gevolgen zijn van zowel (17) als van (18):
(19) | a | Jan ging weg |
b | Marie kwam binnen |
Vanwege de semantische eigenschappen van voordat volgt (19a) echter niet uit (20):
(20) | Marie kwam binnen voordat Jan weg ging |
Elke suggestie dat de situatie anders zou liggen wordt onaannemelijk gemaakt door (21) beneden. We zien daar immers dat (20) en de negatie van (19a) niet in tegenspraak met elkaar zijn:
(21) | Marie kwam binnen voordat Jan weg ging. Toen hij haar zag besloot hij maar hier te blijven. |
We zullen later zien dat het mogelijk is om een semantiek voor zodra-zinnen te ontwikkelen met de eigenaardige eigenschap dat het retrospectieve zodra dezelfde logische implicaties toestaat als nadat terwijl het prospectieve en generische zodra dezelfde logische inferenties blokkeert als voordat. Uiteraard zijn er inhoudelijke verschillen tussen zodra enerzijds en nadat en voordat anderzijds. Zo maakt een zin van de vorm S nadat S' geen melding van de temporele afstand tussen de denotatie van S en de denotatie van S', terwijl de zodra-zin onze aandacht juist erop vestigt. Dit wil echter niet zeggen dat er letterlijk niets plaats vindt tussen de denotaties van deze zinnen. De gebruiker van een zodra-zin deelt eerder mee dat wat tussen deze denotaties plaats heeft van geen enkel belang is.Ga naar eind4.
Om rekenschap te kunnen geven van deze eigenschap van zodra zullen we eerst een theorie van gebeurtenissen bespreken. Deze theorie zal de basis vormen voor de semantische representatie van zodra-zinnen waarin we de informatie over temporele afstand kunnen weergeven.
5. Freeds gebeurtenissenstructuur
We zullen gebruik maken van de opvattingen over gebeurtenissen die Freed (1979) formuleert om een informele bepaling te geven van de waarheidscondities voor zodra-zinnen. Voordat het zo ver is moeten we Freeds theorieën, zij het in beknopte vorm, presenteren. Freed gaat van de veronderstelling uit dat natuurlijke talen een zekere gebeurtenissenstructuur veronderstellen. Het taalgebruik suggereert namelijk dat in veel gevallen gebeurtenissen beschouwd kunnen woorden als bestaande uit temporele segmenten: onset, nucleus en coda. De nucleus zelf wordt in drie segmenten verdeeld: het begin, het midden en de laatste fase. Deze segmenten dienen we eveneens als gebeurtenissen beschouwen:
Om Freeds opvattingen toe te lichten gaan we nader in op de interne structuur van twee gebeurtenissen: eerst de gebeurtenis van ‘een blik openen’ en daarna de gebeurtenis van ‘college geven’.
Een blik openen
De onset hiervan wordt aangeduid door de uitdrukking ‘aanstalten maken om het blik te openen’. Met dit predikaat beschrijven we de situatie waarin iemand een blikopener vasthoudt en hem in contact met het blik brengt. De nucleus duiden we aan met de uitdrukking ‘het blik aan het openen zijn’. Met dit predikaat duiden we de situatie aan waarin iemand bezig is het blik te openen. De coda duiden we aan met het predikaat ‘klaar zijn met het openen van het blik’: Het blik is al geopend, er ligt een loze schijf op. De opener wordt neergelegd en het schijfje opgetild of verwijderd. Een schematische weergave is deze:
Laten we nu even aandacht schenken aan de nucleusstructuur van de gebeurtenis ‘een blik openen’. Stel, wij zijn de onset voorbij. De blikopener maakt een opening in het blik en snijdt zijn weg langs de rand. Laten we veronderstellen dat de handeling in dit stadium afbreekt. Het blik is nog niet geopend. We kunnen echter zeggen dat iemand bezig was het blik te openen. Kennelijk bevonden we ons in de beginfase van de gebeurtenis. Er valt natuurlijk geen grens te trekken die de beginfase van de middenfase scheidt. Elk vervolg op de beginfase maakt deel van de middenfase uit. Neem nu aan dat we de middenfase voorbij zijn. De blikopener is terug bij het punt waar hij zijn snijweg begon. Het blik heet nu geopend. Het geopend zijn van het blik is het eindpunt van de nucleus.
College geven
Beschouw nu onze tweede gebeurtenis: ‘college geven’. Jan maakt aanstalten om college te geven als hij zijn collegeaantekening uit zijn tas haalt, de diaprojector controleert en het schoolbord vol Franse zinnen schoonveegt. Dit sluit de onset af. Hij begint college te geven als hij de woorden ‘Goed, laten we beginnen’ uitspreekt. Er komt op dat moment iemand binnen. ‘We zijn maar net begonnen’, stelt Jan haar gerust. De beginfase was nog niet voorbij toen deze studente binnen kwam. Hij volgt nu zijn collegeplan hij vertelt iets, legt iets anders uit. En zie, daar gaat de deur weer open. Een nieuwe laatkomer. ‘We zijn al lang begonnen’, roept Jan hem toe. Jan was in de middenfase toen deze student arriveerde. Na deze onderbreking hervat Jan zijn activiteit totdat hij roept ‘Ik zal het hier bij laten. Laat me alleen maar even samenvatten wat we vandaag gedaan hebben’. We hebben nu de eindfase bereikt. Een studente die de trein moet halen verlaat op dit moment de zaal. Zij weet dat zij niets nieuws zal missen. Het college heeft zijn eindfase bereikt. Vijf minuten later verlaten alle studenten de zaal. Een student loopt naar Jan toe en vraagt hem iets. Jan volgt zijn ritueel: college-aantekeningen opbergen, schoolbord schoonmaken, dicht klappen. Jan's coda grenst deze gebeurtenissen af. Een schematische weergave van de nucleusstructuur van deze gebeurtenis staat hier onder:
Deze twee illustraties moeten voldoende zijn om inzicht te krijgen in Freeds gebeurtenistheorie. We zullen dadelijk zien hoe deze visie op de interne structuur van gebeurtenissen ons in staat stelt de semantiek van zodra duidelijk in het vizier te krijgen.
6. Freeds structuren en het gedrag van zodra
Beschouw om te beginnen de onderstaande zodra-zinnen:
(22) | a. | Jan viel dood zodra hij het blik begon te openen |
b. | Jan viel dood zodra hij het blik geopend had |
Als Jan een blik begint te openen bevindt zich dit gebeuren in de nucleusfase maar het heeft zijn middenfase nog niet bereikt. Onze eerste zin situeert Jans dood vóór deze fase. Dit houdt in dat tussen het begin van het openen van het blik en Jans dood geen andere relevante gebeurtenissen plaats hebben gehad. In het bijzonder is de middenfase (en derhalve de eindfase en de coda) niet bereikt. Beschouw nu onze tweede zin. Deze zin situeert Jans dood na het culminatiepunt van het openen van het blik. Maar vóór het begin van de coda. Dit houdt in dat tussen het succesvol openen van het blik en Jans dood geen relevante gebeurtenis plaats heeft gehad. Het schijfje zat op het blik, de opener was nog niet weggelegd toen de dood Jan trof.
Deze zinnen hebben de eigenaardigheid dat de hoofdzindenotatie het natuurlijk verloop van de gebeurtenis ‘een blik openen’ definitief afbreekt. Volledigheidshalve kijken we nu naar voorbeeldzinnen waarin dit niet het geval is.
(23) | a. | Een student kwam binnen zodra Jan college begon te geven |
b. | Een studente ging weg zodra Jan het college begon af te sluiten | |
c. | Een studente vroeg Jan iets zodra Jan zijn college had beëindigd. |
Onze eerste zin plaats het binnenkomen van de student na de onset en de beginfase maar vóórdat het college op volle gang is gekomen. Na de onderbreking hervat Jan zijn activiteit en het college gaat door de beginfase heen. Onze tweede zin plaats het vertrek van de studente na de middenfase maar vóór de eindfase. Het vertrekt van de student vindt plaats tijdens het college. De samenvatting luidt de eindfase in maar als Jan haar formuleert is hij nog steeds bezig met college geven. De derde zin dwingt ons de denotatie van de hoofdzin vóór de coda te plaatsen. Na deze laatste onderbreking kan Jan zich overgeven aan zijn eigen coda: opbergen en bord schoon achterlaten voor zijn collega's.
Deze beschouwingen leveren een eerste indicatie op van de manier waarop we de semantische inhoud van een zodra-zin kunnen weergeven. In plaats van temporele afstand tussen gebeurtenissen zouden we graag willen spreken van opvolgers en voorgangers. De denotatie van de hoofdzin is de directe opvolger van de denotatie van de bijzin. De denotatie van de hoofdzin komt derhalve na de denotatie van de bijzin maar
bovendien moet deze hoofdzindenotatie ‘dicht’ in de beurt van de bijzindenotatie voorkomen. De voorbeelden die we gekozen hebben brengen deze semantische eigenschap van zodra scherp aan het licht en wel om de volgende reden. De interne structuur van de gebeurtenissen ‘een blik openen’ en ‘college geven’ maakt het zinvol om van voorgangers en opvolgers te spreken. Dit is echter niet altijd mogelijk. Beschouw bijvoorbeeld deze zin:
(24) | Zodra Jan klaar was met zijn college vertrok hij naar huis |
We kunnen constateren dat Jans vertrek plaats heeft gehad na de coda van de gebeurtenis ‘college geven’. Maar welke andere gebeurtenissen mogen niet tussen deze coda en het vertrek plaats hebben? Op het eerste gezicht is er geen natuurlijke opvolger van deze coda die door het vertrek wordt uitgesloten. Er is, met andere woorden, geen standaard verloop dat door het vertrek wordt afgebroken. Dit wil echter niet zeggen dat de opvolging- en voorgangersterminologie niet relevant is voor het formuleren van de waarheidsconditie van deze zin. Beschouw bijvoorbeeld de volgende situaties.
Situatie 1
Jan klapt het schoolbord dicht. Hij loopt naar zijn kamer. Hij neemt de telefoon op om thuis te laten weten dan hij dadelijk komt. Vervolgens trekt hij zijn jas aan, loopt de kamer uit en verlaat het gebouw richting zijn huis.
Situatie 2
Jan klapt het schoolbord dicht. Hij loopt naar zijn kamer. Hij neemt de telefoon op om iemand te spreken. Hij voert een telefoongesprek uit. Vervolgens trekt hij zijn jas aan, loopt de kamer uit en verlaat het gebouw richting zijn huis.
In het eerste geval zullen we zonden enige twijfel accepteren dat Jan vertrok zodra zijn college achter de rug was. Alle handelingen die hij uitvoert zijn reeds onset van zijn vertrek. Het tweede geval is anders. Het voeren van dit gesprek maakt geen deel uit van de onset van zijn vertrek. Het verloop van de onset wordt afgebroken. Maar wat als het gesprek maar kort duurt? We verwachten dat de intuïties hierover zullen verschillen. Een strenge zodra-gebruiker zou kunnen eisen dat de onafgebroken onset van de denotatie van de hoofdzin de directe opvolger moet zijn van de coda van de bijzindenotatie. Minder strenge gebruikers zullen kleine onderbrekingen toestaan. Het is uiteraard niet mogelijk om bij voorbaat te bepalen waar de grenzen zullen komen te liggen.Ga naar eind5.
We zullen hier niet voorschrijven dat het Nederlands precies moet zijn daar waar het vaag is. We kunnen niet voorspellen wat de coda zal zijn van willekeurig gekozen gebeurtenissen. We gaan in dit artikel ervan uit dat een zodra-zin een instructie bevat langs de volgende lijnen: plaats de onset van de hoofdzinsdenotatie zo dicht mogelijk bij de coda van de bijzinsdenotatie. De volgende paragraaf bevat een beschrijving van de waarheidsconditie voor zodra-zinnen die aan deze instructie formele
inhoud geeft. Onenigheid zal ontstaan over de karakterisering van bepaalde gebeurtenissen. Niet alle taalgebruikers delen dezelfde oordelen over wat de coda en wat de onset is van gebeurtenissen.
7. De gemeenschappelijke semantische basis van zodra-zinnen
We zullen aannemen dat zinnen gebeurtenissen als denotatie hebben en dat deze in de tijd plaats vinden. We zullen derhalve ervan uitgaan dat we beschikking hebben over tijdsentiteiten die deel uitmaken van een gestructureerd domein. Verder breiden we onze ontologie uit met een extra domein: een verzameling gebeurtenissen die we E zullen noemen. We zullen ook Freeds visie op gebeurtenissen overnemen. De kern van E zal uit een verzameling nuclei bestaan. Voor een subset E' van E zullen we aannemen dat E zowel de onset als de coda van elk element van E' bevat. En we zullen ook aannemen dat E gesloten is onder een operatie die voor elke nucleus zijn begin, midden en eindfase in E oplevert. Voorts zullen we twee (totale) functies g en h van E naar E definiëren:
g(e) | { = | de onset van e als deze onset bestaat | |
{ | anders de beginfase van e | ||
h(e) | { = | de coda van e als deze coda bestaat | |
{ | anders de eindfase van e |
Om over E te kunnen praten zullen we gebruikmaken van een eerste-orde taal. We zullen deze taal uitbreiden met uitdrukkingen die gebeurtenissen uit dit domein als interpretatie krijgen. Laat dus p een zin zijn dan duidt de naam P de gebeurtenis aan die met p correspondeert. Dus, als p de zin Jan loop is, dan is de interpretatie van P de gebeurtenis het lopen van Jan. Als de interpretatie e van P vastligt, dan duiden we met de uitdrukking CP het beeld van e onder de functie h namelijk, h(e). Met de uitdrukking OP duiden we het beeld van e onder de functie g, d.w.z. g(e). Derhalve lezen we CP als de coda van P en OP als de onset van P. Voorts zullen we aannemen dat R(t) een afkorting is van de uitspraak: de gebeurtenis R vindt plaats op t.
Dankzij deze stipulaties zijn we in staat om inhoud te geven aan het idee dat gebeurtenissen elkaar direct opvolgen. Laat Q waar zijn op t en P waar zijn op t'. Dan zeggen we dat P een directe opvolger is van Q als het volgende geldt:
(26) | ∀ z(t<z<t' → (CQ(z)⋁ OP(z))) |
Met andere woorden, P is de directe opvolger van Q als elke tijdseenheid tussen het Q moment en het P moment tot de coda van Q of tot de onset van P hoort. Merk op dat deze definitie niet uitsluit dat tussen P en Q iets anders gebeurt dan het afsluiten van Q en het ontsluiten van P. Er kunnen zich verschillende dingen afspelen in de
tussentijd maar ze moeten coherent zijn met deze twee ‘afgeleide’ gebeurtenissen. Ons inziens ligt hier de gemeenschappelijke semantische basis die we als taalgebruikers proeven achter de genoemde gebruikswijzen van zodra: de temporele en de generische gebruikswijzen. In de volgende paragraaf maken we van (26) gebruik om tot de gewenste waarheidscondities te komen.
8. Temporele en generische zodra-zinnen
In deze paragraaf maken we gebruik van de opvolgersclausule om waarheidscondities voor de temporele en de generische zinnen te definiëren. We beginnen met de temporele gebruiken. Daarna gaan we over op de behandeling van het generisch geval.
Laat p zodra q een episodische en retrospectieve zodra-zin zijn. We stellen de volgende waarheidsconditie voor:
(27) | ∥p zodra q∥nu = 1 dan en slechts dan als |
∃t∃t'(Q(t) ⋀ t<t'< nu ⋀ P(t') ⋀ ∀z(t<z<t' → (CQ(z)⋁ OP(z)))) |
Merk dus op dat deze conditie het volgende uitdrukt. De retrospectieve zin p zodra q is waar dan en slechts dan als
I. | q en p zijn waar |
II. | in het verleden. En |
III. | de waarheid van q gaat aan de waarheid van p vooraf. Bovendien |
IV. | is elk moment tussen de waarheidsmomenten van deze proposities of een moment waarop de coda van q geldt of een moment waarop de onset van p geldt. |
We kunnen de waarheidsconditie van prospectieve zodra-zinnen niet op dezelfde manier representeren als we daarnet hebben gedaan. Immers een prospectieve zin maakt geen uitspraak over het waar zijn van de betrokken zinnen. Niettemin, een kleine verandering in de vorm van onze semantische representatie zal het gewenste effect hebben. Laat p zodra q een prospectieve zin zijn, dan
(28) | ∥p zodra q∥nu = 1 dan en slechts dan als |
∀t(Q(t)→ ∃t'(nu < t < t' ⋀ P(t') ⋀ ∀ z(t<z<t' → (CQ(z) ⋁ OP(z)))) |
Deze conditie drukt het volgende uit. De prospectieve zin p zodra q is waar dan en slechts dan als
I. | Als q ooit in de toekomst waar wordt, dan |
II. | is er een later moment te vinden |
III. | waarop p waar is en |
IV. | de waarheid van q gaat aan de waarheid van p vooraf. Bovendien |
V. | is elk moment tussen de waarheidsmomenten van deze proposities of een moment waarop de coda van q geldt of een moment waarop de onset van p geldt. |
Enig nadenken leert dat deze definitie van prospectief zodra voor verbetering vatbaar is. Zonder een beperking op het aspectueel karakter van de denotatie van Q is (28) een universele uitspraak. Op dit punt moeten we met nadruk opmerken dat zodra-zinnen een lezing kunnen hebben die episodische en prospectieve kan zijn. We drukken deze eigenschap van prospectieve zodra-zinnen uit met behulp van een extra conditie die de universele kwantificatie van (28) drastisch beperkt. De volgende formule drukt immers uit dat als q ooit waar wordt en p nog niet waar is geweeest, dan zal p vlak daarna waar worden. Het episodisch karakater van de zodra-zin komt tot uiting in het feit dat als q waar is geweest op t geen enkel later moment aan het antecedent van (28') zal kunnen voldoen.
(28') | ∥p zodra q∥nu = 1 dan en slechts dan als |
∀t((Q(t) ∧ ¬∃t"(nu < t"< t ∧ P(t'") )) → ∃t'(nu < t < t'∧ P(t') ∧ ∀ z(t<z<t' → (CQ(z) ∨ OP(z)))) |
Rest ons de waarheidsdefinitie te geven voor de generische gebruiken van zodra. We zullen hier niet ingaan op de hachelijke kwestie van genericiteit.Ga naar eind6. We beperken ons tot de introductie van een predikaat R voor tijdsentiteiten. De interpretatie van dit predikaat levert een verzameling van normale tijdsentiteiten op:
(29) | ∥p zodra q∥nu = 1 dan en slechts dan als |
∀t((t < nu ∧ R(t)∧ Q(t) )→ ∃t'(t < t' < nu ∧ P(t') ∧ | |
∀ z(t<z<t' → (CQ(z)∨ OP(z)))) |
Deze conditie drukt het volgende uit. De generische verleden-tijd zin p zodra q is waar dan en slechts dan als
I. | Als q op een vroege normale tijdseenheid waar werd, dan |
II. | was er een later moment te vinden |
III. | waarop p waar was en |
IV. | de waarheid van q ging telkens weer aan de waarheid van p vooraf. Voorts |
V. | was elk moment tussen de waarheidsmomenten van deze proposities of een moment waarop de coda van q gold of een moment waarop de onset van p gold. |
Tenslotte geven we de waarheidsconditie voor de algemene generische zin p zodra q:
(30) | ∥p zodra q∥nu = 1 dan en slechts dan als |
∀t((R(t)∧ Q(t))→ ∃t'(t < t' ∧ P(t')∧ ∀ z(t<z<t'→ (CQ(z) ∨ OP(z)))) |
De bovenstaande conditie drukt uit dat de generische zin p zodra q waar is dan en slechts dan als:
I | Als q op een normale tijdseenheid waar wordt, dan |
II | is een later moment te vinden |
III | waarop p waar is en |
IV | de waarheid van q gaat aan de waarheid van p vooraf. Bovendien |
V | is elke moment tussen de waarheidsmomenten van deze proposities een moment waarop of de coda van q geldt of de onset van p. |
9. Monotonie en prospectieve en generische zodra-zinnen
Een blik op de waarheidscondities voor prospectieve en generische zodra-zinnen zal de lezer overtuigen dat ze in overeenstemming zijn met Ladusaws hypothese. Het predikaat dat met de zodra-bijzin correspondeert komt voor in de antecedentpositie van een materiële implicatie. En het is evident dat deze positie een monotoon dalende omgeving vormt. Het is ook interessant om op te merken dat de zodra-bijzin geen logisch gevolg is van de samengestelde zin. De context van de bijzin is met andere woorden een niet-veridicale omgeving.
De situatie komt anders te liggen voor het episodische gebruik van zodra. In dit geval zijn de samenstellende zinnen logische gevolgen van het geheel. Maar deze feiten komen met onze semantische verwachtingen overeen.
10. Moeilijkheden voor deze waarheidscondities
De waarheidscondities die we voor zodra-zinnen hebben voorgesteld geven de correcte resultaten daar waar de betrokken gebeurens een coda en een onset mee brengen. Maar het is echter niet het geval dat p zodra q waar is dan en slechts dan als daar waar q ophoudt p begint. Hier is een voorbeeld dat dit gegeven duidelijk illustreert:
(31) | Het kind droomde zodra het sliep |
Deze zin drukt niet uit dat het kind droomde nadat het geslapen had. Het dromen kan gedurende de hele slaapperiode plaats gevonden hebben. Maar ik denk niet dat dit
soort gevallen een tegenvoorbeeld vormt voor onze analyse. Merk eerst op dat deze zin een inchoatieve lezing heeft, waarin het gelijkwaardig is aan de volgende zin:
(32) | Het kind droomde zodra het in slaap viel |
Verder is het zo dat elk moment tussen het in slaap vallen en het dromen een disjunctieve eigenschap heeft: of bij de coda van het in slaap vallen of bij de onset van het dromen. Als we aan (31) geen inchoatieve lezing willen geven, die dus de denotatie voor een CP uitdrukking zou zijn, dan zijn er voor elk moment tussen het slapen en het kind droomt nog twee mogelijkheden. Zo'n moment kan deel uitmaken van de onset van het dromen of het kan deel uitmaken van de beginfase van het dromen. Beide alternatieven zijn even realistisch en aanvaardbaar.
Een additionele moeilijkheid voor onze analyse lijkt voort te komen uit het feit dat niet alle zinnen die door zodra tot een geheel samen worden gevoegd, een gebeurtenis aanduiden. Er zijn immers talloze zodra-zinnen die verwijzingen naar toestanden inhouden, zoals de zin hieronder:
(33) | Dienstboden deugen niet, zodra zy aan het denken gaan |
zij gaan aan het denken duidt een activiteit aan (dus een gebeurtenis), maar dienstboden deugen niet kan beter als een toestand worden beschreven. Voor de doeleinden van dit artikel zijn toestanden geen bijzondere bron van moeilijkheden. We zullen toestanden beschouwen als gebeurtenissen zonder coda en zonder onset. Ze zijn een en al nucleus. De beginfase van een toestand zullen we laten corresponderen met de overgangsgebeurtenis waarin een systeem (in dit geval de dienstboden) overgaat in een nieuwe toestand (in dit geval het niet deugen).
11. Perspectieven
De waarheidscondities die we voorstellen voor zodra-zin lijken, in eerste instantie, geschikt als uitgangspunt voor de semantische analyse van andere constructies in het Nederlands. Neem bijvoorbeeld de constructie die sinds Bos (1964) bekend staat als balansschikking. De volgende temporele balansschikkingen
(34) | a | Nooit komt ik hem tegen, of hij houdt mij staande |
b | Nauwelijks was hij weg, of er ging eene deur in het vertrek zachtjes open |
laten een zodra-lezing toe:
(35) | a | Zodra ik hem tegenkomt houdt hij mij staande |
b | Zodra hij weg was ging er eene deur in het vertrek zachtjes open |
We nemen dit als een indicatie dat de waarheidsconditie voor zodra-zinnen relevant
kan zijn voor het bepalen van de waarheidscondities voor enkele temporele balansschikkingen. Overigens lijken balansschikkingen met zodra zelf archaïsch te zijn geworden, zoals het volgende voorbeelden uit het WNT (s.v. vliegen)
(36) | Niet zodra vliegt er ergens een jonge moer uit, of zij stormen er achteraan. |
12. Conclusie
In dit artikel hebben we een vermoeden over de distributie van zodra en ook maar als uitgangspunt genomen. Op basis van extra gegevens hebben we dit vermoeden bijgesteld: alleen episodische zodra-zinnen dulden geen ook maar in de bijzin. We hebben gebruik gemaakt van gebeurtenistheorie die door Alice Freed ontwikkeld is. Deze theorie gaf ons inzichten en een terminologie op basis waarvan we de typische semantische eigenschappen van zodra konden weergeven. Uiteraard zijn we niet op alle bijzonderheden ingegaan maar een duidelijk resultaat hebben we kunnen boeken. We zijn in staat geweest waarheidscondities voor zodra-zinnen voor te stellen die in overeenstemming zijn met Ladusaws vermoeden over het samenspel van negatieve polariteit en dalende contexten.
Bibliografie
Anscombe, E., 1964, ‘Before and After,’ The Philosophical Review 73. |
Bos, Gijsbertha E., 1964, Het probleem van de samengestelde zin, Mouton & Co. |
Carlson, Gregory N. en Francis Jeffrey Pelletier, red., 1995, The Generic Book, Chicago University Press. |
Dowty, David R., 1986, ‘The Effects of Aspectual Classes on the Temporal Structure of Discourse: semantics or pragmatics?’, in: Linguistics and Philosophy 9, 38-61. |
Freed, Alice, 1979, The Semantics of English Aspectual Complementation, Reidel: Dordrecht. |
Heinämäki, Orvokki, 1978, Semantics of English Temporal Connectives. Indiana University Linguistics Club, Bloomington. |
Kamp, Hans, 1979, Events, Instants and Temporal Reference, in R. Bäuerle, U. Egli and A. von Stechow (eds) Semantics from Different Point of View, Springer Verlag, Berlijn, 367-417. |
Landman, Fred, 1991, Structures for Semantics, Kluwer, Dordrecht. |
Oversteegen, Eleonore,1989, Tracking Time. A Proposal for the Representation of Temporal Expressions in Dutch. Dissertatie, Universiteit van Utrecht. |
Paardekooper, P.C., 1979, ‘Ook maar iemand’, De Nieuwe Taalgids, 72, 429-448. |
Rullmann, Hotze en Jack Hoeksema, 1997, ‘De distributie van ook maar en zelfs maar: een corpusstudie,’ in: Nederlandse Taalkunde 2-4, 281-317. |
Sánchez-Valencia, Víctor, Ton van der Wouden en Frans Zwarts, 1994, Polarity and the Flow of Time, in P. Dekker & M. Stokhof, red., Proceedings of the Ninth Amsterdam Colloquium, ILLC, Amsterdam, 587-606. |
Van der Wouden, Ton, 1994, Negative Contexts, Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen. |
Adres auteur:
Vakgroep Nederlands
Rijksuniversiteit Groningen
Postbus 716
9700 AS Groningen
sanchezv@let.rug.nl
- eind1.
- Een uitgebreide linguïstische studie van dit vermoeden is Van der Wouden (1994).
- eind2.
- We zullen de uitdrukkingen habitueel en generisch door elkaar gebruiken. Met deze termen duiden we zinnen aan die (a) een wetmatigheid uitdrukken die (b) uitzonderingen toestaat.
- eind3.
- We danken deze voorbeelden aan het corpus beschreven en gebruikt in Rulllmann en Hoeksema (1997).
- eind4.
- Vergelijk de opmerkingen van Kamp en Dowty over ‘and next’
By using ‘and next’ the speaker conveys to the hearer that within the context none of the events which from an objective point of view do come between e1 and e2 are to be taken into account. (Kamp 1979)
The point is that in both cases the reference times ‘immediately’ follow one another in the sense that each successive sentence presents the very next event that transpires that it is important enough to merit the speaker's describing it to the hearer, given the purpose of the narration. In Kamp's terms the succesive events are punctual in the sense that no event of crucial importance to the narrative overlaps with the two successive events or intervenes temporally between them. (Dowty 1986)
- eind5.
- Heinämäki was zich wel degelijk bewust van de vaagheid die om deze zaak hangt. Met betrekking tot de zin Ann wrote the article as soon as she came from Australia, schrijft Heinämäki het volgende:
The phrase ‘immediately after’ is fuzzy. One cannot give any lenght of time in terms of seconds or minuts... For instance, if Ann wrote the article as soon as she came from Australia, it does not have to be the case that she started typing at the airport. Rather it means that in the sequence of her major activities, writing the article came next to her return.
Om aan deze problemen te ontsnappen zullen we de afstand tussen hoofd- en bijzinsdenotatie niet uitdrukken in zuivere temporele termen.
- eind6.
- De geïnteresseerde lezer kan Carlson (1995) raadplegen.