Tabu. Jaargang 26
(1996)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Klemtoon en ritme in Optimality Theory
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De dataIn deze paragraaf geven we een overzicht van de voornaamste regelmatigheden betreffende het Nederlandse klemtoonsysteem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten eerste bekijken we wat de eigenschappen zijn van de Nederlandse hoofdklemtoon in ongelede woorden. Kager (1989, p.227) onderscheidt de volgende zogenaamde ‘major’ en ‘minor’ generalisaties met betrekking tot deze eigenschappen. De ‘major’ generalisaties kennen nauwelijks uitzonderingen:
In (1) geeft het diacritische teken accent aigu hoofdklemtoondragende syllabe aan. De ‘minor’ generalisaties geven sterke tendenzen aan:
Ten tweede geven we ook een beschrijving van de positie van nevenklemtonen in ongelede woorden. De mogelijkheid tot vocaalreductie is een belangrijke indicatie voor afwezigheid van klemtoon. Als we nu kijken naar de distributie van reductieposities, valt op dat de meeste woorden een nevenklemtoon op de eerste syllabe hebben, mits de hoofdklemtoon niet op de eerste of tweede syllabe valt (3a). Indien hoofdklemtoon wel op de tweede syllabe valt, reduceert de eerste syllabe vrij gemakkelijk mits deze een onset heeft, met uitzondering van /h/ (3b). Een andere eigenschap van nevenklemtoon is dat in woorden met meer dan één nevenklemtoon de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klemtoon op de meest perifere syllabe, gerekend vanaf de hoofdklemtoon, sterker is dan de andere nevenklemtoon (3c). In (3) geven de diacritische tekens accent grave en accent circonflex respectievelijk sterke (secundaire klemtoon) en minder sterke (ternaire klemtoon) nevenklemtoon aan.
Ten derde willen we samenstellingsklemtoon in onze analyse opnemen. In Nederlandse nominale en verbale enkelvoudige samenstellingen valt de samenstellingsklemtoon op het eerste lid (4a). Ook in recursieve samenstellingen (type: záalvoetbal) is het eerste lid het sterkst. In samenstellingen van de categorieën A en P daarentegen valt de klemtoon (in predicatieve positie) op het tweede lid (4b).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk verder op dat het eerste lid van een nominale samenstelling groter kan zijn dan een enkel prosodisch woord. In (5) valt op dat de ingebedde woordgroepen een regelmatig woordgroepsklemtoonpatroon vertonen; de hoofdklemtoon valt op het laatste woord in de groep. Het blijkt dat in dit soort constructies de samenstellingsklemtoon normaal op het eerste lid valt.
De positie van de klemtoon in woordgroepen in het Nederlands valt eenvoudiger te beschrijven dan die in samenstellingen: woordgroepsklemtoon valt altijd op de rechter onmiddellijke subconstituent van de prosodische constituent die overeenkomt met de woordgroep. Vergelijk bléekgezicht en róodhuidje (samenstellingen) met een bleek gezícht en een rood húidje (woordgroepen). In de volgende paragraaf schetsen we het kader waarin de data zullen worden geanalyseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het kader: Optimality TheoryHet fundamentele verschil tussen OT en de meeste van de vigerende theorieën die regels of operaties op onderliggende structuren gebruiken om regelmatigheden te verklaren, is dat OT slechts met op de output gerichte welgevormdheidseisen werkt: constraints. De OT-grammatica valt uiteen in twee componenten: GEN (‘generator’) en H-EVAL (‘harmony evaluator’). GEN genereert voor iedere onderliggende vorm alle mogelijke outputkandidaten en deze kandidaten worden vervolgens geëvalueerd door de functie H-EVAL om uit te maken welke van deze outputkandidaten het best voldoet aan de eisen die de constraints aan de welgevormdheid stellen.Ga naar eind2. In OT wordt Universal Grammar (UG) opgevat als een set van ongeordende constraints. Dergelijke constraints zijn niet onbekend in eerdere theorieën, waar zij restricties op de werking van regels aangeven. Nieuw in OT is het feit dat constraints schendbaar zijn. Constraints kunnen conflictueus zijn: de éne constraint kan een andere outputkandidaat prefereren dan een andere constraint prefereert. In een taalspecifieke grammatica worden daarom de ongeordende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
UG-constraints in een bepaalde hiërarchie (‘ranking’) gerangschikt, waarbij een hoger gerangschikte constraint absolute prioriteit heeft over alle lager gerangschikte constraints. Anders gezegd, aan hooggeordende constraints moet zoveel mogelijk worden voldaan, eventueel (vaak noodzakelijkerwijs) ten koste van schendingen van lager gerangschikte constraints. De kandidaat die het beste aan de constraintrangschikking voldoet is de ‘winnaar’ van de outputkandidaten, en is dus de optimale outputstructuur. Elke taal wordt gedefinieerd door een eigen ordening van de constraints. Verschillen tussen talen berusten op taalspecifieke constraintrangschikkingen. Dat de invloed van een bepaalde constraint in een bepaalde taal niet aan de oppervlakte zichtbaar is, betekent dus dat deze constraint in deze taal een zeer lage positie in de constrainthiërarchie heeft. Alle constraints zijn universeel, en dus kan er een directe link tussen UG en taalspecifieke grammatica's gelegd worden. Dit is het basisdoel van generatieve grammatica. In (6) staat ter illustratie een abstract voorbeeld.
In het tableau wordt linksboven de onderliggende vorm (input) gegeven. Horizontaal staan de relevante constraints, waarbij de dominantieverhouding van links naar rechts wordt aangegeven: constraint 1 domineert constraint 2, etc., aangegeven als ‘C1 >> C2’. Verticaal worden de outputkandidaten aangegeven. In (6) schendt kandidaat output 1 als enige de belangrijkste constraint C1 (aangegeven met ‘*’). Deze schending is fataal (aangegeven met ‘†’) en daarom is deze kandidaat niet optimaal, ook al voldoet output 1 aan de constraints C2 en C3. De overgebleven kandidaten output 2 en output 3 voldoen beide aan C1, maar schenden beide C2. In het gegeven voorbeeld geeft C3 de doorslag. Output 3 schendt C3 en output 2 niet, en daarom is output 2 de optimale output (aangegeven met ‘☞’). C4 en verder alle lager gerangschikte constraints zijn vervolgens niet meer relevant voor het aanwijzen van de optimale kandidaat. Een grijstint in het tableau benadrukt dat het al dan niet schenden van een constraint door een bepaalde kandidaat geen rol meer speelt. Dat betekent dat bij een verliezende kandidaat de cellen dus na een fatale schending grijs worden weergegeven en dat bij de optimale kandidaat de cellen grijs zijn wanneer er geen andere kandidaten meer over zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de oorspronkelijke versie van OT, zoals geformuleerd in Prince & Smolensky (1993), wordt naast de onderliggende vorm (de input voor GEN) slechts één afgeleid niveau van fonologische representatie gepostuleerd (de outputkandidaten). In theorieën als Lexical Phonology (LP) worden juist meerdere niveaus aangenomen waarop morfologische en fonologische regels van toepassing zijn (Kiparsky 1982, Booij 1981), zoals het lexicale en het postlexicale niveau. Voor metrische fonologie wordt bijvoorbeeld aangenomen dat hoofdklemtoontoekenning een lexicaal en ritme een postlexicaal fenomeen is. Indien er in OT slechts één afgeleid niveau is, zullen beide fenomenen met dezelfde constraintrangschikking beschreven moeten worden. Het voordeel van OT is dan dat verschillende fonologische verschijnselen verklaard kunnen worden aan de hand van één bepaalde ordening van constraints (dus één niveau), terwijl in andere (zowel derivationele als niet-derivationele (cf. Goldsmith 1993)) theorieën vaak meerdere, serieel of hiërarchisch geordende niveaus nodig zijn om het mogelijk te maken processen adequaat te beschrijven. Merk echter op dat het zeer wel mogelijk is om een OT-variant op te stellen die wel gebruik maakt van verschillende niveaus. In dat geval is er voor elk niveau een specifieke rangschikking van parallel opererende constraints nodig (cf. McCarthy & Prince 1993b, Van Oostendorp 1995, Booij 1995a). Het voordeel van OT is dat bepaalde processen die moeilijk of niet geformuleerd kunnen worden in termen van (seriële) regeltoepassing, juist wel beschreven kunnen worden met de parallelle toepassing van constraints op outputrepresentaties. Prince & Smolensky (1993, p.28-32) laten bijvoorbeeld zien dat syllabificatie - de basis voor klemtoontoekenning - in Tongan zelf gedeeltelijk afhankelijk is van de plaats van de klemtoon. De simultane werking van syllabificatie- en klemtoonconstraints in OT geven een adequate verantwoording voor deze wederzijdse afhankelijkheid, hetgeen in een derivationeel model onmogelijk is, omdat regels nu eenmaal niet tegelijkertijd op een vorm kunnen worden toegepast. Zo gaan syllabificatieregels vooraf aan de klemtoontoekenning.Ga naar eind3. In OT worden bepaalde groepen constraints met dezelfde vorm, oftewel zogenaamde constraintfamilies onderscheiden. Correspondence constraints eisen dat twee representaties identiek zijn (McCarthy & Prince 1995). Deze constraintfamilie wordt opgedeeld in een groep faithfulness constraints en een groep identity constraints. Faithfulness constraints geven de relatie tussen onderliggende vorm en outputkandidaat weer (input-output correspondence), terwijl identity constraints de relatie weergeven tussen outputvormen onderling (output-output correspondence). Een voorbeeld van een faithfulness constraint is parse-seg: elk onderliggend segment wordt opgenomen in de prosodische structuur (en dus fonetisch gerealiseerd).Ga naar eind4. Identity constraints spelen een rol bij bijvoorbeeld de beschrijving van ‘cyclische’ effecten. Het uit de Engelse fonologie bekende verschijnsel dat de vocaal in de tweede syllabe in condensation niet reduceert volgt nu uit de aanname dat er een identity constraint is die verlangt dat afgeleide vormen een aan hun basis identieke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voetstructuur hebben. Condensation wordt dus vergeleken met condense. Voorheen werd dit verschijnsel beschreven door middel van cyclische klemtoontoekenningsregels (cf. Chomsky en Halle 1968, Kiparsky 1979, 1982, Hayes 1981, Trommelen en Zonneveld 1989). Daarnaast zijn er gemarkeerdheidsconstraints waaronder syllabificatieconstraints (ons: elke syllabe heeft een onset) en voetvormconstraints (footbinarity: voeten bestaan uit twee syllabes of uit twee morae), etc. Let wel, OT is geen theorie over representaties, met andere woorden de inhoud van de hier gebruikte constraints is afhankelijk van de aangenomen representaties. Een in dit artikel essentiële familie wordt gevormd door de Generalized Alignment-constraints (GA) (McCarthy & Prince 1993a). GA is een familie van constraints die allerlei grammaticale verschijnselen welke op de één of andere manier aan constituentgrenzen refereren, onder één noemer brengt. Omdat we in OT slechts één afgeleid niveau hebben, zullen we voor de toekenning van bijvoorbeeld samenstellings- en woordgroepsklemtoon moeten refereren aan domeinen. In bijvoorbeeld Lexicale Fonologie worden dergelijke klemtoontoekenningen verantwoord op verschillende niveaus met serieel geordende regels. In het vervolg van dit artikel zal blijken dat Alignment constraints onontbeerlijk zijn voor een beschrijving van dergelijke fenomenen in OT (zie paragraaf 6). Deze constraints hebben allemaal de volgende vorm:
Deze constraint eist dat grens 1 van alle voorkomende gevallen uit categorie 1 samenvalt met een grens 2 uit een categorie 2, waarbij de categorieën prosodische of morfologische constituenten zijn. In de resterende paragrafen, die over respectievelijk hoofdklemtoon in ongelede woorden, nevenklemtoon en samenstellings- en woordgroepsklemtoon gaan, zullen we aangeven hoe metrische representaties in OT worden geëvalueerd. Voorts vergelijken we de OT-analyse met een parametrische analyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Klemtoon4.1 Klemtoon in een parametrische theorieIn de vorige paragraaf zagen we dat OT geen uitspraken doet over de aard van fonologische representaties. Voor een beschrijving van ritmische variabiliteit (ons uiteindelijke doel) is een in OT gevatte versie van Metrische Fonologie dus een eerste vereiste. Metrische Fonologie (zie Kager 1995b, Van der Hulst 1995 voor een overzicht, Hayes 1995, Halle & Vergnaud 1987, Halle en Idsardi 1995 voor verschillende recente metrische theorieën) is het onderdeel van de non-lineaire | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fonologie dat zich bezighoudt met de beschrijving van klemtoon en ritme. Het oorspronkelijke, centrale idee van de Metrische Fonologie (zoals geformuleerd in Liberman & Prince 1977) is dat de syllabe, niet het segment, het klemtoondragende element in de fonologische structuur is, en dat klemtooncontrasten gerepresenteerd worden in termen van prominentierelaties tussen syllabes, welke in hiërarchisch geordende prosodische constituenten zijn gegroepeerd. Daarnaast nemen Liberman en Prince (1977) nog een segmenteel feature [stress] aan om niet-relationele klemtooncontrasten op woordniveau te kunnen representeren, alsmede een metrische grid voor de representatie van ritme. Na Liberman en Prince (1977) is het ontwerpen van één representatie voor zowel alle klemtooncontrasten als ritme een belangrijk aandachtsgebied geweest in de ontwikkeling van de metrische theorie (zie bijvoorbeeld Prince 1983, Hammond 1984, Selkirk 1984, Giegerich 1985, Halle en Vergnaud 1987, Hayes 1995). Binnen de metrische fonologie bedient een bepaalde stroming (Selkirk 1980, Hammond 1984, 1988, Halle en Vergnaud 1987, Hayes 1995) zich van voor prosodische categorie gelabelde bomen of zogenaamde bracketed grids. Deze representatievorm behoudt zowel de absolute klemtoonniveaus van de grids van Liberman en Prince als de constituentenstructuur van hun metrische bomen. De bracketed grids zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met syntactische representaties: de subconstituenten van elke prosodische constituent staan in hoofd-complementrelaties. Een syllabe die de sterkste klemtoon draagt binnen een constituent x is een syllabe die zich ook op alle niveaus x-1, x-2,...x-n in het hoofd van de prosodische categorie bevindt. Op deze wijze kan in de metrische fonologie de notie ‘klemtoon’ als ‘hoofd van een prosodische categorie’ worden gerepresenteerd. Voor de klemtoonberegeling op woordniveau nemen we van bijvoorbeeld Nespor en Vogel (1986) de prosodische categorieën voet en prosodisch woord over. Voor de hogere prosodische niveaus, waarvan we met Hayes (1995) aannemen dat ze opgebouwd zijn op grond van syntactische structuur, introduceren we geen categorielabels. In (8) geven we een voorbeeld van een bracketed gridrepresentatie voor het Nederlandse woord bariton.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voorbeeld bariton in (8) laat zien dat de syllabe die de sterkste klemtoon draagt en dus hoofd is van het prosodische woord, tevens hoofd is van de eerste voet. De derde syllabe is slechts hoofd van een voet. De representaties in (8) worden in theorieën als Hayes (1995) door middel van regels stapsgewijs opgebouwd. De opbouw van metrische structuur op voet- en woordniveau is sinds Vergnaud & Halle (1978) beschreven als gebonden aan een systeem van parameters. Een voorbeeld van zo'n set parameters, welke gebaseerd is op Hayes (1981) wordt gegeven in (9).Ga naar eind5.
De parameter foot form bepaalt de keuze tussen iambische of trocheïsche voeten: de setting ‘Left-Strong’ geeft trocheïsche voeten. Voor foot type betekent de optie qs dat een zware lettergreep niet in een zwakke positie van een voet kan voorkomen, met andere woorden zware syllabes zijn altijd hoofd van een voet. foot size bepaalt of het aantal syllabes dat in een voet kan worden opgenomen, beperkt (bounded) of onbeperkt (unbounded) is. direction geeft aan of de toekenning van voeten links of rechts in een woord start. De parameter extrametriciteit houdt in dat bepaalde perifere elementen (bijvoorbeeld consonanten, suffixen, syllabes) van een woord ‘onzichtbaar’ kunnen zijn voor de toekenning van metrische structuur. Voor edge betekent de optie ‘Left’ of ‘Right’ aan welke woordgrens die onzichtbare elementen zich bevinden. word form, tenslotte, bepaalt of de rechts-perifere of de links-perifere voet woordklemtoon draagt. Met behulp van deze parametrische theorie kan ook het Nederlandse klemtoonsysteem beschreven worden (cf. (1) en (2)). De regelmatige patronen kunnen we bij benadering afleiden door de volgende setting van de parameters in (10). Het is daarbij essentieel dat open syllabes als licht worden beschouwd en gesloten syllabes als zwaar. Daarbij moeten extra aannames worden gedaan om het gedrag van diftongen en VXC-syllabes te beschrijven (cf. o.a. Van der Hulst 1984, Lahiri & Koreman 1988, Kager 1989, Van Oostendorp 1995 voor discussie). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om uitzonderingen te beschrijven moeten in dit systeem woorden met een onregelmatig patroon lexicaal gemarkeerd worden. Prince & Smolensky (1993) geven aan hoe een parametrisch, op derivatie gebaseerd, systeem vervangen kan worden door taalspecifieke hiërarchieën van een set universele constraints op metrische representaties. Nouveau (1994) geeft zo'n hiërarchie voor Nederlands woordklemtoon in ongelede woorden en stelt constraintherrangschikking voor als een middel om lexicale variatie in klemtoonpositie te beschrijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Klemtoon in Optimality TheoryIn 4.1 hebben we gezien hoe het hoofdklemtoonsysteem in het Nederlands beschreven kan worden met behulp van een metrische theorie, die representaties stapsgewijs opbouwt aan de hand van geparametriseerde regels. In OT daarentegen worden alle mogelijke door GEN gegenereerde metrische representaties van een woord geëvalueerd aan de hand van een rangschikking van constraints. Nouveau (1994) biedt zo'n OT-analyse van Nederlands woordklemtoon. We zullen in deze paragraaf laten zien hoe de generalisaties (1a,c, 2a,c,d) uit paragraaf 2 allemaal automatisch volgen uit de in Nouveau voorgestelde constraintrangschikking. Ook het klemtoonpatroon van de meeste gelede woorden met een traditioneel als klemtoongevoelig aangeduid suffix (-eel, -ist, -aar, etc.) kunnen geanalyseerd worden met behulp van deze rangschikking. Systematische uitzonderingen worden bij Nouveau beschreven als herrangschikkingen van dezelfde set constraints. Het is niet direct duidelijk hoe uit Nouveau's analyse de major generalisatie (1b, type: kaliber) en de minor generalisatie (2b, type: karwei) volgen. Voor major generalisatie (1b) zouden we ons kunnen wenden tot een OT-analyse van Van Oostendorp (1995), terwijl er voor de analyse van generalisatie (2b) zich verschillende mogelijkheden voordoen. Nouveau's analyse berust op het gebruik van drie typen constraints: constraints op de vorm van mogelijke voeten: foot form, constraints op de positie van de hoofdklemtoon: position, en de faithfulness constraint parse. Zij maakt gebruik van de volgende constraintsGa naar eind6.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftbin eist van een voet dat deze bisyllabisch of bimoraïsch is. rht=t zorgt ervoor dat klemtoon in bisyllabische voeten op de eerste syllabe valt. Een vetgedrukte σ geeft een hoofdklemtoondragende syllabe weer. wsp geeft aan dat zware syllabes prominent moeten zijn in de voet. Deze constraint wordt dus niet geschonden als een zware syllabe hoofd is van een voet. De constraint nonfinσ en nonfinΣ zijn een opsplitsing van Prince & Smolensky's (1993) nonfinality: geen enkel hoofd van een prosodisch woord mag samenvallen met de rechter grens van dat prosodisch woord. Hier bepaalt nonfinσ dat de hoofdklemtoondragende syllábe en nonfinΣ dat de hoofdklemtoondragende vóet niet mag samenvallen met de rechter grens van het prosodische woord. edgemost is een alignmentconstraint, die eist dat de hoofdklemtoondragende syllabe zijn rechtergrens deelt met de rechtergrens van het prosodisch woord. parseσ eist dat een syllabe wordt geparseerd in een voet. Voorts worden er in OT universeel ongedomineerde constraints aangenomen, zoals lx≈pr: lexicale woorden dienen te corresponderen met prosodische woorden. Ongedomineerde constraints worden weliswaar aangenomen, maar niet in de hieronder gegeven tableaus opgenomen, omdat ze op zich irrelevant zijn voor de analyse.Ga naar eind7. In (12) is Nouveau's constraintrangschikking voor reguliere klemtoonpatronen in het Nederlands weergegeven. De constraint rht=t is niet in (12) opgenomen, omdat deze in het Nederlands nooit geschonden wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de volgende tableaus wordt de OT-analyse geïllustreerd. Achtereenvolgens behandelen we woorden met een finale lichte (L) syllabe, zoals china; pyjama en agenda; woorden met een finale zware (H) syllabe, zoals robot en bariton en tenslotte wordt er aandacht besteed aan de verantwoording van uitzonderlijke patronen in OT. In (13) geven de haken (‘( )’) bij de kandidaten voetgrenzen aan. edgemost kan gradueel geschonden worden, waarbij het aantal syllabes de mate van schending aangeeft.
In (13) schenden de tweede en de derde kandidaat ftbin, omdat ze beide monomoraïsche voeten hebben. De eerste kandidaat blijkt derhalve de optimale kandidaat te zijn.
In (14) zien we dat pyjáma penult klemtoon krijgt. De tweede kandidaat geeft minder schendingen te zien van edgemost dan de eerste kandidaat. De analyses van china en pyjama komen overeen met de generalisatie (2d): woorden met een finale open syllabe hebben penult klemtoon. Merk op dat de eerste syllabe van de optimale kandidaat in (14) geen voetstructuur toegekend is. Deze syllabe wordt of direct geadjungeerd aan een adjacente voet of direct opgenomen in een prosodisch woord (cf. Trommelen & Zonneveld 1989, McCarthy & Prince 1993a,b) en dus wel degelijk gerealiseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (15) wordt niet alleen de juiste voorspelling gedaan met betrekking tot ‘minor’ generalisatie (2d) maar ook tot ‘major’ generalisatie (1c).
In róbot wordt bij de eerste kandidaat ftbin geschonden door de lichte, immers open, syllabe ro. Bij de tweede kandidaat valt de klemtoon op de laatste syllabe en wordt dus niet voldaan aan nonfinσ. De derde, optimale kandidaat schendt weliswaar wsp, maar deze schending is minimaal om aan de dominante constraints ftbin en nonfinσ te kunnen voldoen.
In een parametrische theorie wordt de antepenulte klemtoon in báriton verklaard door aan te nemen dat finale VC-syllabes extrametrisch zijn (Kager | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1989). Het niet parseren van de slotsyllabe in bariton bewerkstelligt dan dat de eerste twee syllaben een trocheïsche voet vormen. In OT hoeven we voor de analyse van dit type H-finale woorden geen extrametriciteit aan te nemen voor VC-finale syllabes. In OT zorgen nonfinality en edgemost, die ook betrokken zijn bij de evaluatie van alle andere typen woorden, ervoor dat de gewenste kandidaten ook de optimale zijn. De OT-analyse is op dit punt dus superieur. De analyses van robot en bariton komen overeen met de generalisatie (2c). Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat het mogelijk is om met de door Nouveau voorgestelde constraintrangschikking in (12), met name door de interactie van nonfinality en edgemost, de ‘major’ generalisaties (1a) en (1c), alsmede de ‘minor’ generalisaties (2d) en (2c) adequaat te beschrijven. Zoals aangekondigd beschrijft Nouveau niet-regelmatige, maar toch vrij vaak voorkomende patronen door een herrangschikking van dezelfde constraints aan te nemen. Dit houdt in dat de outputkandidaten voor bepaalde groepen onderliggende vormen geëvalueerd worden door een andere constraintrangschikking. Er kunnen in een grammatica dus meerdere volgordes van constraints naast elkaar bestaan. Een vrij veel voorkomend uitzonderlijk patroon, dat in aanmerking komt voor een analyse met behulp van een herrangschikking van constraints, vinden we in woorden die eindigen in twee lichte syllabes en klemtoon dragen op de antepenult: Cánada, apócope, fárao, pérgola, tarántula. Merk op dat het gemarkeerde aan deze patronen blijkt uit de alternatieve beklemtoningen in de laatste twee voorbeelden met juist regelmatig klemtoon op de penult. Een tweede uitzonderlijk patroon met een redelijk hoge frequentie wordt gevormd door woorden die eindigen in een VC-syllabe die beklemtoond is: pelotón, kapót, kanón, krokodíl, artisjók. Het eerste patroon wordt adequaat beschreven als we in de constraintrangschikking edgemost door nonfinΣ laten domineren.
Het tweede patroon verkrijgen we door nonfinσ onder edgemost te plaatsen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nouveau claimt dat het een pluspunt van OT is, dat niet voorkomende patronen ook niet kunnen worden voorspeld met behulp van de benodigde herrangschikkingen. Er kleven echter ook een aantal problemen aan het beschrijven van uitzonderlijke patronen met behulp van herrangschikkingen. Het voornaamste probleem, dat wordt gesignaleerd door Inkelas, Orgun & Zoll (1996), is dat het moeilijk is om criteria op te stellen die aangeven welke uitzonderlijke patronen wel en welke niet door middel van een herrangschikking verantwoord dienen te worden. In principe zou elke uitzondering door middel van een eigen herrangschikking kunnen worden beschreven, hetgeen de grammatica tot ongewenste proporties zou opblazen. Het alternatief is dan ook de uitzonderlijke eigenschappen van bepaalde groepen woorden in de onderliggende representatie vast te leggen. Dat zou voor de in (18) en (19) weergegeven patronen betekenen dat deze vormen lexicaal gemarkeerd zijn voor, respectievelijk, antepenulte hoofdklemtoon en finale klemtoon. Deze benadering komt meer overeen met de traditionele analyse van uitzonderingen. In de volgende paragraaf 4.3 gaan we in op het gedrag van VXC-syllabes, diftongen en syllabes met een (onderliggende) schwa. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Speciale gevallen4.3.1 SH-finale woordenOm ‘minor’ generalisatie (2a) te verklaren behoeft Nouveau's OT-analyse een extra aanname. Een evaluatie van mogelijke patronen voor VXC-finale woorden, zoals piraat en ledikant, leidt volgens de hiërarchie in (12) niet tot de keuze van een kandidaat met finale klemtoon als meest optimale, als de finale syllabe als zwaar geteld wordt. Een analyse die slechts lichte van zware syllabes onderscheidt, geeft aan dat klemtoonpatronen als síeraad en ólifant niet de uitzonderingen, maar de regel zouden vormen (cf. de analyse van báriton in (17)). De analyse mist dan ‘minor’ generalisatie (2a). Als we in de analyse tot uitdrukking willen brengen dat VXC#-woorden bij voorkeur finaal klemtoon dragen, en dus dat juist ledikánt het regelmatige patroon is, moet dus worden aangenomen dat VXC-syllabes op de een of andere manier een aparte categorie vormen voor klemtoonplaatsing in het Nederlands. We kunnen in dat geval dus ook geen gebruik maken van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herschikking van de constraints, omdat een herschikking immers bedoeld is om gemarkéérde patronen aan te geven. Nouveau kiest voor de oplossing, die al gesuggereerd werd door Van der Hulst en Van Lit (1987), om finale VXC te ‘syllabificeren’ als (VX)σ(C)σ en dat de finale consonant de onset is van een ‘degenerate’ syllabe, een syllabe met een leeg hoofd. Het idee om superzware syllabes op te splitsen kan worden gemotiveerd op grond van de fonotactische eigenschappen van dergelijke syllabes (cf. Harris 1994, Van Oostendorp 1995). Het idee dat de finale, extrasyllabische, consonant de onset vormt van een ‘degenerate’ syllabe staat wel bekend als catalexis (Giegerich 1985, Van der Hulst & Van Lit 1987, Langeweg 1988, Kiparsky 1992, Harris 1994, Kager 1995a, Van Oostendorp 1995). In (20) bestaat de set kandidaten uit structuren waarin superzware syllabes worden opgedeeld in een zware plus een ‘degenerate’ syllabe. Deze kandidaten zijn ‘optimaal’ wat betreft de syllabificatieconstraints zoals voorgesteld in Van Oostendorp (1995).
Het effect van catalexis is dat de optimale kandidaat in (20) nonfinσ niet schendt. De aparte syllabe t∅ is nu de niet-klemtoondragende finale syllabe in de finale voet. Een SH-finale syllabe in een woord wordt dus eigenlijk als LL-of HL-finaal beschouwd en heeft daarom penult klemtoon, net zoals china en agenda. Waar in parametrische theorieën extrametriciteit ervoor zorgt dat fonetisch gerealiseerde syllabes onzichtbaar zijn voor klemtoonregels, daar bewerkstelligt catalexis juist het omgekeerde, namelijk dat een fantoomsyllabe gecreëerd wordt, die een rol speelt bij de opbouw van metrische structuur en dus bij toepassing van de klemtoonregels. De ‘vervanging’ van extrametriciteit door nonfinality in OT stelde ons in staat een elegantere analyse op te stellen voor extrametriciteitseffecten dan mogelijk is in een parametrische theorie. Veel van de elegantie van een OT-analyse die geen gebruik hoeft te maken van ‘onzichtbare’, maar toch aanwezige, syllabes, gaat natuurlijk verloren als we in de representaties wel fantoomsyllabes moeten opnemen. Een probleem voor Nouveau vormt de ‘minor’ generalisatie in (2b), type karwei, lakei. Net als SH-finale woorden hebben deze woorden overwegend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
finale klemtoon. Gegeven de rangschikking in (12) wordt echter een vorm met penulte klemtoon altijd als optimale kandidaat aangewezen, of karwei nu als HL- of als HH-woord wordt beschouwd (zie Kager 1989).
Hier doet zich de keuze voor om diftongen als ‘gewone’ zware syllabes of als een aparte categorie met betrekking tot klemtoonpositie te beschouwen. In het eerste geval is de voorkeur voor klemtoon op finale diftongen dan een uitzonderlijk patroon dat met een herschikking van de constraints beschreven moet worden of door diftongen onderliggend van hoofdklemtoon te voorzien. Als we diftongen als een aparte categorie willen beschouwen, dan zijn er twee mogelijke oplossingen om het regelmatige patroon als optimale kandidaat aan te wijzen. In de eerste plaats kan gedacht worden aan een op catalexis gebaseerde analyse, waarbij de finale diftong wordt opgesplitst in twee syllabes. We nemen dan onderliggend een glijder aan die de diftong als het ware sluit. De syllabificatieconstraints (cf. Van Oostendorp 1995) leiden dan tot de volgende syllabestructuur: kar.wei.j∅ waarbij (kar)(wéi.j∅) als optimale outputkandidaat aangewezen wordt (cf. de analyse van ledikant in (20) hierboven). Deze analyse leidt echter tot problemen bij de syllabificatie van woorden als ravijn en schavuit waarin geen plaats lijkt te zijn voor een onderliggende glijder. Een tweede potentiële oplossing moet gezocht worden in de introductie van een aparte constraint die hoofdklemtoon op diftongen eist, een soort peak prominence-constraint (pk-prom) (cf. Prince & Smolensky 1993). Peakprominence constraints geven aan dat klemtoon liever op een zware dan op een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichte syllabe zit (cf. Prince & Smolensky 1993, Burzio 1994 voor een voorbeeld van klemtoontoekenning in het Hindi).
Voor de juiste analyse van karwei zou deze constraint dan boven nonfinality gerangschikt moeten worden. Het nadeel van deze positie van pk-prom in de Nederlandse hiërarchie is echter dat dan ook woorden als robot finaal klemtoon zouden krijgen, aangezien bot zwaarder is dan ro. We zullen pk-prom dan ook moeten opsplitsen (cf. Prince & Smolensky 1993, Itô, Mester & Padget 1995, Kenstowicz 1994, Gilbers & Van der Linde 1996), zodat alleen ‘pk-promDIFTONG’ nonfinality domineert. Een analyse die gebruik maakt van pk-prom biedt ook een andere kijk op SH-finale woorden, type ledikant. De introductie van deze constraint maakt een analyse mogelijk waarbij geen gebruik wordt gemaakt van catalexis. Als we aannemen dat in het Nederlands ViVj(C) en VCC superzwaar zijn (cf. Kager & Visch 1983), VC zwaar is en V(V) licht, dan kunnen we een constrainthiërarchie voorstellen, waarbij pk-promSH >> nonfinality >> pk-promH >> pk-promL. De analyses van karwei en ledikant gaan dan als in (23), waarbij een aantal irrelevante constraints zijn weggelaten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat de derde kandidaat in (23b) nu niet meer ftbin schendt, omdat we geen fantoomsyllabe in deze representaties aannemen (cf. (20)). Deze analyse voorspelt dat in gevallen waarin pk-promSH geen uitsluitsel geeft over de meest optimale kandidaat -wanneer twee syllabes even zwaar zijn, zoals in vijand- er een effect optreedt wat in McCarthy (1994) ‘emergence of the unmarked’ genoemd wordt. In het Nederlands wordt klemtoon op de penult als het ongemarkeerde patroon beschouwd. Van dit patroon kan worden afgeweken als de finale syllabe superzwaar is, maar als in bijvoorbeeld een twee-syllabig woord beide syllabes superzwaar zijn, is er geen noodzaak meer om van het ongemarkeerde patroon af te wijken. In een derivationeel model zijn dit soort verschijnselen moeilijk te beschrijven. In OT daarentegen is dit effect een bijprodukt van het mechanisme van gerangschikte en schendbare constraints:
In geval van even zware syllabes geeft nonfinσ in OT de doorslag: éiland, áambei, béiaard, víjand, áalmoes, máarschalk, lúipaard, brúiloft. Een patroon als dat van vijand wordt nu een regelmatig patroon, waar Nouveau het als een uitzondering moet kenmerken, terwijl Trommelen en Zonneveld (1986, 1989) dit patroon alleen kunnen beschrijven als ze aannemen dat het hier om pseudosamenstellingen gaat. Ook al zijn er problematische data, zoals íemand, níemand, domptéur, lauríer -waarvoor onze analyse verkeerde voorspellingen doet-, toch willen we hier op zijn minst concluderen dat een analyse met behulp van pk-prom een mogelijk alternatief biedt voor een analyse op basis van catalexis, waarin overigens data als íemand en níemand eveneens als uitzonderingen moeten worden aangemerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3.2 Finale schwallableEen tweede probleem voor Nouveau's analyse betreft de ‘major’ generalisatie (1b), type kaliber: de hoofdklemtoon valt altijd direct voor de schwallable. Nouveau gaat uit van een analyse waarin schwallables verplicht onsetloos zijn. De b in kaliber, bijvoorbeeld, sluit de voorafgaande syllabe, die daardoor zwaar wordt (zie o.a. Kager & Zonneveld 1986, Kager 1989, Trommelen en Zonneveld 1989). Kaliber wordt dan geanalyseerd als agenda en krijgt klemtoon op de penult. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Van Oostendorp (1995) echter is de stelling dat schwallables geen onset kunnen hebben niet houdbaar op grond van data als partner, ordner, rapalje, orgasme, ritme, timbre. In deze woorden kunnen de aan de schwa voorafgaande consonanten niet tot de coda van de voorlaatste syllabe worden gerekend, omdat deze dan niet welgevormd is. In een coda moeten van de kern af de segmenten een afnemende sonoriteitswaarde hebben. In dat geval wordt kaliber -gegeven de rangschikking in (12)- geanalyseerd als bariton, zie tableau (17) met ten onrechte klemtoon op de antepenult. Er is het volgende voor de hand liggende alternatief (zie Kiparsky 1992, Kenstowicz 1994, Van Oostendorp 1995): elke syllabe waarvan het hoofd geen vocaalplaatskenmerken heeft, zoals de schwallable, moet zich in de zwakke positie van een voet bevinden. Dit idee kunnen we hier formaliseren in een constraint die wsp domineert: *hd/schwallable.Ga naar eind8. Deze constraint behoort tot dezelfde familie van gemarkeerdheidsconstraints waartoe ook pk-prom behoort.
In (26) is de tweede kandidaat de optimale ook al schendt deze wsp. Omdat de finale syllabe een zwakke positie in de voet móet innemen, krijgen we geen ‘bariton’-patroon voor kaliber, maar klemtoon op de penult. Ook de derde kandidaat schendt *hd/schwallable: ber neemt hier geen zwakke voetpositie in.
Een weerbarstige groep data wordt gevormd door woorden waarin een finale schwa voorafgegaan wordt door een niet-consonantisch segment (vocaal of glijder): Bélgië, térriër, Ázië, Véluwe, wéduwe, Bétuwe (uitzondering: Alexandríë) (Kager & Zonneveld 1986, Trommelen & Zonneveld 1989). Deze vormen hebben zonder uitzondering antepenult klemtoon. Op grond van de rangschikking in (26) voorspellen we echter penult klemtoon. Deze groep kent twee opmerkelijke eigenschappen. In de eerste plaats gaat het bijna uitsluitend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om aardrijkskundige namen. In de tweede plaats is de vocaal die aan schwa voorafgaat altijd een hoge. Omdat het om een beperkte groep woorden gaat, kan een mogelijke oplossing gezocht worden in de herrangschikking van constraints die antepenult klemtoon afleidt (zie Pérgola (18)). Een argument hiervoor is dat toponiemen de neiging hebben om zich afwijkend te gedragen, zoals ook blijkt uit het feit dat juist deze woorden soms de klemtoon voor de antepenult dragen: Schéveningen, Wágeningen. Een andere optie is de introductie van een constraint die klemtoon op een hoge vocaal verbiedt. Een hoge vocaal in de voorlaatste syllabe leidt immers vaker tot antepenult klemtoon: álibi, lóempia, Áfrika, Éskimo, rádio, Pápoea, rázzia. Deze laatste data kunnen we beschrijven als we *hoofdklemtoon/hoge vocaal op zijn minst boven edgemost en *hd/schwallable plaatsen. Dan zijn echter woorden waarin de schwa wordt voorafgegaan door een consonant, type kaliber, weer uitzonderlijk. Dat is een ongewenst resultaat, omdat de schwallablerestrictie (1b) een major generalisatie is. Voorts zou de introductie van *hoofdklemtoon/hoge vocaal voorspellen dat in geval van meerdere hoge vocalen in een woord het eerder genoemde effect van ‘emergence of the unmarked’ zou moeten optreden. Woorden van het type libido en Libië, waarin de eerste twee syllabes hoge vocalen hebben, zouden dan eerder penult dan antepenult klemtoon moeten krijgen. De patronen zijn echter: líbido en Líbië, en dus opteren we voor de eerste oplossing. We kunnen nu op basis van (12) de parameterinstelling voor regelmatige klemtoontoekenning in het Nederlands omzetten in de constraintrangschikking in (27):
Uit (27) volgen de regelmatige klemtoonpatronen in het Nederlands. Zoals in paragraaf 3 is vermeld, werkt OT idealiter met slechts één afgeleid niveau. De voorgestelde rangschikking van constraints in (27) moet ons dus in staat stellen zowel de klemtoonpositie als het ritmische patroon (inclusief nevenklemtoon) te bepalen. In Nouveau's analyse is de plaats van de klemtoon in ongelede woorden mede afhankelijk van constraints als ftbin en rht=t (zie (11)), welke in samenwerking met parseσ een iteratieve voetstructuurtoekenning simuleren, die het woord van een ritmisch patroon voorziet. In de volgende paragraaf zullen we zien dat de op grond van de hiërarchie in (27) geprefereerde ritmische structuur verkeerde voorspellingen doet over de plaats van nevenklemtoon in bepaalde type woorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Nevenklemtoon in het NederlandsZoals aangegeven in paragraaf 2 zijn er twee belangrijke eigenschappen van nevenklemtoon in het Nederlands. In de eerste plaats hebben woorden een sterke tendens om nevenklemtoon te dragen op de initiële syllabe, mits hoofdklemtoon niet op één van de eerste twee syllabes valt. De tweede eigenschap houdt in dat, indien zich meerdere nevenklemtonen bevinden in een woord, de nevenklemtoon die het verst verwijderd is van de hoofdklemtoon sterker is dan de andere nevenklemtoon (Van Zonneveld 1983). Verder wordt er over het algemeen aangenomen dat er een correlatie is tussen vocaalreductieverschijnselen en de ritmische structuur van woorden: vocalen die niet reduceren bevinden zich in syllabes die in een ritmisch sterke positie staan (cf. o.a. Booij 1982, Gilbers 1987, Kager, Visch & Zonneveld 1987, Trommelen & Zonneveld 1989). Daarbij moet in acht genomen worden dat lage vocalen makkelijker reduceren dan hoge en dat vocalen in open syllabes makkelijker reduceren dan vocalen in gesloten syllabes.Ga naar eind9. In deze paragraaf willen we de data in (3), hier herhaald als (28), beschrijven in OT.
De voorkeur voor (de sterkste) nevenklemtoon op woord-initiële syllabes moest in eerdere metrische analyses (o.a. Trommelen en Zonneveld 1989, Kager 1989) wel verklaard worden door (ritme)regels aan te nemen die het effect van de parametersetting (zie (10)) aan de linkergrens van woorden doorbreken, nadat hoofdklemtoon is toegekend. Hieronder zullen we laten zien dat in OT de patronen in (28) beschreven kunnen worden door een interactie van twee ritmeconstraints en een aangepaste versie van wsp met de constraints in (27). De set van constraints in (27) is op zich niet volledig toereikend als verantwoording van de ritmische structuur en nevenklemtoonposities in (28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor woorden waarin twee lichte syllabes of een zware gevolgd door een lichte syllabe voorafgaan aan de hoofdklemtoon (macaronie, Multatuli), voorspelt (27) de gewenste voetstructurering: (màca)(rónie) en (Mùlta)(túli). In (29) hebben we een aantal irrelevante constraints weggelaten.
Op grond van (27) krijgen we echter foutieve voorspellingen wat betreft woorden waarin hoofdklemtoon voorafgegaan wordt door een zware syllabe (bijvoorbeeld: dictee, servies, Martini, gorgonzola, Kilimanjaro, avontuur, anecdote) en woorden waarin twee lichte syllabes volgen op de hoofdklemtoon (pergola). In de gevallen waarin een zware syllabe vooraf gaat aan de hoofdklemtoon, eist (27) dat deze zware syllabe een voet draagt en dus in ritmisch sterke, niet reduceerbare, positie staat en nevenklemtoon heeft. Bovendien is de onterechte voorspelling nu dat bijvoorbeeld in avontuur ‘von’ ritmisch sterker is dan ‘a’. Wanneer twee lichte syllabes op de hoofdklemtoon volgen, voorspelt (27) dat de penult syllabe in een ritmisch sterke positie zit en dus ten onrechte dat de vocaal in deze syllabe niet gereduceerd kan worden (cf. (18)). De hiërarchie in (27) moet dus zodanig aangepast worden dat voorspeld wordt dat zware syllabes die voorafgaan aan het hoofdklemtoon niet meer een voet vormen, dat wil zeggen niet meer geparseerd worden, terwijl in woorden van het type avontuur de initiële lichte syllabe juist wel het hoofd van een voet moet zijn. Voorts moet in woorden van het type pergola ‘go’ in de optimale kandidaat niet meer het hoofd van een voet kunnen zijn. Deze resultaten kunnen worden bereikt door de introductie van de ritmeconstraint *clash (zie Liberman & Prince 1977, Selkirk 1984, Nespor & Vogel 1989, en vele anderen; in OT: Nouveau 1994, Elenbaas 1996). *clash moet boven wsp in de constraintrangschikking worden geplaatst.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*clash geeft aan dat de structuur in (31a) meer welgevormd is dan die in (31b). In (31b) zit een clash op voetniveau (vet weergegeven).
In (32) geven we een tableau-analyse voor avontuur, waarin de structuur in (31a), de tweede kandidaat in (32), wordt afgedwongen door de interactie van ftbin, *clash en wsp. De eerste kandidaat heeft de minder optimale structuur (31b). Deze structuur bevat een clash en is daardoor minder optimaal dan de tweede kandidaat, ook al schendt deze wsp. De vierde kandidaat bevat zelfs twee clashes en schendt bovendien, net als de derde kandidaat, de dominante constraint ftbin, omdat de lichte syllabe ‘a’ een monomoraïsche voet vormt.
De introductie van *clash leidt ertoe dat een zware syllabe voor de hoofdklemtoon óf niet geparseerd wordt óf een zwakke positie in de voet inneemt in de meest optimale kandidaat: dic(tee), ser(vies), Mar(tini), (gor)gon(zola), (Kili)man(jaro) en (avon)(tuur), (anec)(dote). De zware syllabe wordt niet geparseerd indien deze woord-initiëel is (type: dictee) of voorafgegaan wordt door een zware syllabe (type: gorgonzola) of twee lichte (type: Kilimanjaro). De zware syllabe staat in een zwakke voetpositie indien deze voorafgegaan wordt door een lichte syllabe. In gevallen waarin de hoofdklemtoon gevolgd wordt door twee lichte syllabes (type: pergola), staat nu in de optimale kandidaat de tweede syllabe in zwakke voetpositie. Helaas lost de introductie van *clash niet alle problemen op. In de eerste plaats doet de nieuwe hiërarchie geen voorspellingen over de positie van de nevenklemtoon in woorden waarin de hoofdklemtoon voorafgegaan wordt door oneven sequenties van lichte syllabes: type adrenaline, locomotief, lolapaloeza. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op grond van de constrainthiërarchie tot nu toe zijn de outputkandidaten a(drèna)(líne) en (àdre)na(líne) equivalent (vgl. àpotheóse, àbracadábra, Vènezuéla, etc.). We moeten dus een constraint introduceren die initiële voeten verkiest boven niet-initiële, zelfs als deze niet worden afgedwongen door de interactie van *clash en wsp. Om de (over het algemeen) links-perifere posititie van de nevenklemtoon te verkrijgen, zouden we ons kunnen wenden tot het voorstel in McCarthy en Prince (1993a) (zie ook Pater 1995) om de met het Nederlands vergelijkbare Engelse voettoekenning en hoofdklemtoonplaatsing te verkrijgen. McCarthy & Prince maken gebruik van de constraint align prwd left, welke staat voor: align (PrWd, L, Σ, L). Deze constraint heeft als effect dat kandidaten waarvan het prosodisch woord de linkergrens deelt met een voet als optimaal worden aangemerkt. Het is belangrijk dat deze constraint onder edgemost geplaatst wordt, omdat hij anders in woorden als pyjama de enige voet links eist wat ten onrechte initiële hoofdklemtoon in woorden van dit type (LLL-woorden) voorspelt. In (33) geven we een analyse van adrenaline met behulp van align prwd left. Een aantal irrelevante constraints zijn weer weggelaten. Het is nu mogelijk onderscheid te maken tussen (adre)na(line), kandidaat 1, en a(drena)(line), kandidaat 2, omdat de laatste align prwd left schendt.
Ook de introductie van align prwd left leidt nog niet tot een compleet adequate verantwoording van nevenklemtoon in OT. De weerbarstige data zijn dit keer woorden waarin de hoofdklemtoon voorafgegaan wordt door drie syllabes waarvan de eerste licht is, de tweede zwaar en de derde licht of zwaar: melancholiek, identiteit en protestantisme, alexandrijn. Het probleem is namelijk dat de constrainthiërarchie tot nu toe (inclusief *clash en align prwd left) voorspelt dat deze vormen nevenklemtoon dragen op de tweede syllabe in plaats van de eerste.Ga naar eind10. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het probleem hier is dat de gewenste kandidaat niet optimaal is vanwege een schending op wsp, ook al schendt de optimale kandidaat in (34) align prwd left. We kunnen align prwd left echter wsp (en dus ook edgemost) niet laten domineren, omdat dan immers de onterechte voorspelling gedaan wordt dat pyjama als optimale kandidaat (pyja)ma heeft. Ook kunnen we niet voorstellen dat wsp onder zowel edgemost als align prwd left gerangschikt wordt, omdat dan bariton als optimale kandidaat ba(riton) zou krijgen (cf. (17)). Hoe lossen we deze ordeningsparadox op? De enige overgebleven oplossing lijkt een herformulering van wsp. Er is vaker voorgesteld dat er een asymmetrie bestaat met betrekking tot syllabezwaartegevoeligheid tussen hoofdklemtoondragende voeten en nevenklemtoondragende voeten (cf. o.a. Roca 1986, Halle & Vergnaud 1987, Burzio 1993, 1994, Hayes 1995). Dit verschijnsel kan in derivationele modellen beschreven worden door aan te nemen dat hoofdklemtoon lexicaal wordt toegekend en syllabezwaartegevoelig is, terwijl nevenklemtoon postlexicaal is en strict ritmisch wordt opgebouwd (Halle & Vergnaud 1987). Burzio (1993, 1994) suggereert hoe hetzelfde effect bereikt kan worden wanneer slechts één niveau wordt aangenomen. Hij neemt daartoe voor het Engels een set verschillende voeten aan, waarvan sommige alleen links in een woord kunnen voorkomen en anderen alleen rechts. Deze asymmetrie relateert hij aan het gegeven dat juist voeten rechts in het woord hoofdklemtoon dragen. Ook Dresher en Van der Hulst (1995) geven aan dat fonologische hoofden, zoals de hoofdvoeten in prosodische woorden, andere eigenschappen kunnen hebben dan niet-hoofden. Op grond van deze bevindingen stellen we hier voor om wsp te splitsen in wspH (wsp hoofdklemtoon) en wsp, waarbij wspH alleen van toepassing is op voeten die hoofdklemtoon dragen en wsp op de overige voeten. We vervangen nu wsp in (27) door wspH, welke wordt gedefinieerd als in (35). De consequentie van deze vervanging is dat hoofdklemtoondragende LH-voeten door wspH worden verboden, maar dat ze elders wel worden toegelaten, met andere woorden het verbod op (LH)Σ wordt gelimiteerd tot voeten die hoofdklemtoon dragen.Ga naar eind11. De aangepaste constraint wspH luidt dan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen nu (34) vervangen door (36).
In (36) schendt de tweede kandidaat nu niet meer wspH, omdat de voet (ìden) geen hoofdklemtoon draagt. Merk op dat LLH-woorden, type bariton, nu nog steeds antepenult klemtoon krijgen, omdat in de kandidaat ba(ríton) wspH wel geschonden wordt (cf. (17)). Het laatste aspect van nevenklemtoon is dat in woorden met meer dan één nevenklemtoon de klemtoon op de meest perifere syllabe, gerekend vanaf de hoofdklemtoon, sterker is dan de andere nevenklemtoon (cf. Van Zonneveld 1983, Kager 1989). Met andere woorden de juiste metrische structuur van het woord (òno)(mato)(pée) is niet (37a) maar (37b). Merk op dat we in (37) een extra laag prosodische structuur moeten aannemen om het verschil in prominentie tussen de nevenklemtonen op o en ma te kunnen representeren. Kager (1989) noemt dit het ‘Beat Niveau’, Hayes (1995) refereert aan een ‘Colon Niveau’.Ga naar eind12.
In de literatuur (o.a. Prince 1983, Van Zonneveld 1983, Selkirk 1984, 1995, Hayes 1984, 1995, Kager 1989, Visch 1989) worden alternerende patronen als hoogwaardiger beschouwd dan niet alternerende. (37b) is daarom te prefereren boven (37a), omdat de structuur in (37b) op elk niveau een afwisseling van sterk en zwak laat zien. De generalisatie dat in het Nederlands de op één na | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterkste klemtoon van het woord vrijwel altijd op de eerste syllabe ligt, staat bekend als de zogenaamde ‘ritmische hangmat’ (Van Zonneveld 1983, Visch 1989). De vraag is nu hoe deze meer welgevormde structuur door de constraints kan worden vereist. In OT verwoorden we de preferentie om de meest prominente klemtonen zo ver mogelijk van elkaar verwijderd te hebben door middel van de ritmeconstraint (38).
hangmat vereist dus niet alleen dat twee hoofden op dit niveau zo ver mogelijk van elkaar verwijderd zijn, maar ook dat er inderdaad twee hoofden aanwezig zijn. Deze constraint dwingt dus ook de alternantie in onomatopee af. Als we nu hangmat ordenen onder edgemost kunnen we niet alleen patroon (37b) voor woorden van het type ònomâtopée verantwoorden, maar we verkrijgen dan automatisch het effect dat het Nederlands woord-initiële voeten prefereert (cf.(33) voor àdrenalíne), hetgeen de hierboven gebruikte constraint align prwd left eigenlijk overbodig maakt.
In (39) draagt de derde kandidaat nevenklemtoon op de voorlaatste voet. Daarom schendt deze structuur zowel hangmat als *clash (fataal) (structuur 40). Er doet zich een clash voor tussen hoofden op beatniveau. De tweede kandidaat schendt hangmat, hetgeen de eerste kandidaat de optimale maakt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (41) geven we een aangepast tableau voor àdrenalíne. De tweede kandidaat schendt hangmat fataal. De eerste en derde kandidaat voldoen weliswaar beide aan hangmat, maar de eerste is optimaal, omdat de derde meer schendingen te zien geeft voor edgemost. De positie van de hoofdklemtoon ligt verder van de rechter woordgrens bij deze kandidaat.
Merk op dat de optimale metrische structuur voor adrenaline geen beatniveau kent, omdat zo'n extra niveau een clash zou introduceren (structuur 42).
Omdat *clash hangmat domineert volgt uit de rangschikking in (41) dat woorden waarin de hoofdklemtoon voorafgegaan wordt door één zware syllabe (type: dictee, servies) geen initiële voet hebben. Een kandidaat (dic)(tee) voldoet weliswaar aan hangmat, maar niet aan *clash. Wanneer we nu de constraints *clash, wspH en hangmat opnemen in de constraint-rangschikking (27) is het resultaat de voorlopige hiërarchie (43) die de beschrijving van hoofdklemtoonplaatsing en ritmische structuur op woordniveau verenigt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In paragraaf 6 zullen we laten zien hoe de Nederlandse Compound Stress Rule en Nuclear Stress Rule, die klemtoonplaatsing boven het woordniveau beschrijven, in OT kunnen worden vervangen door Alignment constraints. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Samenstellings- en Woordgroepsklemtoon6.1 Samenstellings- en woordgroepsklemtoon in regelsystemenVrijwel alle theorieën over klemtoonplaatsing in Nederlandse woordgroepen en samenstellingen zijn op regelsystemen gebaseerd. Het beste overzicht is te vinden in Visch (1989). Voordat we een uiteenzetting kunnen geven over de metrische representatie van Nederlandse samenstellingen en woordgroepen, moeten we hier eerst een aantal algemene opmerkingen maken met betrekking tot metrische structuur boven woordniveau. Ten eerste wordt in de metrische fonologie vaak aangenomen dat morfosyntactische en (default) prosodische constituentenstructuur in principe isomorf zijn (cf. Liberman & Prince 1977, Selkirk 1984, Halle & Vergnaud 1987, Hayes 1995). Dit houdt zowel in dat de grenzen van de prosodische en morfosyntactische constituenten samenvallen als dat het aantal morfo-syntactische inbeddingen gelijk is aan het aantal prosodische lagen (grid lagen) (cf. Selkirk 1984, Hayes 1995), zodat voor bijvoorbeeld zaalvoetbal met de morfosyntactische structuur [[N] [[N] [N]]] aangenomen wordt dat de prosodische constituentenstructuur [[PrWd] [[PrWd] [PrWd]]] is. Daarnaast neemt de metrische fonologie geen prosodische categorie aan die overeenkomt met de morfologische categorie samenstelling. In plaats daarvan wordt vaak gesteld dat samenstellingen prosodische woorden zijn en dat dus de prosodische categorie PrWd recursief moet zijn (McCarthy & Prince 1993a,b, Booij 1995c)(cf. [[zaal]PrWd [[voet]PrWd[bal] PrWd]PrWd]PrWd). De aanname dat een samenstelling met een woordgroep als lid, zoals centrale verwarmingsketel, ook met een prosodisch woord correspondeert is echter onwaarschijnlijk. Immers, woordgroepen worden normaal gesproken beschouwd als fonologische frases (Langeweg 1987). De claim is dat een prosodische categorie van niveau x in elk geval niet ingebed mag worden in een prosodische categorie van niveau x-1. Dit principe is een enigszins afgezwakte versie van de ‘Strict Layer Hypothesis’, die stelt dat elke x-1 in een x ingebed moet zijn (cf. Selkirk 1984, Nespor & Vogel 1986). Dat zou betekenen dat in elk geval samenstellingen met een frase als lid zouden moeten corresponderen met fonologische frases. Omdat we in ons verdere betoog zullen aannemen dat prosodische structuur boven het woordniveau isomorf is aan de morfo-syntactische is het niet noodzakelijk om uitspraken te doen over de naamgeving van de prosodische categorieën boven woordniveau. Op deze wijze zijn we in staat om tot nu toe onopgeloste problemen als Strict Layering en recursiviteit van prosodische categorieën buiten beschouwing te laten. In de door ons voorgestelde constraints zullen we alleen verwijzen naar morfo-syntactische categorieën. In Nederlandse nominale en verbale enkelvoudige samenstellingen valt de samenstellingsklemtoon op het eerste lid. Dit klemtoonpatroon kan beschreven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden met de op Visch (1989) en Booij (1995c) gebaseerde Nederlandse CSR(1). In (44) komen de gridmarks op de onderste rij, welke het hoofd van een prosodisch woord aangeven, overeen met de gridmark op de bovenste rij in (8).
In samenstellingen van de categorieën A en P daarentegen valt de klemtoon (in predicatieve positie) op het tweede lid. Een dergelijk klemtoonpatroon volgt uit de regel in (45):
Er is reden om aan te nemen dat beide leden van een samenstelling een onafhankelijk prosodisch woord vormen. Zo is elk lid van een samenstelling een domein voor syllabificatie (zie Nespor en Vogel 1986, Booij 1995c). Ook bepaalde types affixen van het Nederlands vormen op grond van dit criterium prosodische -geen morfologische- woorden, zoals -achtig, -baar, -schap; semi-, inter- en aarts-. Nomina die een affix (rídderschap, óervorm) en adjectiva die een suffix (róodachtig) uit deze groep dragen vallen in de meeste gevallen onder de CSR(1). Voor adjectiva die een prefix dragen, dat inheems is of zich als inheems prefix gedraagt, geldt klemtoonplaatsing volgens de CSR (2) (intercontinentá al). De correcte generalisatie is dat alle morfologische woorden die uit twee prosodische woorden bestaan een klemtoonpatroon [s w] hebben, tenzij ze van de categorie A of P zijn én het tweede prosodische woord correspondeert met een morfologisch woord. Suffixen die een onafhankelijk prosodisch woord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormen dragen blijkbaar liever geen klemtoon, terwijl deze restrictie veel minder sterk is voor prefixen die tot deze klasse behoren.Ga naar eind15. De regels in (46) leiden het klemtoonpatroon voor al deze woorden correct af. De symbolen α en β in (46) kunnen een willekeurige morfo-syntactische categorie representeren. Omdat de input van (46a) een subset is van de input van (46b) volgt de ordening (CSR-A voor CSR-N) van deze regels uit de Elsewhere Condition (Kiparsky 1973).Ga naar eind16.
Regel (46b) vereist nog een kleine aanpassing, aangezien in beperkte mate (delen van) woordgroepen in nominale samenstellingen kunnen worden ingebed.
Het eerste lid van een nominale samenstellingen kan groter zijn dan een enkel prosodisch woord. In (47) valt op dat de ingebedde woordgroepen een regelmatig woordgroepsklemtoonpatroon vertonen; de hoofdklemtoon valt op het laatste woord in de groep. Het blijkt dat in dit soort constructies de samenstellingsklemtoon normaal op het eerste lid valt. Daarom kan een aanpassing van (46b) volstaan met de clausule dat het eerste lid moet corresponderen met een prosodische categorie ≥ PrWd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel in (48) voorspelt de volgende klemtoonpatronen voor recursieve samenstellingen, zoals voetbalzaal [[N N] N], zaalvoetbal [N [N N]] en landbouwwerktuig [[N N] [N N]].
Volgens regel (48) wordt bijvoorbeeld in voetbal het metrisch hoofd toegekend aan voet (α) en in het geheel voetbalzaal aan voetbal (α). De in (49) afgeleide patronen komen niet in alle gevallen ook daadwerkelijk overeen met de geobserveerde ritmische patronen. De samenstelling zaalvoetbal zal bijvoorbeeld eerder gerealiseerd worden als záalvoetbàl dan als het hier afgeleide záalvòetbal. In regeltheorieën kunnen patronen als die in (49) klemtoonverschuivingen ondergaan door post-lexicale ritmeregels. Op deze manier wordt záalvoetbàl van záalvòetbal afgeleid. De positie van de klemtoon in woordgroepen in het Nederlands valt eenvoudiger te beschrijven dan die in samenstellingen: woordgroepsklemtoon valt altijd op de rechter onmiddellijke subconstituent van de prosodische constituent die overeenkomt met de woordgroep. Vergelijk bléekgezicht (samenstelling) met een bleek gezícht (woordgroep).
De vraag is nu hoe regels voor samenstellingsklemtoon en voor woordgroepsklemtoon vertaald kunnen worden in OT-constraints. Gezien de over het algemeen genomen perifere posities van de klemtonen in samenstellingen en woordgroepen, lijkt een OT-analyse die gebaseerd is op Alignment constraints (zie par. 3) het meest in aanmerking te komen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.2 Samenstellings- en woordgroepsklemtoon in Optimality TheoryIn 6.1 hebben we gezien dat de default prosodische structuur van samenstellingen isomorf is aan de morfo-syntactische structuur. Daarom moet er in ieder geval een constraint zijn die eist dat elke morfo-syntactische constituent samenvalt met een prosodische constituent. Op basis van voorstellen in Van Oostendorp (1995) stellen we een constraint voor die dit effect heeft: (51). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zaalvoetbal komt de meest optimale kandidaat voor de morfologische structuur [[zaal]N[[voet]N [bal]N]N]N dus overeen met de prosodische structuur [[zaal]PrWd[[voet]PrWd[bal]PrWd]]. Merk op dat we de prosodische constituenten boven (prosodisch) woordniveau niet van een label voorzien (vgl. paragraaf 6.1). We nemen hierbij aan dat GEN alleen maar kandidaten genereert waarvan het aantal lagen prosodische structuur correspondeert met het aantal morfosyntactische inbeddingen. Merk op dat in principe (51) overeenkomt met Lx≈Pr (zie par. 4). De voorkeur hier voor een Alignment constraint wordt gemotiveerd door mogelijke schendingen van (51), zoals in aardappel: [[aard]N[appel]N]N ≠ [[[aar]σ]PrWd[[dap]σ[pel]σ]PrWd]. Dit voorbeeld geeft een schending te zien van (51), maar niet van Lx≈Pr. Bovendien is het nu mogelijk om de geparametriseerde Lx≈Pr in Prince & Smolensky (1993) te vervangen door een set Alignment constraints, hetgeen beter overeenkomt met de oorspronkelijke OT-aannames waarin voor parameters geen plaats is. Kager (te verschijnen) stelt de Alignment-constraint leftmost voor voor de klemtoonpositie in nominale/verbale samenstellingen.
Dit houdt in dat alle prosodische woorden links dienen samen te vallen met hun onmiddellijke subconstituent die het meest prominent is. Merk op dat (52) enigszins afwijkt van Alignment constraints zoals geformuleerd in McCarthy & Prince (1993a), omdat daarin prosodische of morfologische categorieën gespecificeerd moeten worden.Ga naar eind17. Het voordeel van (52) is dat het refereren aan dirécte subconstituenten het mogelijk maakt het klemtoonpatroon in recursieve constructies te beschrijven. Immers, als een Alignment constraint eist dat een gegeven constructie één van zijn grenzen deelt men zíjn metrische piek, dan doet zo'n constraint geen uitspraak over het samenvallen van de grens van deze gegeven constructie met de pieken van ingebedde constructies, zelfs niet als deze van dezelfde categorie zijn. Een nadeel van (52) is echter dat gesuggereerd wordt dat alle samenstellingen prosodische woorden zijn. Zoals hierboven opgemerkt zou dit betekenen dat in centrale verwarmingsketel een prosodisch woord een fonologische frase domineert. Een dergelijke inbedding voldoet niet aan ‘Strict Layering’. Om dit probleem op te lossen stellen we (51) en (53) voor. In (51) doen we geen uitspraak over de soort metrische constituent waarmee alle morfo-syntactische constituenten moeten samenvallen en door (52) te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervangen door (53) maken we de positie van de klemtoon afhankelijk van de morfo-syntaxis van de constructie.
In (53) staat X voor elke lexicale (morfo-syntactische) categorie. Net als (52) eist deze constraint dat de klemtoon in alle typen samenstellingen links valt.Ga naar eind18. Omdat in adjectief- en prepositiesamenstellingen (A/P) de klemtoon juist rechts valt, moet (53) gedomineerd worden door een meer specifieke constraint die klemtoonplaatsing in A- en P-samenstellingen verantwoordt. Kager (te verschijnen) stelt (54) voor onder de naam Adj-Pk (Adjective Peak), hier: AdjHd. Het prosodisch hoofd betreft opnieuw de onmiddellijke subconstituent van de metrische constituent die correspondeert met de A- of P-constructie.
De OT-constraints (53) en (54) corresponderen met, respectievelijk, (48) en (46a). Door de meer specifieke constraint (54) de meer algemene (53) te laten domineren wordt het Elsewhere-effect bereikt. Tenslotte moet worden aangenomen dat de ‘woordklemtoonconstraints’ (cf. par. 4 en 5) zowel (53) als (54) domineren, omdat de term ‘prosodisch hoofd van een constructie’ uiteraard ook aan voeten refereert. Als (53) en (54) de woordklemtoonconstraints zouden domineren, wordt voorspeld dat (onafgeleide) nomina en verba initiële klemtoon zouden dragen. In (55a) wordt geïllustreerd hoe de positie van de hoofdklemtoon in bléekgezicht [[A][N]]N bepaald wordt. CpdHd wordt door de tweede kandidaat eenmaal geschonden: de linker grens van het morfologische woord bleekgezicht valt niet samen met de linker grens van het hoofd van de metrische constituent bleekgezicht. In (55b) wordt CpdHd weliswaar geschonden door de eerste kandidaat, maar deze schending is minimaal om te kunnen voldoen aan de hoger gerangschikte constraint AdjHd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat de constraint AdjHd CpdHd domineert, doen we voor adjectieven met een suffix dat een onafhankelijk prosodisch woord vormt, type: róodachtig, de verkeerde voorspelling, namelijk dat de optimale kandidaat voor dergelijke woorden klemtoon draagt op het tweede lid. Het is dus zaak om de tot nu toe gepresenteerde constraints voor samenstellingsklemtoontoekenning uit te breiden met een dominerende constraint die klemtoon op dergelijke suffixen verbiedt. Het is vaker opgemerkt (cf. Gilbers 1988, Hayes 1995 en de referenties aldaar) dat bepaalde morfologische categorieën minder graag klemtoon dragen dan andere. We zouden deze observatie kunnen vertalen in een soort pk-prom-achtige constraint, welke we hier voorlopig pk-prom-Mcat noemen. De observatie dat in het Nederlands suffixen die een onafhankelijk prosodisch woord vormen klemtoonneutraal zijn kan dan verantwoord worden door een deelconstraint van pk-prom-Mcat, die klemtoon op een suffix verbiedt. De constraint pk-prom-Mcat wordt dus opgedeeld in deelconstraints, zoals *pk-stam en *pk-suffix, waarbij *pk-suffix *pk-stam domineert. Deze dominantieverhouding geeft aan dat klemtoon liever op een stam geplaatst is dan op een suffix (cf. Prince & Smolensky 1993, Itô, Mester & Padget 1995, Kenstowicz 1994, Gilbers & Van der Linde 1996 voor andere voorbeelden van het opbreken van constraints). De constraint *pk-suffix zou de constraints in (53) en (54) moeten domineren, terwijl de constraint *pk-stam en bijvoorbeeld ook de constraint *pk-prefix (cf. óervorm, wánklank) juist gedomineerd moeten worden door de constraints in (53) en (54).Ga naar eind19. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (56) draagt de optimale kandidaat de klemtoon niet op het suffix (aangegeven met subscript Sf) achtig, maar op de stam rood. *pk-suffix vertaalt dus het effect van de conditie in regel (46a) dat de CSR-A alleen toepasbaar is als het tweede lid van de samenstelling een morfologisch woord is. In de uiteindelijke constrainthiërarchie van het Nederlands zal de constraint *pk-suffix onder de woordklemtoonconstraints gerangschikt worden om ervoor te zorgen dat suffixen die geen onafhankelijk prosodisch woord vormen, zoals ier in herbergíer, niet klemtoonneutraal zijn. De OT-analyse van herbergíer is vergelijkbaar met die van het ongelede barbíer. Met de constraints (53) en (54) kunnen ook de door de CSR-N (zie (48)) afgeleide prominentieverhoudingen in links- en rechts-recursieve nominale samenstellingen beschreven worden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (57) worden de constraints CpdHd en AdjHd gedomineerd door de constraint in (51), Align MSPr. Align MSPr eist dat de morfologische constituentenstructuur van zaalvoetbal [[zaal]N[[voet]N[bal]N]N]N isomorf is met de prosodische structuur. De dominerende constraint Align MSPr sluit de zesde en de negende kandidaat in (57a) en de vierde en de zevende kandidaat in (57b) uit, omdat dergelijke prominentieverhoudingen in maximaal binair vertakkende representaties slechts kunnen duiden op prosodische structuren die niet samenvallen met de morfo-syntactische. Gegeven de aanname dat het aantal lagen prosodische structuur correspondeert met het aantal inbeddingen in de morfo-syntactische structuur van alle kandidaten, hebben bijvoorbeeld de kandidaten 4 en 7 in (57b) de volgende prosodische structuren. In beide gevallen is er een constituent balzaal, maar geen constituent voetbal, zoals Align MSPr vereist.
In (57) bepaalt CpdHd uiteindelijk welke van de overgebleven kandidaten de meest optimale is. Merk voorts op dat voor (57b) twee kandidaten als even optimaal uit de bus komen. Immers, op grond van CpdHd kan geen onderscheid gemaakt worden tussen de volgende twee representaties voor voetbalzaal: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
CpdHd imiteert als het ware de CSR-N (zie (48)) en doet dus slechts uitspraken over de positie van het hoofd binnen een metrische constituent die met een samenstelling samenvalt, maar niet over andere aspecten van de ritmische structuur. Onze samenstellingsconstraints leggen als het ware een minimale organisatie op aan de metrische structuur. In zowel (59a) als in (59b) zijn de posities van de hoofden van de metrische constituenten die met een samenstelling (voetbal en voetbalzaal) samenvallen identiek, al heeft (59b) meer metrische structuur dan (59a). Op grond van de in deze paragraaf voorgestelde constraints kunnen we nog geen uitspraak doen over de optionele ritmische versterking van zaal in (59b). In Gilbers en Jansen (te verschijnen) laten we zien hoe dergelijke patronen worden beregeld door de interactie van correspondence constraints en ritmeconstraints. In dit specifieke geval (59) zorgt de ritmeconstraint edge prominence (cf. #13), die het effect van hangmat op hogere niveaus afdwingt, ervoor dat (59b) beter is dan (59a). De reden daarvoor is dat de grid van (59b) op het een na hoogste niveau twee hoofden heeft die zo ver mogelijk van elkaar verwijderd zijn (cf. (38)).Ga naar eind20. Tenslotte willen we de positie van de klemtoon in woordgroepen beschrijven met behulp van de Alignment constraint in (60). Ook hier verstaan we onder ‘prosodisch hoofd’ de meest prominente onmiddellijke subconstituent van de metrische constituent die correspondeert met de XP.
In (61) wordt de werking van (60) geïllustreerd aan de hand van de woordgroep (een) bleek gezicht. Align MSPr (zie (51)) domineert de constraints in (61). Merk op dat de tweede kandidaat in (61) CpdHd niet schendt, omdat CpdHd gedefinieerd is voor X en niet voor XP (zie (53)). Aangezien PhrHd en CpdHd op grond van hun definitie nooit met elkaar in conflict zijn, hoeven ze niet ten opzichte van elkaar gerangschikt te worden in de grammatica. In het tableau wordt dit door middel van een stippellijn aangegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen nu ook de default posities voor klemtonen in constructies beschrijven, waarin XP's ingebed zijn in samenstellingen. Dergelijke constructies zijn problematisch voor Lexicaal Fonologische analyses (zie Booij 1995c). Immers, de constructie van woordgroepen en daarom de regel die woordgroepsklemtoon toekent vinden postlexicaal plaats, terwijl samenstellingen lexicaal afgeleid worden. Dat dwingt de Lexicaal Fonoloog tot het aannemen van loops van de postlexicale naar de lexicale component van de fonologie (als in Visch 1989), of het postuleren van gelexicaliseerde woordgroepen) die al in het lexicon hun klemtoon krijgen (als in Giegerich 1985). In (62) wordt een en ander geïllustreerd aan de hand van de constructie centrale verwarmingsketel (CV-ketel). Zoals hierboven opgemerkt, is in deze constructie een woordgroep ingebed in een samenstelling. Het interessante van deze constructie is dat de klemtoon voor de hele constructie, volgens regelmatig samenstellingsklemtoon, op het linker lid centrale verwarming valt, maar dat binnen dit linker lid de fraseklemtoon op verwarming valt, het rechter lid van deze ingebedde woordgroep. Dit patroon volgt uit de hier voorgestelde Alignment constraints. Volgens PhrHd (60) moet binnen centrale verwarming de klemtoon op verwarming vallen, terwijl volgens CpdHd (53) de klemtoon in centrale verwarmingsketel op het eerste lid centrale verwarming moet vallen. Het is in OT dus niet nodig om loops aan te nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook in (62) komen twee kandidaten als optimaal te voorschijn (vgl. (57b) en (59)). De kandidaten vier en vijf schenden Align MSPr, omdat de hierin gegeven klemtoonpatronen slechts kunnen duiden op prosodische structuren die niet samenvallen met de morfo-syntactische (vgl. (58)). Ook hier zijn weer twee kandidaten optimaal, gegeven de in deze paragraaf voorgestelde constraints (vgl. (59)). De uiteindelijke beslissing wordt geforceerd door de dominante ritmeconstraint *clash, die de tweede kandidaat verkiest boven de laatste. Merk tot slot nog op dat het klemtoonpatroon in complexe samenstellingen waarin de klemtoon niet op het eerste woord valt, zoals in centrale verwarmingsketel, onze keuze voor de definitie van hangmat (cf. (38)) motiveert. Als we het domein van deze constraint niet beperken tot het prosodische woord voorspellen we ten onrechte dat alle samengestelde nomina en verba initiële hoofdklemtoon dragen. In het geval van centrale verwarmingsketel zou dan de zevende kandidaat in (62) de optimale zijn, omdat deze outputvorm twee metrische hoofden op het na één na hoogste niveau heeft die zo ver mogelijk van elkaar verwijderd liggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 ConclusieIn dit artikel hebben we een OT-grammatica van het Nederlands voorgesteld voor klemtoon en nevenklemtoon in ongelede woorden en voor klemtoon in samenstellingen en woordgroepen. We hebben laten zien hoe Nouveau's (1994) OT-grammatica van woordklemtoon kan worden uitgebreid met constraints die het gedrag van diftongen, finale superzware syllabes en schwallables verantwoorden. Tevens hebben we nevenklemtoon geanalyseerd in termen van de interactie van klemtoonplaatsingsconstraints en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ritmeconstraints. Tenslotte hebben we ook een beschrijving gegeven van klemtoonplaatsing in samenstellingen en woordgroepen op basis van alignmentconstraints. Het is gebleken dat onze OT-analyse geen gebruik hoeft te maken van meerdere afgeleide niveaus. In (63) geven we de OT-grammatica van klemtoonpatronen in het Nederlands zoals we die in dit artikel hebben opgesteld.
De TOP-constraints in het eerste blok in (63) worden in principe nooit geschonden in regelmatige klemtoonpatronen. ftbin kan minimaal geschonden worden om aan Lx≈Pr te kunnen voldoen (cf. eindnoot 7).Ga naar eind21. Het tweede blok bevat de rangschikking van constraints voor klemtoon- en nevenklemtoon in ongelede woorden. Deze constraints domineren de constraints uit het derde blok, dat constraints bevat met betrekking tot samenstellings- en woordgroepsklemtonen. Deze laatste constraints refereren aan het prosodisch hoofd van een (gespecificeerde) categorie en dus ook aan de hoofdvoeten van ongelede woorden. Als AdjHd en CpdHd de woordklemtoonconstraints zouden domineren, zijn onafgeleide nomina en verba die initiële klemtoon dragen ten onrechte optimaal. Op dit punt is het onnodig om de constraint PhrHd ten opzichte van de andere constraints te rangschikken, omdat deze niet met de andere constraints interfereert. PhrHd refereert immers niet aan andere categorieën dan de woordgroep. In deel twee van dit artikel breiden we de grammatica in (63) uit. Daar zullen we ingaan op ritmische variabiliteit, zoals klemtoonverschuiving, voetstructurering in snelle spraak en variabele patronen in afgeleide woorden. We zullen laten zien dat ritmische variabiliteit in OT beschreven kan worden door de interactie van correspondence constraints en de in dit artikel voorgestelde ritmeconstraints. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|