| |
| |
| |
SGF-coordinatie en de continuatieve beknopte bijzin van doel
Ron van Zonneveld
0 Inleiding
In eerder werk, ook in dit tijdschrift, heb ik aandacht gevraagd voor SGF-coördinatie in het Nederlands, nevenschikkingen met een subjectgaatje als onder (1), die ik in dit artikel verder eenvoudshalve beperk tot nevenschikkingen met twee conjuncten.
(1) |
SGF-coördinatie (Gerard Reve, Het Boek Van Violet En Dood) |
(a) |
Geruime tijd geleden, op een Zondagnamiddag in de herfst of late zomer van het Jaar 198* stond ik op de wegrand bij het einde van de achtertuin van mijn eenzame residentie ‘La Grâce’, en zag opeens in de achtertuin van mijn buren iets wat er tevoren niet geweest was: [..]. |
(b) |
Verder weet ik niets af van kunst, en kan dus niet zeggen of het een Object dan wel een Piece was. |
(c) |
Intussen kon ik mijn ogen niet van hem afhouden, en zag maar al te duidelijk zijn slanke vormen onder het zijdunne zwarte wandelcostuum [..]. |
(d) |
Toch nam ik het bericht ernstig, en belde een aantal katholieke instanties op [..]. |
(e) |
En als U het waagt hem in de weg te staan dan pakt hij U en snijdt dat ding van U af of rukt het met wortel en al uit Uw ontuchtige kruis. |
(f) |
In enkele uren had ik het kerkhof bereikt, zette mijn automobiel neder en beende met forse tred het voorlopig verblijf der doden op. |
(g) |
Daarna knielde ik op de aardhoop neder, boog het hoofd, sloeg een kruis, en probeerde na te denken. |
In zulke nevenschikkingen vertoont het eerste conjunct inversie (want het subject gaat niet vooraf aan de persoonsvorm), en bevat het tweede conjunct, of meerdere erop volgende conjuncten, een zogeheten gaatje van Höhle, naar de Duitse taalkundige die als eerste intensief studie maakte van dit intrigerende fenomeen en die merkwaardigerwijs nimmer de moeite nam om die studie te publiceren (Höhle 1983). De voorbeelden van SGF-coördinatie onder (1) zijn van een schrijver over stilistische vaardigheden boven elke twijfel verheven zijn, om de lezer ervan te overtuigen dat het niet aangaat om SGF-coördinatie simpelweg af te keuren, mogelijk op gezag van een of andere schoolgrammatica. Wat ik mij in dit artikel voorneem te doen, is een voorstel bespreken van Sturm (1995a-b), die, net als ik van mening dat SGF-coördinatie niet altijd tot even acceptabele zinnen leidt, een welgevormdheidsconditie oplegt aan deze vorm van nevenschikking: het tweede conjunct moet parafraseerbaar zijn als een continuatieve beknopte bijzin van doel (‘om vervolgens te V-en’). Sturm spreekt van een ‘parafrasetest’, en die test zal ik in hoofdstuk 2 aan de orde stellen. Ik kan wel alvast laten zien wat die test doet. Toegepast op (1g) wordt het conjunct dat op het eerste volgt, omgezet in een om-zin: Daarna kn- | |
| |
ielde ik op de aardhoop neder, om vervolgens het hoofd te buigen, een kruis te slaan en te proberen na te denken. Sturm laat zich niet uit over meer dan twee-ledige nevenschikkingen, maar ik neem aan dat ik de test hier in de bedoelde
zin heb toegepast, en dat de test niet per conjunct bedoeld is: Daarna knielde ik op de aardhoop neder, om vervolgens het hoofd te buigen, om vervolgens een kruis te slaan en om vervolgens te proberen na te denken.
In het eerste hoofdstuk werk ik de lezer nog eens in de materie in, en probeer ik hem te winnen voor het idee dat het subjectgaatje in kwestie links van de persoonsvorm in het tweede conjunct gelokaliseerd moet worden, en niet rechts daarvan, zoals menigeen spontaan of op grond van de ANS zou kunnen denken. Ik beperk mij in dit artikel voornamelijk tot de bijdrage van Sturm aan dit intrigerende gebied van onderzoek. In een ander en uitgebreider artikel, dat in voorbereiding is voor het nieuwe vaktijdschrift Nederlandse Taalkunde, zal ik ook recente bijdragen van andere taalkundigen aan de orde stellen.
| |
1 Aard en plaats van het subjectgaatje
Höhle lokaliseerde het subjectgaatje aanvankelijk rechts van de persoonsvorm, maar later kwam hij met een ander voorstel, waarop ik hier niet in zal gaan, al kan ik de nieuwsgierigheid wel bevredigen door te zeggen dat Höhle (1990) helemaal geen gaatje van Höhle meer aanneemt. Hoe dan ook, mijn analyse van zulke nevenschikkingen vertoont de volgende kenmerken: het subjectgaatje in de finiete zin (SGF, subject gap in fronted finite verb sentence) met een persoonsvorm in verb second-positie zit niet rechts van de persoonsvorm, zoals Paardekooper -en zoals gezegd ook Höhle en de ANS- veronderstelde, maar links van de persoonsvorm. Daaruit volgt onmiddellijk dat de constituent in de topic-positie, het eerste zinsdeel, narrow-scope heeft, dat wil zeggen, structureel alleen in verband gebracht kan worden met het conjunct waarbinnen het een zinsdeelfunctie vervult. In termen van Move α: de topic-constituent kan alleen een spoor in het linker conjunct binden, en kan dus geen zogenaamde across-the-board-sporen binden, identieke sporen die zich in elk conjunct bevinden (zoals de sporen t van de topic-constituent dan in de (niet-SGF-)nevenschikking [dan [geven ze je t de rommel en houden ze t zelf de dure spullen]]. Vervolgens heb ik, omdat de oordelen over SGF-nevenschikkingen variëren van goed via matig tot slecht, gesuggereerd dat er een welgevormdheidsconditie in het spel is, die eisen stelt aan het subject. Dat subject zou een in de context te identificeren referent moeten hebben, zodat het subjectgat met een pronomen zou kunnen worden gevuld (hij, zij/ze, wij/we, etc.). Tenslotte heb ik me verzet tegen een samentrekkingsvisie op het verschijnsel SGF-coördinatie. Geen enkele vorm van
nevenschikking waarbij zich een ‘gemeenschappelijk’ subject voordoet beschouw ik als samentrekking, simpelweg omdat de nevenschikkingen met één (gemeenschappelijk) subject niet noodzakelijk equivalent zijn aan die met een subject voor elk conjunct. Ik zou dat wel
| |
| |
willen volhouden voor elke vorm van nevenschikking met een gemeenschappelijke constituent, en aldus het idee van across-the-board-verplaatsing laten vallen, maar dat zal ik niet in dit artikel doen. In het volgende hoofdstuk beperk ik mij voornamelijk tot de bespreking van een welgevormdheidsconditie op SGF-coördinatie, voorgesteld door Sturm.
Beschouw nu de zinnen onder (2), die zich net als de citaten van Gerard Reve onder (1) aandienen als gevallen van SGF-coördinatie. De (a-b)-analyses zijn overeenkomstig de twee-gaatjes-analyse van Paardekooper, die de grammaticaliteit van zulke nevenschikkingen in twijfel trekt. De volgorde van deze gaatjes is overeenkomstig die van de antecedenten, de zinsdelen onmiddellijk links en rechts van de persoonsvorm in het voorafgaande conjunct, respectievelijk dan en ze. De (a'-b')-analyse vertoont maar één gaatje, namelijk een subjectgaatje. Dat is de analyse die ik heb verdedigd, en die Sturm overneemt, zij het met afwijzing van de welgevormdheidscondities die ik voor ogen had. In (c) bied ik alvast de variant aan die Sturm opvoert ter verdediging van zijn welgevormdheidseis op SGF-nevenschikking. Het conjunct met het subjectgat moet volgens hem geparafraseerd kunnen worden met een continuatieve omzin van doel.
(2) |
|
SGF-coördinatie (het subjectgat SG van Höhle) |
|
a |
Dan geven ze je de rommel en - houden SG zelf de dure spullen. |
|
b |
Dan zoeken ze zelf hun geluk en - laten SG het niet om jou. (Ina Boudier-Bakker) |
|
a' |
Dan geven ze je de rommel en SG houden zelf de dure spullen. |
|
b' |
Dan zoeken ze zelf hun geluk en SG laten het niet om jou. (Ina Boudier-Bakker) |
|
c |
Dan geven ze je de rommel om vervolgens zelf de dure spullen te houden. |
|
c' |
Dan zoeken ze zelf hun geluk om het vervolgens niet om jou te laten. |
De zinnen (a) en (b) zijn van Paardekooper, die (a) opvat als een ‘schijnuitzondering’ op zijn samentrekkingsregel, die kort gezegd een samentrekkingsgat rechts van verb second, de vooropgeplaatste persoonsvorm verbiedt, en (b) als een echte uitzondering. Paardekooper is helemaal niet uniek in zijn negatieve oordelen over SGF-coördinatie. Er is een lange traditie van schoolmeesterswijsheid die behelst dat het samengetrokken zinsdeel in de volgende opzichten identiek moet zijn aan het antecedent: het moet dezelfde betekenis hebben, dezelfde functie, en dezelfde syntactische positie. SGF-nevenschikking voldoet duidelijk alleen aan de eis dat het subjectgat dezelfde functie heeft als het antecedent, namelijk de subjectfunctie. De gevallen hieronder heb ik aangetroffen in Damsteegt (1948, 19749), die ze al volgt afkeurt: ‘onjuiste samentrekkingen kunnen dus ontstaan [..] ten gevolge van verschil in plaats’. Blijkbaar ging Damsteegt er al van uit dat het subjectgaatje niet rechts van de persoonsvorm zit, maar links daarvan, net als later Van Zonneveld en Sturm.
| |
| |
(3) |
|
Onjuiste samentrekkingen |
|
a |
Deze beschuldiging vind ik onbillijk en wil het daarom voor de minister opnemen. |
|
b |
Het voorafgaande demonstreren we tenslotte nader aan enkele gevallen en trekken daaruit enkele conclusies. |
|
c |
Hierover heb ik enkele gegevens, maar kan u die uiteraard niet mededelen. |
Keurt Damsteegt SGF-coördinatie rigoureus af, interessant is het om te zien dat hij het subjectgat op een andere plaats lokaliseert dan Paardekooper, die los daarvan wel hetzelfde negatieve oordeel velt. Aan de aard van de samentrekkingsanalyse kan het dus niet liggen. De analyse van Paardekooper keert terug in de ANS, maar dit handboek is minder streng in de beoordeling van SGF-zinnen. Die zijn voor de ANS acceptabel als de topic-positie bezet wordt door een adverbiale bepaling, die wide scope zou hebben, want de ANS stelt dat ‘het eerste zinsdeel in het tweede lid ingevuld moet kunnen worden’ (ANS, p. 1195). De ANS zou dus geen van de zinnen onder (3) als correct aanmerken, want het eerste zinsdeel kan in geen van de drie gevallen op het tweede conjunct worden betrokken. Met datzelfde criterium zou de ANS (2a) en (2b) als correcte samentrekkingen opvatten, want dan is herhaalbaar in het tweede conjunct.
Past u nu Sturms parafrase met een continuatieve om-zin toe, en concludeer dan dat (3b) goed zou zijn (vergelijk respectievelijk (3a)-(3c) om het daarom vervolgens voor de minister te willen opnemen en om u die uiteraard niet te kunnen meedelen met (3b) om daaruit vervolgens enkele conclusies te trekken). Volgens Sturm zou (3b) goed moeten zijn, en (3a-c) niet. Ik kan tegen geen enkele zin onder (3) iets inbrengen, want de topic heeft in elk van de gevallen narrow scope (slaat alleen op het eerste conjunct) en het subject voldoet aan de eis van identificeerbaarheid in de context. Dat wil overigens niet zeggen dat ik deze zinnen allemaal even fraai vind. Integendeel, ze zijn lelijk, ik zou zelf niet graag zulke zinnen opschrijven. Maar dat is toch iets heel anders dan ze afkeuren, want daar zijn ‘goede redenen’ voor nodig, zeker als men weet dat het geschreven Nederlands, met inbegrip van literair Nederlands, talloze vormen van SGF-coördinatie te zien geeft, zoals de stalen onder (1) illustreren. Wie zou zulke ‘goede redenen’ kunnen bedenken? Universal Grammar heeft niet veel te zeggen over SGF-coördinatie, en de grammatici die gepoogd hebben om de veronderstelde universele principes achter dit verschijnsel op te diepen, hebben hun pogingen dan ook niet zien slagen. Voor Wunderlich (1988) leidde deze ervaring zelfs tot een breuk met de Chomskyaanse theorie. Hoe dan ook, er is dus geen universele theorie die dwingende uitspraken doet over subjectgaten, zo dat wij de goede en de niet-goede gevallen van SGF-coördinatie bij wijze van spreken zouden kunnen afleiden van diepe, algemene principes. Dat verklaart ook enigszins waarom een sterk verwante taal als het Duits zich inzake subjectgaten veel inschikkelijker opstelt dan het Nederlands. Die variatie in ‘inschikkelijkheid’ tref ik aan binnen
| |
| |
verschillende talen en dialecten, maar ook in verschillende taalgebruikers, en zelfs in verschillende gevallen van SGF-coördinatie. Terzake.
De vraag die ik in het volgende hoofdstuk opwerp is: is Sturms conditie op SGF-coördinatie, de parafraseerbaarheid met een beknopte doelzin, de oplossing voor al deze problemen? Verklaart die parafrasemogelijkheid waarom SGF-coördinatie in het ene geval wel mogelijk is, en in het andere niet? Volgens Sturm is het antwoord ‘ja’, en als u de parafrasetest al op de voorbeeldzinnen hebt toegepast, dan bent u net zo ver als ik en voorziet u dat mijn antwoord ‘nee’ zal zijn. Maar toch zal ik iets in de richting van Sturm opschuiven, en daarom blijft het volgende hoofdstuk nog de moeite van het lezen waard.
| |
2 SGF-coördinatie en informatiestructuur
Wie zou Sturms positie beter kunnen verwoorden dan Sturm zelf? Ik in elk geval niet, en daarom laat ik hem -(Sturm 1995a, 214-215)- graag zelf aan het woord:
Welnu, wat mij bij het lezen van de door Van Zonneveld en de ANS aangedragen voorbeelden van geslaagde SGF-coördinatie steeds weer gebeurt, is dat ik een sterke neiging heb in de rechter conjuncten spontaan in gedachten iets in te vullen als ‘vervolgens’ of ‘daarna’. Mijn hypothese luidt derhalve dat SGF-coördinatie slechts dan mogelijk is, als de conjuncten van zo'n nevenschikking duidelijk bedoeld zijn als onafhankelijk van elkaar te conceptualiseren informatie-eenheden en als het mogelijk is ze bij interpretatie ook zo te conceptualiseren. [...] Er moet m.a.w. bij SGF-coördinatie sprake zijn van een opeenvolging van duidelijk als op zichzelf staand te conceptualiseren gebeurens of standen van zaken.
Deze hypothese wordt toegepast op Paardekoopers zin (4), die Paardekooper zelf als onacceptabel beschouwt, alsook op zin (5).
(4) |
?Tegenwoordig maakt mijn buurman radio's en lapt schoenen. |
|
(5) |
Ineens ben ik moe en ga op het luik zitten. (Franz Pointl, De Aanraking) |
Paardekooper keurt (4) af, want hij lokaliseert het subjectgat rechts van lapt, wat in strijd is met zijn generalisatie over samentrekking. Over (5) heeft Paardekooper zich niet uit kunnen laten. Sturm analyseert (4) zo, dat er ‘geheel conform de regel een perifeer subject is samengetrokken’. De zin is dus grammaticaal. ‘Maar de syntactische structuur ervan, die van SGF-coördinatie, spoort niet met de beoogde (i.c. niet-continuatieve) informatiestructuur’. De beoogde informatiestructuur zou zich laten vangen in een ‘parafrasetest’: ‘[..] alle tweede conjuncten in de geslaagde gevallen van SGF-coördinatie die ik heb aangetroffen bij Van Zonneveld, in de ANS en elders (in mijn hoofd), [laten] zich parafraseren met een continuatieve bijzin van doel. De onwelgevormde gevallen van SGF-coördinatie daarentegen niet’. Voor (4) leidt deze test tot diskwalificatie van de zin, (4'), wat Sturm uitdrukt met een #-teken.
| |
| |
(4') |
#Tegenwoordig maakt mijn buurman radio's om vervolgens schoenen te lappen. |
Dat de test het laat afweten bij (5), schrijft Sturm toe aan de ‘aard van het hoofdwerkwoord van de overkoepelende zin’.
(5') |
*Ineens ben ik moe om vervolgens op het luik te gaan zitten. |
Het eerste conjunct van (5) bevat geen werkwoord -hij zal het predikaat moe zijn bedoelen- dat ‘een gebeuren uitdrukt’. Sturm voorziet (5') van een *, en niet van een #. Wat steekt hierachter? Is (5) nu goed of niet? Sturm vindt (5) goed, ik ook, maar de parafrasetest werkt er niet voor. Dat komt doordat het werkwoord van het eerste conjunct niet meewerkt. Maar daar is wel iets aan te doen, volgens Sturm:
(6) |
Ineen sta ik op uit mijn stoel om vervolgens op het luik te gaan zitten. |
Blijkbaar drukt opstaan een gebeuren uit, en moe zijn niet. Maar (5) goedkeuren en tegelijkertijd de om-zin-test zien falen, dat moet toch een teleurstellend resultaat zijn. Sturm voegt hier verder niets aan toe, en gaat over tot een volgend punt. Wat moeten u en ik ons nu voorstellen bij de eis dat het werkwoord van het eerste conjunct ‘een gebeuren uitdrukt’? Ik kan er niets anders van maken dat Sturm eigenlijk bedoelt dat het (hoofd)werkwoord in het eerste conjunct een activiteit uitdrukt, en dat hij stilzwijgend aanneemt dat alleen een activiteit zich laat verbinden met een doel-zin. Hij zal dus een doelgerichte handelende persoon verlangen als referent van het subject in het eerste conjunct, en dus ook als referent van het subjectgaatje in het tweede conjunct. De semantiek van SGF-coördinatie laat zich dan zo begrijpen: in het eerste conjunct wordt gestel dat iemand iets doet, zeg opstaan, en in het tweede dat die iemand dat doet (opstaan) om vervolgens nog iets anders te doen (op het luik zitten). Laat deze semantiek het aardig doen in geval van (6), waarom dan (5) niet onmiddellijk een ster krijgt blijft dan een mysterie. Ik kan niet anders dan concluderen dat de conditie op het werkwoord in het eerste conjunct (‘een gebeuren uitdrukken’) niet deugt. Onder (7) vindt u nog enkele SGF-nevenschikkingen die niet voldoen aan deze conditie, waarbij de parafrasetest dus faalt, en die niettemin, naar mijn maatstaven acceptabel zijn. Ik zou althans niet weten met welke argumenten ik ze zou kunnen afkeuren.
(7) |
|
SGF-coördinatie, geen ‘gebeuren’ in het eerste conjunct |
|
a |
Na samentrekking van bep. en ond. verdraagt de pv. van de nevengeschikte zin door de bijgedachte aan een imperatief geen inversie meer en SG verbreekt daarmee ten dele de parallellie van de bouw der zinnen, zodat inversie en gewone volgorde naast elkaar voorkomen. (G.M. Mesland, NTG 1971) |
|
b |
Verder weet ik niets af van kunst, en kan dus niet zeggen of het een Object dan wel een Piece was. (=(1b)) |
| |
| |
c |
Hierover heb ik enkele gegevens, maar kan u die uiteraard niet mededelen. (=(3c)) |
d |
Ineens ben ik moe en ga op het luik zitten.(=(5)) |
Nu zou u verwachten dat er eenzelfde restrictie zou kunnen gelden voor het werkwoord van het SG-conjunct, want als het eerste conjunct een gebeuren moet uitdrukken, of liever een doelgerichte handeling, dan zou de parafrase met de om-zin zou toch ook de primitieve semantiek moeten hebben van een gebeuren dat zich laat omschrijven als ‘die iemand doet iets’. Met Sturm meedenkend, zou ik dat ‘V-en’ in de doelzin ‘om vervolgens te V-en’ dus ook als een handeling moeten zien. Maar ook dat is niet noodzakelijk het geval.
(8) |
|
SGF-coördinatie, geen ‘gebeuren’ in het tweede conjunct |
|
a |
Geruime tijd geleden, op een Zondagnamiddag in de herfst of late zomer van het Jaar 198* stond ik op de wegrand bij het einde van de achtertuin van mijn eenzame residentie ‘La Grâce’, en zag opeens in de achtertuin van mijn buren iets wat er tevoren niet geweest was: [..]. (=(la)) |
|
b |
Verder weet ik niets af van kunst, en kan dus niet zeggen of het een Object dan wel een Piece was. (=(1b)) |
|
c |
Intussen kon ik mijn ogen niet van hem afhouden, en zag maar al te duidelijk zijn slanke vormen onder het zijdunne zwarte wandelcostuum [..]. (=(1c)) |
|
d |
Toch nam ik het bericht ernstig, en belde een aantal katholieke instanties op [..]. (=(1d)) |
Ik zou u ook willen uitnodigen om de parafrasetest los te laten op (7a-c). Net als met de Reve-nevenschikkingen onder (8), zult u concluderen dat de beknopte continuatieve bijzin van doel tot slechte resultaten leidt, terwijl de vorm van coördinatie met een subjectgat niet op bezwaren stuit. Dit alles moet genoeg zijn om niet in te gaan op het aanbod van deze parafrasetest. Maar ik wil u nog wel enkele SGF-nevenschikkingen aanbieden, om u verder te overtuigen, waarbij de test faalt, terwijl dat niet aan de aard van het werkwoord (‘een gebeuren uitdrukken’) kan worden geweten. De werkwoorden in kwestie drukken welzeker een activiteit uit. De parafrasetest werkt hier niet, omdat de semantiek van het conjunct met het subjectgat niets van doen heeft met een doel, en dus ook niet met een beknopte bijzin van doel. Sturm keurt (9a) overigens af, ik zou bijna denken omdat zijn test het daarvoor af laat weten. Gevallen als die onder (9) versterken overigens wel het idee dat er toch een zekere relatie moet bestaan tussen de conjuncten van een SGF-nevenschikking. Zo kunnen de SGF-conjuncten in (9a-c) gezien worden als een toelichting op, een specificatie van, de mededeling die in het eerste conjunct gedaan wordt.
| |
| |
(9) |
|
SGF-coördinatie, wel ‘een gebeuren’ in het eerste conjunct, geen parafrase met doel-zin |
|
a |
Voordat hij de studie begon speelde hij, om de zomer en de herfst door te komen, een rol bij een zomertoneelgezelschap en deed mee in een musical. (Rinus Ferdinandusse, VN 26-10-91) |
|
b |
Afgelopen week vierden wij vakantie en verbleven met ons gezin in een huisje buiten Amsterdam. (Youp van 't Hek, NRC 4-5-96, ‘Penicillinekuurtje’) |
|
c |
Thans studeer ik filosofie, en houd me in het kader daarvan opnieuw bezig met logica, taalfilosofie en semantiek. (soll.brief, geheim) |
|
d |
Morgen denken we vrij te hebben en SG gaan daarom nu maar alvast plannen maken. (Bredschneyder, p.c.) |
Ik heb er nauwelijks voorbeelden van in het Nederlands, maar het moet ook mogelijk zijn dat zich SGF-coördinatie voordoet van twee zinnen die geen van beide een activiteit uitdrukken. In Nerbonne (1985) trof ik er een Duits voorbeeld van aan: Schon 5 Jahre wohne ich hier und kenne trotzdem niemanden. Ik vind de Nederlandse vertaling Reeds vijf jaar woon ik hier en ken desondanks niemand wel acceptabel, maar de parafrase om desondanks niemand te kennen lijkt nergens op. De volgende nevenschikking is er zo een, en ook hier lijkt de om-zin niet geslaagd.
(10) |
SGF-coördinatie, geen agentief subject, geen parafrase met doelzin |
|
Als je je blik afwendt van iets waar je bang voor bent, wordt jouw angst duizendvoudig en blijft ook veel langer bij je dan nodig is (Connie Palmen, De Wetten) |
Sturm voert -onder meer- de volgende nevenschikkingen -(11a-b)- aan om zijn parafrasetest gunstig te doen afsteken bij mijn condities op het subject (dat een in de context te identificeren referent moet hebben) en op de scope van het eerste zinsdeel (narrow scope). Die zinnen voldoen aan mijn condities, bij wijze van spreken, maar niet aan die van Sturm. En zij zijn niet acceptabel.
(11) |
|
Onacceptabele gevallen van SGF-coördinatie |
|
a |
Morgen hebben we vrij en gaan nu alvast plannen maken. |
|
b |
Tegenwoordig maakt mijn buurman radio's en lapt schoenen. |
Waarom zijn deze SGF-nevenschikkingen zo stroef? Niet omdat ze geen parafrase toestaan met een om-zin, maar omdat er helemaal geen verband tussen de conjuncten zit. Dat is nu het onderscheid tussen SGF-coördinatie enerzijds en coördinatie met een initieel subject anderzijds: de laatste vorm van nevenschikking, die ik gemakshalve predikaatnevenschikking noem, stelt geen eisen aan de semantiek van de conjuncten, terwijl SGF-nevenschikking dat wel doet. Zodra (11a-b) zo worden aangepast dat het verlangde verband er is, dan verdwijnen althans mijn bezwaren, (11a'-b'), en zodra (11a-b) worden omgezet
| |
| |
in een vorm van predikaatnevenschikking, dan kan ik me geen enkel bezwaar meer voorstellen.
(11) |
|
Minder onacceptabele gevallen van SGF-coördinatie |
|
a' |
Morgen denken we vrij te hebben en gaan daarom nu maar alvast plannen maken. (= (9d)) |
|
b' |
Tegenwoordig maakt hij radio's en gebruikt daar mijn gereedschap bij. |
U ziet, ik schuif toch een eind op in de richting van Sturm. Ik zie dan wel niets in zijn parafrasetest, maar het idee daarachter, dat er een zeker verband moet bestaan tussen de conjuncten van een SGF-nevenschikking, dat lijkt me een goed idee. In elk geval geldt een dergelijke voorwaarde niet voor predikaatnevenschikking.
(12) |
|
Predikaatnevenschikking (vgl. (10a-b) |
|
a |
We hebben morgen vrij en gaan nu alvast plannen maken. |
|
b |
Mijn buurman maakt tegenwoordig radio's en lapt schoenen. |
Tenslotte een opmerking over de voegwoorden die meedoen aan SGF-coördinatie. In veruit de meeste gevallen is het voegwoord en, en in veel van zulke gevallen werkt de parafrasetest van Sturm. Omdat die test niet in alle gevallen werkt, zie ik er niets in. Maar waar hij wel werkt, is het voegwoord en. Hoe zit het met andere voegwoorden? Ik heb er nog geen onderzoek naar gedaan, en construeer de voorbeelden c en d daarom voor de gelegenheid ter plekke.
(13) |
|
SGF-coördinatie, ander connectief dan ‘en’ |
|
a |
Hierover heb ik enkele gegevens, maar kan u die uiteraard niet mededelen. (=(3c)) |
|
b |
Hij is geen kaarter, liever leest hij een boek of kijkt naar een van de wedstrijden (Frans Oosterwijk, Vrij Nederland 22-6-96). |
|
c |
Sindsdien eet ik vlees noch koop substituutproducten. |
|
d |
Helaas heeft hij geen sollicitatiebrief gestuurd dus krijgt de baan niet. |
Over (13a) zou u kunnen blijven twisten. Ik zou (13a), zoals gezegd, niet afkeuren. Beschouw nu (13b). Collega Jan-Wouter Zwart kwam met een dergelijke zin aanzetten, en sprak daarbij de overtuiging uit dat Sturms parafrasetest nooit succes kon hebben bij andere SGF-nevenschikkingen dan die met het voegwoord en. Ik vrees dat Sturm nevenschikking met of over het hoofd gezien heeft, want een om-zin van doel laat zich niet met een disjunctie rijmen. En ik vrees ook dat Sturm geen andere connectieven dan en in ogenschouw heeft genomen. Zou SGF-coördinatie van het soort (13c-d) mogelijk zijn? Zo niet, waarom niet? En zo ja, welke restricties op hun welgevormdheid zouden er dan in het spel zijn? Dezelfde restrictie als die ik hier heb opgevoerd voor SGF-coördinatie met en, namelijk dat de conjuncten een zeker
| |
| |
verband moeten vertonen? Zodra ik er zicht op heb, zal ik u ervan mee laten genieten.
| |
4 Besluit
In dit artikel heb ik Sturms welgevormdheidsconditie op SGF-coördinatie aan de orde gesteld. Deze conditie is dat het conjunct met het subjectgaatje zich moet laten parafraseren als een beknopte continuatieve bijzin van doel (‘om vervolgens te V-en’). Die test had zelf ook weer een conditie: het werkwoord in het eerste conjunct zou ‘een gebeuren’ moeten uitdrukken. Mijn conclusie is dat de test niet in orde is, maar dat het idee erachter wel perspectieven biedt. Er hoeft dan wel geen doel-relatie tussen de conjuncten van een SGF-nevenschikking te bestaan, er is misschien wel aanleiding om te veronderstellen dat er toch wel degelijk een zeker semantisch verband tussen zulke conjuncten moet bestaan. In dat opzicht wijkt SGF-coördinatie dan wezenlijk af van predikaatnevenschikking, waarvoor zich geen enkele restrictie op de semantiek van de conjuncten opdringt. Los van de parafrasetest heb ik nog eens de analyse van SGF-coördinatie verdedigd waarbij er zich een linksperifeer subjectgat voordoet, een analyse die Sturm overigens ook voorstaat, en die ook te vinden is in onder meer Nerbonne (1985) en Zwart (1991). Ook heb ik opnieuw de vraag gesteld of SGF-coördinatie wel als samentrekking gezien moet worden. Ik heb daar negatief op geantwoord, zij het zonder daar diep op in te gaan. Een uitvoerigere bespreking van zulke kwesties heb ik niettemin in het vooruitzicht gesteld.
| |
Literatuur
Damsteegt, B.C. (1948, 19749) In de doolhof van het Nederlands. Zwolle/Culemborg |
Höhle, T. (1983) ‘Subjektlücken in Koordinationen’. Ms. Tübingen. |
Höhle, T. (1990) ‘Assumptions about asymmetric coordination in German’. J. Mascaró and M. Nespor, Grammar in Progress, Dordrecht, 221-235. |
Mesland, G.M. (1971) ‘Alweer die glibberige samentrekking’. De Nieuwe Taalgids 64-1, 12-14. |
Nerbonne, J.A. (1985) German Temporal Semantics. New York, London. |
Paardekooper, P. (1979) Beknopte ABN-syntaksis, 5e dr. Uitgave in eigen beheer. Eindhoven. |
Sturm, A. (1995a) ‘De wet van Paardekooper is niet voor één gat te vangen: over (voorwaartse) samentrekking en periferie’. De Nieuwe Taalgids 88-3, 193-222 |
Sturm, A. (1995b) ‘SGF-coördinatie bij nader inzien: verklaring van de eigen schappen en ongehoorde mogelijkheden’. De Nieuwe Taalgids 88-4, 333-353. |
| |
| |
Van Zonneveld, R.M. (1992a) ‘De Wet van Paardekooper en het Gat van Höhle’. H. Bennis en J.W. de Vries (red) De Binnenbouw van het Nederlands, een bundel artikelen voor Piet Paardekooper, ICG Dordrecht, 401-411. |
Van Zonneveld, R.M. (1992b) ‘Ongelijke Nevenschikking en SGF’. Tabu 22-1, 153-170. |
Van Zonneveld, R.M. (1994) ‘Coördinatie, Negatie en SGF’. TABU-24-1, 15-36. |
Van Zonneveld, R.M. (in voorb.) ‘Declaratieve SGF-coördinatie’. Wunderlich, D. (1988) ‘Some problems of coordination in German’. U. Reyle and C. Rohrer (eds) Natural Language Parsing and Linguistic Theories, Dordrecht, 289-316. |
Zwart, J-W. (1991) ‘Subject deletion in Dutch: a difference between subjects and topics’. M. Kas, E. Reuland and C. Vet (eds) Language and Cognition 1 Yearbook of the research group for Linguistic Theory and Knowledge Representation of the University of Groningen, 333-349. |
|
|