Iets gemarkeerder, maar zeker niet onmogelijk, is de volgorde waarbij de clitic het vooropgeplaatste indirecte object volgt, zoals in de volgende voorbeelden:
(3) |
a. |
dat Paul zijn vader 't misschien verteld heeft |
|
b. |
dat Saskia haar moeder er soms twee gaf |
De beide bovenstaande voorbeelden staan voor de meeste sprekers van het Nederlands in schril contrast met de volgende, waarin de clitic het adverbium (en het vooropgeplaatste indirecte object) volgt (vgl. Model 1991):
(4) |
a. |
* |
dat Paul zijn vader misschien 't verteld heeft |
|
b. |
* |
dat Saskia haar moeder soms er twee gaf |
Ook wanneer het adverbium vooraf gaat aan het indirecte object, is het resultaat voor de meeste sprekers volledig onacceptabel:
(5) |
a. |
* |
dat Paul misschien 't zijn vader verteld heeft |
|
b. |
* |
dat Saskia soms er haar moeder twee gaf |
Dit is nu juist wat niet wordt verwacht op basis van de basisgeneratie-analyse: het indirecte object in (3) en het adverbium in (5) nemen volgens die analyse dezelfde hiërarchische positie in; wanneer de clitic dus het indirecte object kan volgen, is het een raadsel waarom hij het adverbium niet kan volgen.
Een bijkomend probleem van de basisgeneratie-analyse is dat de clitic, wanneer hij het vooropgeplaatste indirecte object volgt, de V' niet verlaten heeft; het feit dat de clitic deel uitmaakt van de V' in (5) kan dus de ongrammaticaliteit van die zin niet verklaren, want hetzelfde gebeurt in de grammaticale zin (3). Omgekeerd kan het feit dat het definiete indirecte object niet vooropgeplaatst is de ongrammaticaliteit van (5) niet verklaren, aangezien een dergelijke vooropplaatsing in (4) nog steeds tot ongrammaticaliteit leidt; de positie van de clitic is dus de relevante factor in de verklaring van de ongrammaticaliteit van (4) en (5).
Een weinig elegante manier om een geval als (5) uit te sluiten, zou zijn door toevlucht te nemen tot een templaat-achtige restrictie (*Adv-clitic), die geen verklarende waarde heeft. Een andere optie zou zijn aan te nemen dat scrambling en cliticisatie in het Nederlands dezelfde processen zijn, en dat cliticisatie en scrambling daarom kunnen interacteren, maar die gedachte is in de literatuur overtuigend weerlegd: het Nederlands heeft bij voorbeeld geen long-distance scrambling, maar wel clitic climbing (Zwart 1993) en in het Vlaams kunnen clitics parasitaire gaten licenseren, maar vooropgeplaatste DPs niet (Haegeman 1993), om slechts enkele dissociaties te noemen. Dergelijke dissociaties zouden onverwacht zijn wanneer aan beide fenomenen hetzelfde proces ten grondslag ligt.