| |
| |
| |
Nevenschikking zonder nevenschikker: ‘heden ik, morgen gij’
Ron van Zonneveld en Roelien Bastiaanse
0. Inleiding
De subtitel van dit artikel is een vertaling van het Latijnse hodie mihi, cras tibi. Wij zien dat als een nevenschikking zonder een zichtbaar nevenschikkend voegwoord. Deze zienswijze wordt gesteund door de variant naar Ecclesiasticus in Jesus Sirach 38:23, mihi heri et tibi hodie, die het connectief et (‘en’) bevat. Van Dale vertaalt deze variant -zie de lijst van namen uit de Griekse en Romeinse Oudheid- als volgt: ‘vandaag overkomt het mij, morgen u: heden ik, morgen gij’. Zo ziet u meteen dat er in hodie mihi, cras tibi, alsook in ‘heden ik, morgen gij’ niet alleen een nevenschikkend voegwoord ontbreekt, want dat zou op zichzelf niets bijzonders zijn, maar dat er veel meer aan de hand is. Waar komt ‘overkomt het’ vandaan, hoe zit het met de verschillende naamvallen van de pronomina in het Nederlands en in het Latijn, en wat voor constituenten vormen de conjuncten? Overigens gaat het natuurlijk niet om dit ene geval, het wordt pas interessant zodra blijkt dat ‘heden ik, morgen gij’ niet alleen staat. En dat staat het niet, blijkens (1).
(1) |
a |
Heden ik, morgen gij |
|
b |
Eerst ik, dan de ander. |
|
c |
Eerst de man, dan de bal. |
|
d |
Boek open, koppen dicht. |
|
e |
Licht uit, spot aan. |
|
f |
Oogjes dicht, mondje open. |
|
g |
Geen gezeik, iedereen rijk (De Tegenpartij, Van Kooten en De Bie) |
Dat het niet de pauze is, weergegeven door de komma, die deze gevallen tot nevenschikkingen maakt, mag blijken uit (2). Daar treft u namelijk geen nevenschikkingen zonder nevenschikker aan, maar
| |
| |
eerder iets als een beknopte implicatie, parafraseerbaar met behulp van een volzin met ‘als-dan’. Zo zou u (2a) kunnen parafraseren als ‘Als de bomen dicht zijn, moet (u) de motor af(zetten)’, enzovoorts. De voorbeelden (2a-c) zijn van Duinhoven (1991), die (2a-c) als ‘absolute constructies’ opvat.
(2) |
a |
Bomen dicht, motor af. |
|
b |
Avondrood, water in de sloot. |
|
c |
Boompje groot, plantertje dood. |
|
d |
Vroeg rijp, vroeg rot. |
|
e |
Poppetje gezien, kastje dicht. |
|
f |
Geen geld, geen Zwitsers. |
|
g |
Lange halen, snel thuis. |
Wat (1) en (2) in elk geval gemeen hebben, is dat ze geen zichtbare verbinding tot stand brengen tussen de constituenten links en rechts van de komma. Verder blijken mini-zinnetjes, zinnen zonder persoonsvorm, ook wel small clauses of absolute constructies genoemd, zich goed te lenen voor deze vorm van verbinding zonder zichtbare verbinder.
De vraag die wij in de volgende sectie willen opwerpen is, hoe de X-bar Theorie, de module van de generatieve theorie die voorziet in uniforme structuren van constituenten, gevallen als (1) zou aanvatten. Daarbij zoeken wij aansluiting bij Kayne (1994), omdat die daarover de meest uitgesproken ideeën heeft. Daarna zullen wij nog werk maken van de vraag naar de categoriale status van conjuncten als in (1a), ‘heden ik’, en ‘morgen gij’, en dan een link proberen te leggen met de beknopte implicaties onder (2). In de slotsectie zullen wij het terrein van de nevenschikking verlaten en onze bevindingen in een breder perspectief zetten, dat van de syntaxis van beknopte zinnen in het algemeen.
| |
1. X-bar Theorie volgens Kayne (1994)
Volgens Kayne, alsook volgens vele andere generativisten, is elke syntactische constituent een projectie van een hoofd X, dat met een rechter zuster ZP de constituent X' (X bar) vormt, en aangevuld met een specificeerder YP, die de linker zuster is van X', de maximale projectie XP tot stand brengt. Uitbreiding van dit geheel is uitsluitend mogelijk via adjunctie aan de linkerkant van XP. Op die wijze toont (3)
| |
| |
wat Kayne verstaat onder een antisymmetrische representatie: de specificeerder zit altijd hoger in de structuur dan het complement, en het adjunct zit daar op zijn beurt altijd weer boven.
Wij houden het simpel en zien af van adjuncten. Een nevenschikking moet een projectie zijn van het connectief CON, een idee dat al eerder te vinden is in Munn (1987) en Van Zonneveld (1994), CONP.
Al wordt dit idee niet door alle auteurs op precies dezelfde wijze uitgewerkt, de conjuncten van een nevenschikking worden toch steeds wel zo afgebeeld, dat het complement, het tweede conjunct, ondergeschikt is aan de specificeerder, het eerste conjunct. Dit alles in geval van een nevenschikking gevormd door twee conjuncten. Tot zulke gevallen beperken wij ons in dit artikel, waarmee wij voorbij gaan aan nevenschikkingen met meer dan twee leden, zoals ‘Ik kwam, zag, en overwon’, ‘Jan, Piet, en Klaas’, of ‘Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder!’. In zulke structuren, u raad het al, figureren de nodige lege connectieven, die steeds uitgedrukt worden door een komma dan wel door een intonatiepauze. Toegepast op (1a), levert (4) de volgende structuur op, waar e staat voor het lege connectief.
| |
| |
Met deze strenge theorie is de mogelijkheid van een puur nevenschikkende syntactische representatie als onder (6) van de baan, want een specificeerder YP en een complement ZP kunnen niet bestaan zonder bemiddeling van een hoofd. In dat geval is het ook niet duidelijk waar het geheel een projectie van zou zijn. Vandaar het vraagteken voor P.
Voor alle duidelijkheid dient hier te worden opgemerkt dat (6) wel mogelijk is als adjunctiestructuur. In dat geval zou ‘heden ik’ als linker adjunct kunnen fungeren bij ‘morgen gij’, en dan zou er geen nevenschikking zijn afgebeeld. Omdat wij ervan uitgaan dat we hier met nevenschikking te maken hebben, laten we deze mogelijkheid verder buiten beschouwing.
Ook (7) vervalt als mogelijkheid, want Kayne's X-bar theorie accepteert uitsluitend binair vertakkende structuren, en in (7) is sprake van een ternaire structuur, waarvan de constituenten symmetrisch zijn.
In representatie (5), de enig mogelijke in Kayne's optiek, is het hoofd dan wel leeg, maar het is desondanks de enig mogelijke bemiddelaar
| |
| |
tussen specificeerder en complement. CON (connectief) is een functioneel hoofd, en daarmee is CONP een functionele projectie. Naast functionele projecties zijn er ook lexicale, in welk geval het hoofd tot de categorie N (nomen), V (verbum), A (adjectief) of P (prepositie) behoort, al is P een twijfelgeval, omdat P, anders dan V, N en A, geen open klasse categorie is, dat wil zeggen, geen categorie waarvan het aantal leden zich ongebreideld laat uitbreiden. Het is, met andere woorden, gemakkelijk om het lexicon te verrijken met naamwoorden en werkwoorden, maar het ligt daarentegen niet voor de hand dat het lexicon dezelfde liberaliteit vertoont in geval van functionele hoofden. De eventuele lexicale invulling van functionele hoofden is beperkt door een gefixeerd aantal kandidaten. Neem de connectieven. Het Nederlands doet het met en, maar, doch, of, dus, want, en eventueel noch. Hoe dan ook, meer dan tien connectieven zijn er niet. Hetzelfde geldt voor een functioneel hoofd als DET (determineerder): DET laat zich lexicaliseren met de lidwoorden en met de aanwijzende voornaamwoorden, en daar is maar een beperkt aantal van voorhanden.
Een andere kwestie is de categoriale status van specificeerder en complement. Dat moeten, volgens Kayne, maximale projecties zijn van X, dus XPs. Maar hier beginnen de moeilijkheden pas echt. Wat is bijvoorbeeld de categoriale status van de conjuncten in (1a)? Pronomina als ik en gij worden in de standaard Casus Theorie geacht hun naamval, hier dus nominatief, te ontvangen via de persoonsvorm, maar in deze nevenschikkingen schittert de persoonsvorm door afwezigheid. Er is zelfs geen werkwoord te bekennen, en dan is het ook maar beter om er niet eentje ‘onderliggend’ te verzinnen. In Van Zonneveld (1994) wordt de suggestie aan de hand gedaan dat nominatief de enig mogelijke defaultcasus is in het Nederlands. Bij ontbreken van de standaard casustoekenner, dus van de persoonsvorm, krijgt een dergelijk pronomen nominatief naamval. Dat deze defaultcasus niet noodzakelijk nominatief is, blijkt wel uit het Engelse Me and my shadow. Daarmee is niet gezegd dat de datieven in het Latijnse hodie mihi, cras tibi op default-naamvallen van het subject wijzen. Het kan immers om reguliere datieven gaan, vergelijkbaar met het Nederlandse ‘Mij een zorg’, dat als een beknopte vorm van ‘Dat is mij een zorg’ zou kunnen worden opgevat. De default-optie is in elk geval niet universeel nominatief (zie ook Akmajian (1984)). Maar ‘Heden mij, morgen u’ zou lijkt me geen goed Nederlands, omdat, anders dan in geval van ‘Mij een zorg’, daar geen volzin van te maken is (* ‘Dat is heden mij’).
| |
| |
De vraag blijft, hoe dan ook, wat de categoriale status is van conjuncten als in (1a).
| |
2. De categoriale status van conjuncten als heden ik en morgen gij
Denkend in de lijn van Kayne, zijn conjuncten als heden ik en morgen gij mini-zinnen, ofwel small clauses. Maar het onaantrekkelijke van dit idee is, dat small clauses zich in termen van hun syntactische distributie onderscheiden van reguliere XPs. Kan een gewone XP in het Nederlands bijvoorbeeld steevast de eerste zinspositie bezetten, een small clause kan dat niet:
(8) |
a |
*Heden ik ben aan de beurt, morgen gij. |
|
a' |
Heden ben ik aan de beurt, morgen gij. |
|
b |
*Eerst ik ben aan de beurt, dan de ander. |
|
b' |
Eerst ben ik aan de beurt, dan de ander. |
De aanname dat zowel ‘heden’ als ‘ik’ maximale projecties zijn, en dat deze maximale projecties een small clause zouden vormen, dwingt tot nog een andere manoeuvre: er moet een bemiddelend functioneel hoofd moeten worden bedacht om ‘heden’ en ‘ik’ in deze projectie onder te brengen. Wat zou dat voor leeg hoofd kunnen zijn? Wij nemen aan, het hoofd van een finiete hoofdzin, I, de positie van de persoonsvorm. Onder die analyse vormen de eerste drie gevallen van (1) IP-nevenschikkingen, zij het dat het wel om heel bijzondere IPs gaat, namelijk om IPs waarvan zowel I als het complement van I, VP, leeg zijn, op één constituent na. Die ene constituent die in de verder lege VP zit is ‘heden’ in het eerste conjunct, en ‘morgen’ in het tweede conjunct van (1a). Deze adverbiale frasen kunnen vervolgens zo worden geanalyseerd, dat ze hun VP hebben verlaten en zich in de eerste zinspositie hebben genesteld, waardoor de oorspronkelijke volgorde ‘ik heden’ en ‘gij morgen’ inversie heeft ondergaan. Volgens collega Jan Wouter Zwart (persoonlijke communicatie), impliceert deze vorm van inversie focusing, maar dat idee laten wij verder graag voor zijn rekening. Inversie lijkt ons overigens niet noodzakelijk, want wij zien niet op welke gronden ‘Ik heden, gij morgen’ afkeuring zou verdienen. Zulke nevenschikkingen zonder nevenschikker vertonen dus niet noodzakelijkerwijs de inversievolgorde, de volgorde waarbij er een niet-subject aan het subject voorafgaat. Dat inversie zelfs geen karak- | |
| |
teristiek kenmerk is van zulke nevenschikkingen wordt ook wel aangetoond door de overige gevallen onder (1) in de beschouwing te betrekken: in (1d-e-f) leidt inversie zelfs tot ongrammaticaliteit:
(9) |
a |
*Open boek, dicht koppen. |
|
b |
*Uit licht, aan spot. |
|
c. |
*Dicht oogjes, open mondje. |
|
d. |
*Geen gezeik, rijk iedereen. |
Hetzelfde verschijnsel is waarneembaar bij (niet-nevengeschikte) bevelen met kale nomina: ook daar is inversie uitgesloten, zie (10a-b), terwijl inversie weer wel wenselijk is zodra de DP in kwestie een zichtbare determinator bevat, zie (10c-d) (met dank aan Jack Hoeksema).
(10) |
a |
Bek dicht! |
(*Dicht bek) |
|
b |
Handen thuis! |
(*Thuis handen) |
|
c |
Open dat boek! |
(*Dat boek open) |
|
d |
Dicht die koppen! |
(*Die koppen dicht) |
De aanname dat de nevenschikkingen onder (1) ‘beknopte’ IPs zijn lost natuurlijk weinig op, wanneer de aard van de beknoptheid in nevelen gehuld blijft. Wij zouden willen spreken van ondergespecificeerde IPs, met een ondergespecificeerd hoofd I, de persoonsvorm in een Verb Second-zin, en het hoofd van het VP-complement van I, V. Deze voorstelling van zaken zullen wij uitwerken voor ‘morgen ik’. Een ondergespecificeerde IP krijgt het label IP*, ter onderscheiding van een gewone IP. Verder is er in (11) geabstraheerd van wat er aan functionele projecties mogelijk zou zijn, buiten IP en DP (Determiner Phrase).
| |
| |
Om deze IP* nu op te hangen in een CONP, is er niets anders nodig dan (5) zo uit te werken dan ‘heden ik’ de IP*-specificeerder is, en ‘morgen gij’ het IP*-complement.
Merk nu op dat een ondergespecificeerde IP, IP*, wel de nodige lege categorieën bevat, maar dat geen van deze lege categorieën een lexicale invulling krijgt. Wij verzinnen dus niet zoiets als een lege persoonsvorm BEN, van de lege V-positie naar I verplaatst, en evenmin zoiets als een lege PP met de functie van naamwoordelijk deel van het gezegde, AAN DE BEURT. Wat niet wil zeggen dat (1a) niet zou kunnen worden geïnterpreteerd als ‘Heden ben ik aan de beurt, morgen bent gij aan de beurt’. Dat zou namelijk heel goed kunnen, zodra er meer bekend is van de context waarin (1a) fungeert. Maar wij be-schikken niet over zo'n context. In geval van een ondergespecificeerde IP, IP*, wordt het juist geheel en al aan de taalgebruiker overgelaten om er maar iets van te maken, dus om de ondergespecificeerde struc-turen op een in de gegeven context passende wijze in te vullen.
Neem nu (1d), ‘Boek open, koppen dicht’. Deze IP* kan functioneren in een context waarbij de nevenschikking wordt opgevat als een bevel om een boek open te doen en de koppen dicht te houden. Stelt u zich maar eens een leraar voor die voor de klas staat. In dat geval wordt het lege subject opgevat als de aangesproken persoon, dan wel de aangesproken personen, de leerlingen dus, en dan wordt het lege werkwoord geïnterpreteerd als ‘doen’, en de lege I als ‘doe’. Merk ook op dat de objecten bij dit lege werkwoord ondergespecificeerd zijn, want ‘doe boek open’ en ‘doe koppen dicht’ is geen goed Nederlands. Daar ontbreekt het bezittelijk voornaamwoord ‘je’ aan. Daaruit volgt dat lexicalisering van de ondergespecificeerde hoofden I en V nog niet voldoende is om de IP* om te zetten in een reguliere IP: alle ondergespecificeerde elementen moeten dan worden gelexicaliseerd. Test dat maar eens uit op (1e-f): ‘doe *(het) licht uit’, ‘doe *(de) spot aan’; ‘doe *(je) oogjes dicht’, ‘doe *(je) mondje open’.
(12) |
De conjuncten van (1) zijn onderspecificeerde IPs, en worden IP* gedoopt. In IP* zijn tenminste de hoofden I, V en D ondergespecificeerd, wat wil zeggen dat zij niet gelexicaliseerd zijn. De omzetting van IP* in IP vergt lexicalisatie van elk ondergespecificeerd hoofd. De aard van de lexicalisatie is context-afhankelijk. |
Met deze conclusie gaan wij eens kijken of de beknopte implicaties onder (2) niet van hetzelfde soort zijn als de nevenschikkingen onder (1).
| |
| |
| |
3. Beknopte implicaties
Voor het gemak herhalen wij de voorbeelden uit de inleiding hier:
(2) |
a |
Bomen dicht, motor af. |
|
b |
Avondrood, water in de sloot. |
|
c |
Boompje groot, plantertje dood. |
|
d |
Vroeg rijp, vroeg rot. |
|
e |
Poppetje gezien, kastje dicht. |
|
f |
Geen geld, geen Zwitsers. |
|
g |
Lange halen, snel thuis. |
De eerste observatie is, dat de inversiekwestie zich hier niet voordoet: er is nooit inversie mogelijk (*‘dicht bomen, af motor’). Maar voor het overige lijken deze beknopte implicaties, al durven wij ze niet meteen allemaal over één kam te scheren, precies op de zojuist besproken nevenschikkingen. Ze zijn beknopt omdat de functionele hoofden afwezig zijn. Zo ontbreekt het onderschikkende voegwoord als, het VP- hoof V (te lexicaliseren als zijn of gaan, en in het consequens als zetten of doen, waarbij I als moet kan worden geïnterpreteerd), en het DP- hoofd D (‘de bomen’, ‘de motor’). ‘Bomen dicht’ komt aldus als een ondergespecificeerde CP, CP*, uit de bus, terwijl ‘motor af’ een IP* is. Veelal wordt de consequens ingeleid door dan, maar het is niet duidelijk of dan een hoofd is dan wel een maximale projectie ervan. De parafrase die hier is toegelicht, zou de volgende volzin van (1a) maken: ‘Als de bomen dicht zijn, dan moet u de motor afzetten’. Omdat dan de eerste zinspositie bezet, direct voor de persoonsvorm moet, ligt het meer voor de hand om van een maximale projectie te spreken dan van een hoofd. Maar dat is natuurlijk maar een detail in dit complexe geheel. Ook het subject, dat wij met u hebben gelexicaliseerd, is ondergespecificeerd. Vandaar dat (12) spreekt van onderspecificatie van tenminste de functionele hoofden.
(13) |
De constituenten (2) zijn onderspecificeerde CPs, en worden CP* gedoopt, gevolgd door ondergespecificeerde IP*s. In CP* zijn tenminste de hoofden C, V en D ondergespecificeerd, wat wil zeggen dat zij niet gelexicaliseerd zijn. Voor IP*: zie (12). De omzetting van CP* in CP vergt lexicalisatie van elk ondergespecificeerd hoofd. De aard van de lexicalisatie is context-afhankelijk, zij het dat een antecedens weinig andere keuzes biedt dan als of wanneer. |
| |
| |
| |
4. Conclusies en perspectieven
In dit artikel hebben wij de structuur aan de orde gesteld van beknopte nevenschikkingen zonder zichtbare nevenschikker, als onder (1). Structureel voldoet die structuur aan het standaard X-bar formaat (5). De categorieën van de nevengeschikte constituenten zijn daarentegen, zodra ze niet van het reguliere type XP zijn, niet als small clauses geïdentificeerd, maar als ondergespecificeerde IPs, IP* gedoopt. In zulke IP*s ontbreken op zijn minst de hoofden I, V, en D, zie (12). Wij hebben tenslotte onze bevindingen inzake zulke nevenschikkingen gebruikt om enig licht te werpen op beknopte implicaties van het type (2), wat heeft geleid tot (13). De onderspecificatie in deze overigens verschillende soorten complexe zinnen lijkt van dezelfde aard te zijn. Onderspecificatie van IPs (IP*) is niet alleen interessant voor de syntaxis van nevenschikkingen, want het dagelijkse taalgebruik toont een overvloed van beknopte zinnen. Denk aan de eerste tweewoord-zinnen van kinderen (‘Spelen kindje’, ‘Auto daar’, zie Van Zonneveld (- 1993)), aan simpele bevelen (‘Hier die bal!’, ‘Koppen dicht!’), krantekoppen (‘Postma goud’, ‘Werk in plaats van bijstand’), of aan de beknopte zinnen van mensen met een gestoorde spraak, in het bijzonder aan agrammatische patiënten (‘Eh, praten probleem’, ‘Eh, ik te vlug om te praten’, Bastiaanse (1993)). De vraag of er in al zulke gevallen sprake is van hetzelfde soort onderspecificatie dringt zich natuurlijk op, naar aanleiding van dit artikel, maar laat zich nog niet beantwoorden. Wij vermoeden niettemin dat het antwoord negatief zal uitvallen, omdat bijvoorbeeld krantekoppen weglating van de determinator toe-staan met behoud van de persoonsvorm (‘Man doodt vrouw’), terwijl de absentie van de persoonsvorm nu juist karakteristiek is voor de ondergespecificeerde IPs die hier aan de
orde zijn gesteld. Ook van agrammatisch taalgebruik, tenslotte, is het bekend dat de persoonsvorm in een hoofdzin (Verb Second) een probleem vormt, terwijl dat in mindere mate het geval is met determinatoren (Bastiaanse en Van Zonneveld (1998)).
| |
| |
| |
Bibliografie
Akmajian, A. (1984) ‘Sentence Types and the Form-Function Fit’. In Natural Language & Linguistic Theory 2-1, 1-25. |
Bastiaanse, R. (1993) Studies in Aphasia. Dissertatie Rijksuniversiteit Groningen. |
Bastiaanse, R., and R. van Zonneveld (1998) ‘On the relation between verb inflection and verb position in Dutch agrammatic aphasics’. Te verschijnen in Brain and Language. |
Duinhoven, A.M. (1991) ‘Bomen dicht, motor af’. In De Nieuwe Taalgids 84-1, 53-70. |
Kayne, R.S. (1994) The Antisymmetry of Syntax. Linguistic Inquiry Monograph 25, MIT Press, Cambridge, Mass. |
Munn, A. (1987) Coordinate Structures, X-bar theory and parasitic gaps, manuscript McGill University. |
Van Dale, (1976, 10), Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, Martinus Nijhoff, 's Gravenhage. |
Van Zonneveld, R. (1993), ‘Representatie versus Derivatie: V2 en Negatie in de Primaire Taalverwerving’. In S. Gillis en A. De Houwer, NET Werken: Bijdragen van het vijfde NET-Symposium, Antwerp Papers in Linguistics 74, 45-65. |
Van Zonneveld, R. (1994) Kleine Syntaxis van het Nederlands. ICG Publications, Dordrecht |
|
|