Tabu. Jaargang 25
(1995)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de interpretatieve samenhang van de kwantoren heel, veel, en al
|
(1) | a. | Jan is *veel/heel aardig |
b. | Jan heeft veel/*heel boeken. | |
(2) | a. | O Joao é muito simpático |
b. | O João tem muitos livros |
Beperken we ons tot dit elatieve gebruik van heel en veel, dan blijkt het Nederlandse heel adjectieven te modificeren en veel nomina te modificeren. Het Portugees gebruikt in beide gevallen muito. Men zou daarom geneigd kunnen zijn om het verschil tussen heel en veel af te doen als een categoriale kwestie. Heel en veel modificeren verschillende categorieën maar betekenen verder hetzelfde.Ga naar voetnoot1
Niet alleen geeft een dergelijke lexicalistische benadering geen verklaring voor de categoriale gevoeligheid, maar ze gaat ook voorbij aan enige belangwekkende gegegevens. Het woordje heel heeft namelijk nog een tweede betekenis. Deze betekenis is kwantificationeel van aard en is semantisch gezien een partitieve variant van de universele kwantor al. Heel betekent zoiets als ‘met al zijn delen’.
(3) | a. | De hele stad was in rep en roer |
b. | Heel de stad was in rep en roer | |
(4) | A cidade toda estava em confusao | |
(5) | a. | Alle burgers waren ontevreden |
b. | Al de burgers waren ontevreden | |
(6) | Todos os citadões estavam descontentes |
Het lijkt onwenselijk de twee betekenissen van heel (1. universeel, 2. elatief) met een ruw gebaar lexicaal te scheiden en twee toevallige homofonen aan te nemen, net zo goed als het onwenselijk zou zijn aan de toevalligheid te geloven van het vóórkomen van twee lexicalisaties voor de elatief, veel en heel. We zien ons dan voor twee
vragen gesteld: Ten eerste hoe kan één woordje, heel, zowel een hoge graad (‘heel/veel’) als een maximale graad (‘heel/al’) aanduiden? Ten tweede, waarom zou ‘hoge graad’ twee aparte lexemen vereisen, nl. heel en veel? Waarom zou natuurlijke taal voor zo'n curieuze afwijking van één vorm-één inhoud kiezen? Is er misschien iets fout aan onze lexicalistische opvatting van kwantificatie?
Vergelijkbare vragen zijn eerder besproken in Postma (1994, 1995). In deze studie wordt betoogd dat kwantificationele betekenis niet via het lexicon aan morfemen wordt toegekend. De structuur levert een beslissende bijdrage aan het tot stand komen van kwantificationele betekenis. Woordjes als wat en al zijn semantisch leeg en functioneren als variabelen. Afhankelijk van welke syntactische templaten er gevormd worden, wordt een betekenis geïnduceerd. Voorts bleek uit de studie van Bennis (1995) dat als het kale woordje wat vanuit adjunct-positie voorop wordt geplaatst, dit een exclamatief effect teweeg brengt (7d).
(7) | a. | Jan zag wat | structurele positie; | indefiniete lezing |
b. | Jan lachte wat | adjunct; | indefiniete lezing | |
c. | Wat zag Jan? | vooropplaatsing vanuit structurele positie; | interrogatieve lezing | |
d. | Wat lachte Jan! | vooropplaatsing vanuit adjunct-positie; | exclamatieve lezing |
Deze zinnen bevatten stuk voor stuk het morfeem wat, maar dit morfeem heeft telkens een ander semantisch effect. Het semantisch effect van wat lijkt tot stand te komen door 1. de positie van het morfeem, 2. het verschil in structurele relatie met het werkwoord, in dit geval ‘lachen’/‘zien’. Een samenvatting van de interpretative regels bij Postma (1994) en Bennis (1995) vindt u in (8).
(8) | De interpretatie van wat wordt niet bepaald door het lexicon, maar door de morfosyntactische structuur: | ||
a. | Indien het interpretatie-domein CP is: | WH or EXCL-lezing | |
indien wat een A-positie bindt: | WH-lezing | ||
indien wat een A-bar positie bindt: | EXCL-lezing | ||
b. | Indien het interpretatie-domein VP is: | ∃-lezing |
We noemen deze feiten om twee redenen. Ten eerste om te laten zien hoe één morfeem (nl. het Nederlandse wat) verschillende betekenissen induceert in afhankelijkheid van de configuratie. De tweede reden is dat de exclamatieve lezing in (7d) semantisch vergelijkbaar is met de elatieve lezing die wij in dit artikel bestuderen. Wat lachte Jan! betekent zoiets als ‘Jan lachte muito’.
Als we vanuit het interpretatieve gezichtspunt nogmaals de twee vragen beschouwen, dan kan het ons niet ontgaan dat er ook een gemeenschappelijk morfeem aanwezig is in veel, heel en al, noteer /-l/. Vanuit semantisch oogpunt zal dit - wat de twee laatste woordjes betreft - ons nauwelijks verbazen (beide ∀), te meer daar in het Portugees deze woordjes zelfs met één en hetzelde morfeem corresponderen (todo). Wel rijst nu de vraag hoe deze hypothetische component, /-l/. evenzeer kan optreden in elatieve conteksten: heel en veel, die in het Portugees ook
al met één morfeem worden aangeduid (muito). Als het Nederlandse al, heel en veel inderdaad een morfeem gemeenschappelijk hebben, dan kan dit morfeem zeker geen vaste kwantificationele betekenis dragen. Net als wat moet dit gemeenschappelijke morfeem contekst-afhankelijk betekens oproepen. Meer specifiek: de elatieve betekenis van /-l/ zou dan terug te voeren moeten zijn op de interpretatieve regel van (8). De adjunct/non-adjunct status zou dan eveneens voor /-l/ van belang moeten zijn.
Het eerste verschijnsel dat op een interpretatieve aard van het /-l/ morfeem wijst zijn de feiten in (9). Het woord al krijgt in deze constructies een elatieve lezing.
(9) | constructie | voorzetsel | interpretatie |
a. | (zij discussieerden) in alle vriendelijkheid | geen betekenis; | -> elatief (‘heel vriendelijk’) |
b. | (zij onderhandelden) in alle eerlijkeheid | geen betekenis; | -> elatief (‘heel eerlijk’) |
c. | (zij vertrokken) in alle stilte | geen betekenis; | -> elatief (‘heel stil’) |
d. | (zij vertrokken) in alle vroegte | geen betekenis; | -> elatief (‘heel vroeg’) |
(10) | |||
De koningin discussieerde in alle dorpen | wel betekenis; | -> ∀ |
Niet onbelangrijk is dat er verschillende eisen aan deze elatief-constructie gesteld worden: 1. de nomina zijn abstracta in het enkelvoud, 2. de prepositie is in en moet geen locatie aanduiden (betekenisloze ‘casus markeerder’), 3. de contructie als geheel komt voor in een ‘manner’-adverbiale positie (VP adjunct). We concluderen dat zelfs het morfeem al niet alleen universele kwantificatie induceert maar ook elatieve kwantificatie: de contekst speelt hierbij een doorslaggevende rol.
De tweede observatie is dat al-extractie niet mogelijk is in elatieve alconstructies.
(11) | Zij vertrokken in alle stilte/*in al de stilte |
In gewone NP-modificerend constituenten met -interpretatie is dit wel mogelijk (cf. (5)). Dit wijst erop dat al in de contructies van (9) niet de NP stilte modificeert, maar alleen het adjectivische adjunct stil binnen de nominalisering, d.w.z. al modificeert een adjunct.
Het belang van de adjunct status blijkt voorts uit contexten met kwantificatie die zuiver door de syntactische structuur wordt opgeroepen. Zoals uitvoerig besproken in Postma (1995), kunnen bepaalde kale coordinatieve conteksten een universele kwantificatie induceren. We geven enige voorbeelden onder (12).
(12) | a. | Het schip verging met man en muis | ∀ | (met al zijn delen/helemaal) |
b. | Zij hebben zich met hand en tand verzet | ∀ | (volledig/helemaal) | |
c. | ik heb het met huid en haar opgegeten | ∀ | (volledig/helemaal) | |
d. | Ik steun je door dik en dun | ∀ | (volledig/helemaal) |
Deze contructie komt in een enkel geval ook adverbiaal voor, vgl. (13). Opmerkelijk genoeg krijgt deze dan geen ∀-interpretatie maar een elatieve interpretatie.
(13) | a. | Zij klaagden steen en been | elatief (zeer/erg ‘muito’) |
b. | Dat is wijd en zijd bekend | elatief (op veel plaatsen) |
Het nauwe verband tussen adjunct status en elatieve interpretatie is niet beperkt tot het Nederlands: zo wordt het verband waargenomen bij het Hebreeuwse kol, het Arabische kull, het Portugese todo en het Franse tout. Deze woorden krijgen ∀-interpretatie als ze nomina modificeren, en elatief-interpretatie als ze adjectieven modificeren, bijv. Port. a Maria estava toda satisfeita = ‘Marie was erg/*geheel tevreden’, Fr. tout petit ‘erg klein’/*‘volkomen klein’. Het ambivalente gedrag van de ‘lexicale’ kwantor al in (9/10) en dat van de analytische kwantoren in (12/13) toont aan dat kwantificationele elementen hun betekenis niet inherent dragen maar die in afhankelijkheid van hun contekst opdoen. We leggen de conteksten vast in (14).
(14) | a. | Als een kwantor van het al-type een adjunct positie modificeert, dan induceert het een elatieve kwantificatie. |
b. | Als een kwantor van het al-type een structurele positie modificeert, dan induceert het een universele kwantificatie. |
Onder de aanname dat [al + X] op LF naar voren wordt verplaatst (QR), reduceert (14a) tot de interpretatieve context van de elatief in (8a).
Passen we dit vervolgens toe op de elatieve en de ∀ lezing van heel (=he + --1), dan moet de interpretatie van /-l/ mede afhankelijk zijn van zijn relatie tot het morfeem /he/. Door een strikte parallelie te trekken tussen ‘in alle stilte’ met het semantisch ekwivalente ‘heel stil’ kunnen we niet anders dan tot een No status van het morfeem /he/ besluiten, cf. (15a/b). Verklaren we de afwezigheid van de casus markeerder in in (15b) uit de afwezigheid van een determineerder (Do), dan kan het morfeem /he/ slechts een (vooropgeplaatste) No zijn.Ga naar voetnoot1
(15) | a. | in DP[-e-[[al] stilAP] -teNP] | in alle stilte | elatief |
b. | - DP[Do [[-al] stilAP] he-NP] | heel stil | elatief | |
c. | in [[[-al] ve-AP] gevallen NP] | in veel gevallen | elatief | |
d. | [[al] he- NP] | (dat kopje is) heel | ∀ (‘met al zijn delen’) | |
e. | [[al] boeken] | alle boeken | ∀ |
De nominale status van /he/ biedt tevens een verklaring voor de noodzaak van twee elatieve morfemen heel en veel. De interpretatieve regel in (14) voorspelt namelijk dat, ter verkrijging van elatieve context in nomina er wel een dummy adjectief tussengevoegd moet worden (15c), anders zou de ∀-lezing ontstaan, cf. (15d,e). Hiermee hebben we de aard van het /ve/-morfeem in veel als adjectivisch
geïdentificeerd. Dit geeft meteen een antwoord op onze tweede vraag naar het waarom van de categoriale gevoeligheid van veel en heel.
Bibliografie
Bennis, H. & Wehrmann, P. (1990). ‘On the Categorial Status of Present Participles.’ Linguistics in the Netherlands 1990, Foris, Dordrecht, p. 1-11. |
Bennis, H.J. (1995). ‘The meaning of structure: the wat voor construction revisted.’ Linguistics in the Netherlands 1995. John Benjamins, Amsterdam, p. 25-36. |
Postma, G.J. (1995a). ‘Zero-semantics - The syntactic encoding of quantificational meaning.’ Linguistics in the Netherlands 1995. John Benjamins, Amsterdam, p. 175-190. |
Postma, G.J. (1995) Zero-semantics - a study of the syntactic conception of quantificational meaning. Dissertatie Rijksuniversiteit Leiden. |
- voetnoot1
- We laten comperatieven buiten beschouwing. Deze nemen veel: bijv. veel slimmer. Ook in andere opzichten lijken ze zich soms nominaal te gedragen, cf. Engels: no work, *no smart, no smarter.
- voetnoot1
- In de zogenaamde ‘status constructus’ of ‘construct state’ (CS) valt de Do verplicht weg, bijvoorbeeld in Nederlandse CS's met adjunct lezing.
(i) De familie lag (*in) (*het) hartje winter op het strand te kuren