De optionele lokale verplaatsing van modalen/hulpwerkwoorden naar links verleent verdere steun aan een hoofdinitiële analyse van het Nederlands, en verschaft meer inzicht in de architectuur van de Nederlandse zin.
Er is een nogal opmerkelijke parallel met de distributie van hulpwerkwoorden en hoofdwerkwoorden in Franse infinitiefconstructies: verplaatsing is optioneel, en hoofdwerkwoorden doen er niet aan mee. (Ik heb hier niets aan toe te voegen, behalve dat het natuurlijk een nieuw voorbeeld van een goed gedocumenteerd probleem is.) Er zijn ook interessante verschillen. Die hebben betrekking op het type zin (infinitiefzinnen in het Frans en zinnen met tense in het Nederlands) en op de landingsplaats: in Franse infinitiefzinnen bevindt de landingsplaats voor het hulpwerkwoord zich tamelijk hoog in de zinsarchitectuur, hoger dan negatie (n'avoir pas...) en AgrO. In het Nederlands daarentegen lijkt de landingsplaats tamelijk laag te zitten: het verbogen hulpwerkwoord moet komen na niet, gestrande voorzetsels, en ook na andere elementen waarvan traditioneel wordt aangenomen dat ze in de Nederlandse VP zitten:
(8) |
a. |
dat Jan zijn dochter (*is) niet (is) op (is) komen halen |
|
b. |
dat hij het daar (*heeft) niet mee (heeft) schoon (heeft) kunnen krijgen |
|
c. |
wat denk je dat hij (*is) voor kinderen (is) op (is) komen halen |
De landingsplaats voor het hulpwerkwoord kan dus hooguit Neg of AgrO zijn. Eigenlijk moet, zoals ik in (9) zal laten zien, de landingsplaats nog lager liggen, aangezien hulpwerkwoorden altijd na Small Clauses komen, waarvan ik met Koster (1994) aanneem dat ze zich in Spec, PredP bevinden.
Hoe kunnen we de distributie van het geïncorporeerde hoofd afleiden? Zoals ik hierboven besproken heb is de vraag hoe het geïncorporeerde hoofd links van de werkwoordscluster terechtkomt een belangrijk probleem voor de hoofdinitiële analyse. Dit kan niet eenvoudig een geval van rechtstreekse hoofdverplaatsing zijn, want dat zou lokaliteitscondities schenden. Dus is de enige mogelijkheid dat het een geval van woordgroepsverplaatsing is, of een combinatie van de twee. Ik zal hier twee mogelijk analyses bespreken. De eerste zal ik verwerpen, en de tweede zal ik voorlopig aannemen.
Stel dat geïncorporeerde hoofden niet altijd dezelfde behandeling ondergaan, maar dat de twee posities waarin geïncorporeerde hoofden kunnen verschijnen afgeleid worden door verschillende typen verplaatsing: (1a) zou dan afgeleid worden via lokale hoofdverplaatsing (want de positie onmiddelijk voor het werkwoord kan in dit geval alleen kale hoofden herbergen), terwijl (1b) het gevolg zou kunnen zijn van verplaatsing van een woordgroep. Dit zou kunnen als het kale hoofd in feite vervat zou zijn in een frasale projectie, vergelijkbaar met de minimale projectie in een Small Clause. Het hoofd zou dan ofwel lokale hoofdverplaatsing kunnen ondergaan, ofwel de gehele groep zou woordgroepsverplaatsing kunnen ondergaan naar één of andere aangewezen Spec-positie. Een voor de hand liggende kandidaat voor deze landingsplaats zou Spec, PredP zijn, door Zwart (1993) en vooral Koster (1994) voorgesteld als landingsplaats voor Small Clause-predikaten. Deze analyse voorspelt dat frasale Small Clauses en hoofden die aan de werkwoordscluster voorafgaan