Tabu. Jaargang 26
(1996)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IPP en morfologische markering
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De werkwoordelijke eindreeks in de Westgermaanse talenDe Westgermaanse talen, uitgezonderd het Engels, kenmerken zich door de vorming van werkwoordsreeksen aan het einde van de zin. Deze werkwoordsreeksen zijn ontoegankelijk voor niet-werkwoordelijk materiaal. Er is een aantal essentiële verschillen tussen de werkwoordsreeksen in de diverse talen, zoals ik hieronder zal laten zien.Ga naar eind1.
De constructie in (1) is uitsluitend grammaticaal als het diepst ingebedde werkwoord rechts in de eindreeks staat. Uitgaande van een onderliggende complement-hoofdvolgorde voor de Westgermaanse VP, zal ik dit verschijnsel voortaan aanduiden als inversie. Het verschil tussen (1b) en (1d) laat zien dat de Nederlandse werkwoordelijke eindreeks zich, behalve door inversie, ook kenmerkt doordat hulpwerkwoorden als hebben een infinitief in hun complement nemen, inplaats van het verwachte participium. Dit effekt wordt aangeduid als Infinitivus pro Participio (hierna IPP). De werkwoordelijke eindreeks in het standaard-Fries en Nederduits kent noch inversie, noch IPP. Dat wordt gedemonstreerd in (2)Ga naar eind2. en (3)Ga naar eind3..
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het standaard-Hoogduits ziet de eindreeks er nog weer anders uit. Daar vindt uitsluitend IPP plaats, en geen inversie, zoals blijkt uit (4).Ga naar eind4.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De werkwoordelijke eindreeks in het InterferentiefriesZinnen als in (1-4) hebben de basis gevormd voor verschillende theorieën betreffende het IPP-effekt. Ytsma (1995) en Wolf (1995a) presenteren echter een aantal feiten uit een moderne variant van het Fries, het zogenaamde Interferentiefries, die aanleiding geven tot heroverweging van de bestaande analyses.Ga naar eind5. Essentieel in deze data zijn de verschillen tussen (5) en (6).
Naast de in het standaard-Fries al geaccepteerde constructie in (5a) en (6a), wordt in het Interferentiefries ook de constructie met inversie en IPP geaccepteerd. Bij een klein aantal onregelmatige participia wordt bovendien een constructie met inversie, maar zonder IPP geaccepteerd, zoals in (5b). De participia die deze constructie toestaan, mankeren het participiale prefix -t/-d.Ga naar eind6. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Het IPP-effekt in de literatuurEr worden in de literatuur tenminste twee typen verklaringen voor het IPP-effekt gegeven. Het eerste type koppelt het voorkomen van IPP in het Nederlands en Duits aan het voorkomen van een participiaal prefix, ge-. Het Fries en Nederduits gebruiken geen prefix bij de vorming van participia en hebben ook geen IPP. Een dergelijke verklaring wordt onder andere gegeven in Hoeksema (1988) en Vanden Wyngaerd (1994). Deze eis op de morfologie van het participium staat bekend als de prefixgeneralisatie.
Met (7) kunnen we echter niet de Interferentiefriese data in (5) en (6) verantwoorden. Een tweede type verklaring legt een verband tussen het voorkomen van inversie en het voorkomen van het IPP-effekt. Een dergelijke verklaring wordt gepresenteerd in Den Dikken (1989) en voor Interferentiefriese zinnen als in (6) uitgewerkt in De Haan (1995). De Haan stelt een PF-structuur als in (8) voor voor de zinnen in (6a) en (6d).Ga naar eind7. De werkwoordelijke eindreeks wordt geanalyseerd als een complexe V. Die krijgt van het selecterende hulpwerkwoord hebben een morfologisch feature, en wel dat van een participium. In deze theorie daalt dat feature vervolgens af in de structuur, op zoek naar een geschikt lexicaal item waar het gerealiseerd kan worden. Het kan echter uitsluitend via de rechter vertakking afdalen, op grond van de zogenaamde Right Hand Head Rule (hierna RHHR). In het geval van (8a) wordt de participiale morfologie gerealiseerd op de rechter dochterknoop sjoen. De linker dochter rinnen krijgt een morfologisch feature, namelijk dat van de doelvorm, van het selecterende werkwoord sjoen. Bij (8b) heeft inversie plaatsgevonden. Ook hier moet het participiale feature in de structuur afdalen. Op grond van de RHHR zou het op de rechter dochter gerealiseerd moeten worden. Die krijgt echter ook al het feature van de zogenaamde doelvorm van het selecterende werkwoord sjen. Volgens De Haan precedeert die toekenning door het selecterende werkwoord boven de toekenning via de RHHR. Het participiale feature kan dus niet gerealiseerd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De linker dochter heeft in deze theorie nog geen morfologisch feature. De Haan neemt aan dat er vervolgens een mechanisme in werking treedt dat aan werkwoorden zonder morfologisch feature het feature van de infinitiefmorfologie toekent. Formeel zou dat mechanisme eruit kunnen zien als (9).
Uitgaand van het voorkomen van optionele inversie in het Interferentiefries, kan men aldus verklaren dat het Interferentiefries een IPP-effekt vertoont. In de volgende paragraaf zal ik een voorstel doen voor een kleine aanpassing van de hier aangehaalde theorieën, waardoor alle in (1-6) gepresenteerde data verantwoord worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Morfologische markeringBij zijn bespreking van taalfeiten in het dialect van het Noordhollandse West-Friesland noemt Hoekstra (1994) de mogelijkheid dat tweetalige Westfriese kinderen op basis van Nederlandse invoer een non-overt prefix postuleren op het prefixloze Westfriese participium. Op grond van de prefixgeneralisatie in (7) wordt daarmee het opkomen van IPP in het Westfries van jongeren verklaard. Men kan zich afvragen of een dergelijke verklaring niet ook voor het Interferentiefries op zou kunnen gaan. Dat blijkt niet het geval te zijn. Immers, als de prefixgeneralisatie in (7) universeel is, en dat neem ik hier aan, dan zouden de Friese zinnen in (5a) en (6a), wanneer er een prefix op het participium zou voorkomen, ongrammaticaal moeten zijn in het Interferentiefries. Dat is niet het geval. Toch ligt de verklaring volgens mij in de morfologie van het participium. Zoals al eerder opgemerkt, gebruikt het Fries (en ook het Interferentiefries) uitsluitend suffixen voor de vorming van regelmatige participia. Er zijn in het Fries twee klassen van regelmatige werkwoorden. De eerste klasse vormt participia op -t/-d, de tweede klasse op -e. De participia die constructies als in (5b) toestaan, behoren echter alle tot een kleine gesloten klasse van suffixloze participia. Volgens De Haan & Hoekstra (1993) hebben deze vormen onvoldoende morfologische markering om als participium geïdentificeerd te worden, hetgeen verklaart dat ze ook in het standaard-Fries enkele afwijkende eigenschappen hebben.Ga naar eind8. In Wolf (1995b) betoog ik dat regelmatig gevormde participia op -t/-d worden geanalyseerd als morfologisch gemarkeerd, terwijl participia zonder affixen worden geanalyseerd als niet morfologisch gemarkeerd.Ga naar eind9. Opvallend is dat een groeiend aantal Friestaligen dit suffix ook bij de voorheen suffixloze participia gebruikt, waardoor vormen als sjoend ontstaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarschijnlijk is dat het gevolg van een proces om die vormen die een uitzondering vormen door het ontbreken van morfologische markering, regelmatig te maken. Als we de σ-vorm in (9b) enigszins aanpassen, zoals in (10b), dan kunnen we het verschil in grammaticaliteit tussen (5b) en (6b) verantwoorden. Voor het gemak herhaal ik (9a) ook nog even als (10a).
Zowel de infinitieven sjen en hearre, als het participium sjoen zijn σ-vormen. Het regelmatig gevormde participium heard is dat echter niet. Omdat de standaard-morfologische regel in (10a) uitsluitend σ-vormen toelaat als linker dochter in (8b), kunnen we zo verklaren waarom (6b) ongrammaticaal is. (11ac) geven (het relevante deel van) de structuren van de zinnen in (5a-d) en (6a-d). (5b) is dus een instantie van hetzelfde effekt als (5d) en (6d), waarvoor de term IPP niet toereikend is. In feite is er sprake van een σ-vorm-voor-infinitief-effekt. In Wolf (1995b) heb ik dit effekt aangeduid als σPP. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 Een verklaringMet behulp van (10), in combinatie met de prefixgeneralisatie in (7) zijn we nu in staat de data in (1-6) te verantwoorden, op basis van het gegeven of de betreffende taal inversie kent. Het Nederlands heeft in het hier beschreven type clusters verplichte inversie en dus een structuur als in (11b). Extra evidentie voor de hier beschreven theorie wordt gegeven door de volgende zin uit een Vlaams dialect (overgenomen uit Vanden Wyngaerd (1994)):
In dit dialect is er geen infinitief beschikbaar bij het participium geweest. Regelmatige participia worden in het betreffende dialect op dezelfde manier gevormd als in het standaard-Nederlands, met het prefix ge-. Er is voor de sprekers van dit dialect dus geen reden om de prefixloze vorm weest als morfologisch gemarkeerd te beschouwen. Daarmee is weest automatisch een σ-vorm en kan (12) afgeleid worden. Voor het standaard-Nederlands moeten we aannemen dat uitsluitend infinitieven σ-vormen zijn. Het Hoogduits kent geen inversie, maar wel het prefix ge-, dat op grond van de prefixgeneralisatie in (7) niet gerealiseerd mag worden. Een soortgelijk mechanisme als in (10b) is vervolgens verantwoordelijk voor het in het Hoogduits optredende IPP-effekt. Het Nederduits kent noch inversie, noch een participiaal prefix. Er komen uitsluitend structuren als in (11a) voor. Hetzelfde geldt voor het standaard-Fries. De theorie voorspelt hier terecht het ontbreken van een IPP-effekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 ConclusieIk heb in dit artikel een voorstel gedaan voor een verklaring voor het voorkomen van het IPP-effekt in het Nederlands, Hoogduits en Interferentiefries. Interferentiefriese data laten zien dat het IPP-effekt een deeleffekt is van het zogenaamde σPP-effekt. Werkwoordsvormen die geen morfologisch feature krijgen doordat ze links in een geïnverteerde eindreeks staan of die vanwege de prefixgeneralisatie niet gerealiseerd mogen worden, krijgen een σ-vorm. In het Nederlands en Hoogduits zijn deze σ-vormen uitsluitend infinitieven, in het Interferentiefries tevens een paar onregelmatige participia. Het standaard-Fries en het Hoogduits kennen noch inversie, noch een participiaal prefix, en vertonen dan ook geen σPP-effekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|