| |
| |
| |
Lege objecten
Jan Koster
1. Inleiding
Omstreeks 1973 raakten diverse generatieve grammatici ervan overtuigd dat het Nederlands een onderliggend SOV-niveau kent, waarbij de SVO-volgorde van hoofdzinnen wordt afgeleid door een V2-regel (Den Besten 1977, Koster 1975). Dit generatieve standaardmodel van het Nederlands heeft ongeveer 20 jaar standgehouden zonder noemenswaardige wijzigingen. Vooral onder invloed van Zwart (1993) en het algemene kader van Kayne (1994), is het hier en daar gebruikelijk geworden om van een onderliggende SVO-volgorde uit te gaan, waarbij de vertrouwde SOV-struktuur een tussenliggend niveau vertegenwoordigt. Alle klassieke argumenten voor SOV zijn dus nog geldig, maar worden nu geacht betrekking te hebben op het tussenliggende niveau. Die extra stap van SVO naar SOV is mogelijk gemaakt daar de opkomst van nieuwe functionele projecties aan de linkerkant van het werkwoord.
In het nieuwe model van het Nederlands volgt het verschil tussen SVO- en SOV-talen niet langer uit de nogal arbitraire OV/VO-parameter, maar uit een iets algemener mechanisme, het zwak/sterk-onderscheid dat uitmaakt of de SPEC van een functioneel hoofd al dan niet gevuld wordt. Zelfs als de nieuwe theorie geen enkel direkt empirisch voordeel zou bieden, dan zou de nieuwe manier om de woordvolgorde van het Nederlands af te leiden het voordeel hebben dat de parametrisering wat minder willekeurig is dan in het oude model. Immers, de nieuwe wijze van parametrisering heeft precies dezelfde vorm als de parametrisering voor het al dan niet verplaatsen van wh-elementen (bv. Nederlands (wh-verplaatsing) versus Japans (wh-in situ)). Een uniforme theorie over parametrisering lijkt de voorkeur te verdienen boven een heterogene theorie.
Een ander a priori voordeel van de nieuwe SVO-benadering voor het Nederlands is dat de overkoepelende theorie (Kayne 1994) weer nieuwe hoop biedt op een eenvormige onderliggende woordvolgorde voor alle talen. Redenen genoeg dus om de nieuwe theorie tentatief te omarmen. Gelukkig zijn er ook grote empirische voordelen verbonden aan de nieuwe theorie. In de oude theorie was verplichte extrapositie van CP-complementen een anomalie. Zelfs optionele extrapositie (uit NP) leidde tot verplichte extrapositie verderop in de derivatie bij inbedding aan de linkerkant van een matrix-werkwoord, bijvoorbeeld in de configuratie ...V CP] V... Dit moet alsnog verplicht V ] V CP worden, een probleem waarvoor nimmer een niet-stipulatieve oplossing gevonden is in het oude kader. In het nieuwe kader bestaat dit probleem doodeenvoudig niet omdat de onderliggende struktuur gewoon gehandhaafd blijft: ...V [ V CP... In het kader van dit korte artikel kan ik hier verder niet op ingaan (zie Koster 1994 en (in voorbereiding)), maar wat mij betreft is, naast de genoemde theoretische argumenten, de extrapositieproblematiek doorslaggevend geweest voor het aanvaarden van het nieuwe model als werkhypothese.
| |
| |
| |
2. Het probleem
Over het algemeen is extrapositie van complementen verplicht in het Nederlands, terwijl extrapositie uit NP optioneel is. Wat de zaken nog gecompliceerder maakt is dat complementen ook nog eens optioneel naar rechts kunnen:
(1) |
a. |
Jan heeft gezegd [dat hij ziek was], gisteren |
|
b. |
Jan heeft gezegd, gisteren, [dat hij ziek was] |
Wie in extrapositie gelooft zou hier kunnen aannemen dat (1b) van (la) is afgeleid door optionele extrapositie van het zinscomplement (over het het adverbium gisteren heen). Niet iedereen blijkt zin (1b) even goed te vinden en mede daarom kan niet geheel worden uitgesloten dat in (1b) gisteren een parenthese is, waardoor het probleem van een andere orde is.
Vooralsnog komt het mij voor dat (1b) als een normale zin, zonder parenthetische pauzes kan worden uitgesproken. De vraag waar we dan voor staan is hoe we ‘optionele complementsextrapositie’ moeten verzoenen met het minimalistische kader waarin uitsluitend verplichte verplaatsingsregels zijn toegestaan.
De oplossing die ik op het oog heb is ontleend aan de oplossing die ik voorgesteld heb voor de eveneens optionele extrapositie uit NP:
(2) |
a. |
Hij heeft [een boek [dat hij niet kende]] gekocht |
|
b. |
Hij heeft [een boek] gekocht [dat hij niet kende] |
In een te verschijnen artikel stel ik voor om de relatie tussen een relatieve bijzin en de bijbehorende NP te zien als een vorm van asyndetische coördinatie. In (2b) is er dan helemaal geen sprake van extrapositie maar van coördinatie op objectsniveau (2a) en op AgrOP-niveau (2b), te vergelijken met het onderscheid dat we bij gewone coördinatie aantreffen:
(3) |
a. |
Hij heeft [Jan en Piet] gezien |
|
b. |
Hij heeft [Jan] gezien [en Piet] |
De heranalyse van optionele extrapositie als een soort coördinatie doet een aantal opmerkelijke voorspellingen (zie Koster (te verschijnen)). Bovendien is zowel Chomsky's minimalisme als Kayne's antisymmetrietheorie van een probleem af: eerstgenoemde theorie staat geen optionele verplaatsing toe, terwijl laatstgenoemde theorie geen verplaatsingen naar rechts toestaat. Ik ga er daarom vanuit dat optionele extrapositie voor gevallen als (2) niet bestaat.
| |
| |
Het ligt nu voor de hand om te onderzoeken of ons oorspronkelijke probleem (1) ook langs deze lijnen kan worden opgelost. Als ook hier van asyndetische coördinatie sprake zou zijn, dan zouden we bijvoorbeeld in (1b) een lege NP moeten aannemen:
(4) |
Jan heeft [ e ] gezegd, gisteren, [dat hij ziek was] |
Dit zou inhouden dat we ervan uitgaan dat een werkwoord als zeggen in feite altijd een NP-object selecteert, waarbij een CP als specificatie kan optreden. Dit zou dan te vergelijken zijn met wat Bennis (1986) voor werkwoorden als betreuren voorgesteld heeft:
(5) |
Jan heeft [het] betreurd [dat hij ziek was] |
Bennis neemt voor dit soort zinnen aan dat de NP het het eigenlijke object is. Bennis neemt echter geen lege NP aan voor gevallen als (4), o.a. omdat de CP geen eiland is als in (5):
(6) |
a. |
Wat heeft Jan gezegd [dat hij -- was]? |
|
b. |
*Wat heeft Jan het betreurd [dat hij -- was]? |
Als we voor (4) (en 6a) een soort coördinatie aannemen, hebben we nog het bijkomende probleem dat de Coordinate Structure Constraint geschonden lijkt te worden. Alle gebruikelijke voorbeelden van de werking van de Coordinate Structure Constraint hebben echter betrekking op gecoördineerde delen die beide gelexicaliseerd zijn. Als het eerste conjunct leeg is (zoals in 4), kan men op triviale wijze aansluiten bij de bekende uitzondering op de Coordinate Structure Constraint, namelijk across-the-board-extractie. Men kan dan zeggen dat in (6a) een XP weggegehaald is uit de tweede conjunct, terwijl een parallelle XP is weggehaald uit de eerste, lege conjunct.
Er zijn trouwens overtuigende gevallen van de specificatie door CP's van lege subject-NP's:
(7) |
a. |
Ik denk dat [het] duidelijk is [dat Jan komt] |
|
b. |
Ik denk dat [ e ] duidelijk is [dat Jan komt] |
In de trant van Bennis (1986) kan men hier aantonen dat het NP-subject nog aanwezig is in (7b):
(8) |
Ik denk dat [ e ] [zonder PRO zeker te zijn] duidelijk was dat... |
Bepalingen ingeleid door zonder bevatten een PRO die voor zijn interpretatie een subject vereist in de matrix-zin. Dit moet het lege subject [ e ] zijn in (8). Ook hier bevordert het niet lexicaliseren van het subject de mogelijkheden tot extractie:
| |
| |
(9) |
a. |
*?Wie denk je dat [het] duidelijk is [dat zij -- gezien hebben]? |
|
b. |
Wie denk je dat [ e ] duidelijk is [dat zij -- gezien hebben] |
Kortom, bij subjecten is er duidelijk sprake van een mogelijkheid om lege NP's door een CP te specificeren. Ik stel voor om voor objecten iets soortgelijks te doen.
| |
3. Evidentie
Schijnbaar optionele complementsextrapositie bestaat ook in het Engels:
(10) |
a. |
He said [that he would go], yesterday |
|
b. |
He said yesterday [that he would go] |
In zulke gevallen kan de complementeerder that gedeleerd worden voor extrapositie (11a), maar na extrapositie wordt dit iets moeilijker (11b):
(11) |
a. |
He said [he would go], yesterday |
|
b. |
?He said yesterday [he would go] |
Chomsky en Lasnik (1977) hebben een filter die adjacentie tussen werkwoord en zinscomplement vereist, maar dat is eigenlijk geen verklaring. Er is echter een interpretatie mogelijk die een stap in de richting van een verklaring kan zijn. Sommige factieve werkwoorden in het Engels laten een object (it) toe dat verder gespecificeerd kan worden door een CP (Kiparsky and Kiparsky 1970, 165):
(12) |
Bill resents [it] [that people are always comparing him to Mozart] |
Het is nimmer mogelijk om in een CP die een NP specificeert de complementeerder dat weg te laten:
(13) |
*Bill resents [it] [people are always comparing him to Mozart] |
Dit geeft aanleiding tot het vermoeden dat specificatie van een NP bij voorkeur door een volledige CP (met complementeerder) geschiedt. Ook zogenaamde subjectzinnen, die volgens mij (Koster 1978) altijd een NP specificeren laten geen deletie van de complementeerder toe:
(14) |
a. |
*[(That) he will come] [e] is clear |
|
b. |
It is unlikely *?(that) he will come |
Kortom, de generalisatie lijkt te zijn dat als er sprake is van een specificatierelatie met een NP de complementeerder gewenst (11b, 14b) of zelfs verplicht is (12, 14a). Als die generalisatie juist is, kan (11b) eveneens verklaard worden op grond van zo'n specificatierelatie met een NP, ditmaal een lege NP:
| |
| |
(15) |
?He said [e] yesterday [he would go] |
Ook in het Nederlands is evidentie te vinden voor CP-specificate van lege object-NP's. Neem de volgende zin:
(16) |
Hij heeft [zonder het te merken] beweerd [dat het regende] |
In deze zin kan de CP [dat het regende] niet als specificatie van de NP [het] opgevat worden. Immers, het slaat niet op dat het regende, maar op de bewering dat het regende. Het kan niet uit het adjunct ‘gescrambled’ worden bij een werkwoord als beweren (17a), maar wel bij factieven als betreuren, die een extra lexicaal object toelaten [het] (17b):
(17) |
a. |
*Hij heeft [het] [zonder [e] te merken] beweerd [dat het regende] |
|
b. |
Hij heeft [het] [zonder [e] te merken] betreurd [dat het regende] |
Voorbeeld (17b) is interessant omdat [het] enerzijds gespecificeerd wordt door [dat het regende], maar anderzijds een interpretatie verschaft voor het lege object van merken. Dit object kan juist niet geinterpreteerd worden als [dat het regende], maar heeft betrekking op het iets dat ook het werkwoord betreft (als bij (16)): het betreuren [dat het regende]. Het lege element [e] in het adjunct kan dus niet door Right Node Raising door de CP geinterpreteerd worden, maar alleen via de NP [het] die aan het adjunct voorafgaat. Deze NP speelt zoals gezegd een dubbele rol: enerzijds is het een object gespecificeerd door de CP [dat het regende], anderzijds geeft het een lexicale inhoud aan het object van merken, met de betekenis ‘betreurd [dat het regende]’, zoals in (16). Beschouw nu de volgende zin:
(18) |
Jan heeft [e] [zonder [e] te merken] beweerd [dat het regende] |
Wederom heeft merken een leeg object hier en wederom is de betekenis niet [dat het regende] maar ‘beweerd [dat het regende]’. Het lijkt derhalve vast te staan dat de interpretatie van het lege object van merken niet verschaft wordt door de CP [dat het regende] via Right Node Raising, maar uitsluitend via een extra (lege) NP voorafgaand aan het adjunct, overeenkomstig wat we voor (17b) zagen. Zonder zo'n extra NP zou het lege object van merken niet gebonden zijn en zonder binder mag dit object niet leeg blijven:
(19) |
Jan heeft [zonder *(het) te merken] geslapen |
In dit geval is redding via een extra lege NP uitgesloten:
(20) |
*Jan heeft [e] [zonder [e] te merken] geslapen |
| |
| |
De lege binder voor het object van merken is namelijk alleen mogelijk als er een CP is die dit extra lege object specificeert (als in (18)).
| |
4. Conclusie
De conclusie luidt dat het Nederlands lege objecten kent die door een CP gespecificeerd (moeten) worden. Dit biedt een oplossing voor ons oorspronkelijke probleem (1b), waaraan derhalve de volgende analyse verbonden kan worden:
(21) |
Jan heeft [e] gezegd, gisteren, [dat hij ziek was] |
De ‘geextraponeerde’ zin [dat hij ziek was] is helemaal geen complement, maar een specificatie van het eigenlijke complement, de lege NP. Aldus wordt optionele complementsextrapositie geanalyseerd volgens het patroon dat ik voor de eveneens optionele Extrapositie uit NP heb voorgesteld (Koster (in voorbereiding)).
| |
Bibliografie
Bennis, H. (1986), Gaps and Dummies. Foris, Dordrecht. |
Besten, H. den (1977), ‘On the Interaction of Root Transformations and Lexical Deletive Rules’, Ms., University of Amsterdam (verschenen in Groninger Arbeiten zur germanistischen Linguistik (GAGL) 20, 1-78, Rijksuniversiteit Groningen.) |
Chomsky and Lasnik (1977), ‘Filters and Control’. Linguistic Inquiry 8, 425-504. |
Kayne, R. (1994), The Antisymmetry of Syntax. MIT Press, Cambridge, Mass. |
Kirparsky, P. en C. Kiparsky (1970), ‘Fact’, in M. Bierwisch en K. Heidolph, red., Progress in Linguistics. Mouton, Den Haag. |
Koster, J. (1975), ‘Dutch as an SOV Language’. Linguistic Analysis 1, 111-136. |
Koster, J. (1978), ‘Why Subject Sentences don't Exist’, in S.J. Keyser, red., Recent Transformational Studies in European Languages. MIT Press, Cambridge, Mass. |
Koster, J. (1994), ‘Predicate Incorporation and the Word Order of Dutch’, in G. Cinque, J. Koster, J.-Y. Pollock, L. Rizzi, en R. Zanuttini, red., Paths towards Universal Grammar. Studies in Honor of Richard Kayne. Georgetown University Press, Washington DC. |
Koster, J. (in voorbereiding), ‘Extraposition as Coordination’. |
Zwart, J.-W. (1993), Dutch Syntax. A Minimalist Approach. Dissertatie Rijksuniversiteit Groningen. Groningen Dissertations in Linguistics 10. |
|
|