‘Lao San koopt (of: kocht; tempus wordt in het Chinees immers niet uitgedrukt) het boek op’. De parallel tussen le en het Nederlandse participiale voorvoegsel ge- is in dit verband echter interessanter. Zoals blijkt uit het WNT (1889, deel 4, p. 356-370) en het Middelnederlandsch woordenboek van E. Verwijs en J. Verdam (1889, deel 2, p. 939-943) is ge- verwant aan Latijnse cum en co(n) ‘samen’. Ge- werd in eerste instantie gebruikt als voorvoegsel bij werkwoorden om uit te drukken dat de actie beschreven door V betrekking had op het gehele object: in het geval van een meervoudig object op alle leden, in het geval van een enkelvoudig object op het gehele ding. Aanvankelijk kon ge- deze functie uitoefenen in de tegenwoordige zowel als de verleden tijd, maar Verwijs en Verdam (1889, deel 2, p. 942) voegen hieraan toe dat in het Middelnederlands, als ge- aan een verleden tijd geprefigeerd werd, het uitdrukte dat de handeling was voltooid: ge-at betekende dat de eet-handeling was voltooid, het had uitsluitend een perfectieve interpretatie.
J. Grimm, die in zijn Deutsche grammatik (1890, deel 3, p. 819-835) ook de ontwikkeling van ge- in het Gotisch (ga-) bij de discussie betrekt, laat zien dat ge- als voorvoegsel bij het voltooid deelwoord aanvankelijk alleen aan de participia van die werkwoorden gehecht werd waaraan het hoe dan ook gehecht kon worden.
Wat Grimm verder laat zien (p. 819) is dat uit Gotische teksten blijkt dat ge- oorspronkelijk behoort tot de klasse van scheidbare werkwoordpartikels, net als be- en nog altijd scheidbare partikels als op. Kortom, aannemende dat Hoekstra, Lansu en Westerduin (1988) gelijk hebben dat be- en op moeten worden geanalyseerd als het predicaat van een resultatieve small clause, is ge- eigenlijk ook een resultatief predicaat: en net als le gaf het aan dat de handeling uitgedrukt door het werkwoord moest worden uitgevoerd op het gehele object. Ge- gaf op een neutrale manier aan dat het predicaat in kwestie een telisch predicaat was. (Voor het gemak ga ik nu maar even voorbij aan allerlei complicaties, zoals bijvoorbeeld het feit dat ge- niet met be- maar wel met op voorkomt.)
Dat er verband bestaat tussen teliciteit en het perfectum is natuurlijk bekend. Uit de literatuur over het Slavisch blijkt dat daar het perfectum in veel gevallen alleen gevormd kan worden van telische predicaten.
Postma (1995) suggereert dat dit in het Nederlands eigenlijk ook zo is en dat ge- als het ware een dummy teliciteitsmarkeerder is (mijn verwoording van Postma's stelling): het perfectum kan slechts dan gevormd worden als het predicaat telisch is en om een perfectum te vormen van predicaten die niet telisch zijn, voegt men ge- voor en dan kan het perfectum worden gevormd.
De overeenkomst tussen le en ge- is dus duidelijk: beide vormden op zeker moment een neutrale manier om een predicaat uitdrukkelijk als telisch te markeren. Er zijn nog een aantal aardige overeenkomsten, maar er zijn ook duidelijke verschillen. Zoals ik hierboven heb aangegeven, vormt le als teliciteitsmarkeerder in zijn eentje het perfectum; bij ge- is dat niet het geval: er komt een hulpwerkwoord bij te pas. Dit heeft echter, lijkt mij, niet noodzakelijkerwijs te maken met verschillen tussen le en ge- per se, maar met andere verschillen tussen het Chinees en het Nederlands (zoals wellicht het passieve en nominale karakter van participia in het Nederlands).