| |
| |
| |
Kettingen, coordinatie en topicalisatie
Ron van Zonneveld
0 Inleiding
KETTINGEN ofwel CHAINS (Chomsky, 1986) zijn structuren waarin een pronomen en een zin samen één syntactische functie vervullen. De gecursiveerde constituenten onder (1) vormen aldus KETTINGEN, die respectievelijk functioneren als subject, object van V, object van A en prepositioneel object. De traditionele zinsontleding spreekt in geval van het zinstype (1a) van een voorlopig onderwerp, het pronomen, en van een eigenlijk onderwerp, de ingebedde zin. De combinatie van die twee onderwerpen, of van welke zinsfuncties dan ook (zie (1)), gaat in de generatieve syntaxis door voor een KETTING.
Een terminologisch punt om te beginnen: het gaat om KETTINGEN in kapitalen. Daarnaast kent de syntaxis kettingen, ‘onderkastkettingen’, maar dat zijn syntactische objecten van een geheel ander type, namelijk de door Move a gecreëerde reeksen van posities van antecedenten en hun sporen (als de ketting [wie,t] in wiei verbaast het ti dat hij weggaat).
(1) |
|
Voorbeelden van KETTINGEN |
|
a |
Het verbaast me dat hij weggaat. |
|
b |
Ik betreur het zeer dat hij weggaat. |
|
c |
Ik ben het zat dat hij steeds weggaat. |
|
d |
Ik ga er van uit dat hij weggaat. |
Het pronomen in een KETTING heet wel een expletief (EX), en in het Nederlands neemt EX de vorm aan van het, behalve als EX in het domein van een voorzetsel valt, want dan is het er, zie (1d). In het moderne Engels is it het enige expletief dat een relatie met zinnen aangaat, terwijl there alleen in combinatie met indefiniete subjecten voorkomt. In eerdere publikaties (Van Zonneveld, 1993) heb ik de vrijheid genomen om CHAINS te herdopen tot ‘tandem argumenten’, uitsluitend om het optisch lastige en auditief onmogelijke onderscheid in kettingen en KETTINGEN te vermijden. De voorbeelden onder (1) vertonen aldus tandem argumenten.
In dit artikel gaat het niet om terminologie, maar om de syntactische structuur van KETTINGEN, of eigenlijk ook om de vraag of er wel zoiets bestaat als een KETTING. Aannemend, voorlopig, dat er zoiets is, dan is de vraag deze: hoe ziet een behoorlijke representatie van een [EX,S]-KETTING eruit in het minimalistische kader, geïntroduceerd in Chomsky (1992, 1994)? Uitweidend over deze ingewikkelde vraag zal ik eerst McCawley (1988) volgen en zowel coördinatie als topicalisatie gebruiken bij wijze van diagnostische tests. Het idee achter zulke tests is dat de leden van een nevenschikking, de conjuncten, constituentstatus genieten en dat hetzelfde geldt voor een vooropplaatsbaar geheel. Toegepast op KETTINGEN moeten de tests uitsluitsel
| |
| |
geven over de vraag waar de deelzinnen als die onder (1) nu eigenlijk bij horen. Is dat hij weggaat in zin (1a) een adjunct bij de hele zin, is het een adjunct bij de VP, is het een complement van V, of doen zich misschien nog andere mogelijkheden voor? Dan is er ook nog de aloude vraag naar de oorsprong van het expletief. Waar komt EX vandaan? Deze vragen zijn geenszins nieuw, maar nog steeds actueel, omdat een bevredigend antwoord tot dusver is uitgebleven.
Laat ik tot slot van deze introductie een toelichting geven op de structuur van dit artikel. In de eerste paragraaf wordt iets van de historische achtergrond van dit onderwerp getoond, aan de hand van McCawley (o.c.). Ik probeer daar tevens alvast een link te leggen met de huidige minimalistische praktijk, omdat ik daar -in paragraaf 3- uiteindelijk in terecht zal komen. Daar ga ik in discussie met Stroik (1994), en tenslotte zal ik ook dat voorstel afwijzen, omdat het in diverse opzichten de plank misslaat. Het doorstaat bijvoorbeeld de nevenschikkingstests niet. In paragraaf 2 worden de genoemde tests voor constituentschap besproken, en daar zal de gangbare VP-adjunctie-analyse, die naast McCawley door vele anderen wordt verdedigd, worden afgewezen, dit alles om de weg te effenen voor een analyse die in de richting komt van Kayne (1994), voor zover ik erin slaag om het zonder adjunctie naar rechts te doen. Deze onderneming is overigens pas in de slotparagraaf aan de orde. Voor het zo ver is, zullen tal van varianten om KETTINGEN te representeren de revue passeren, en geen van die KETTING-analyses zal voldoen aan de standaard die ik aan Kayne ontleen: de syntactische representatie doet het zonder adjunctie naar rechts en vertoont uitsluitend binaire vertakking.
Een praktische hint voor de lezer: wie alleen wil weten waar het in dit artikel op uitdraait leest alleen paragraaf 3; wie een spannend verhaal wil lezen, geïnteresseerd is in de reeks van varianten die in de omloop zijn en zich afvraagt hoe die op hun merites zouden kunnen worden beoordeeld, leest het gehele betoog.
| |
1 Representaties van KETTINGEN
Voor het minimalistische kader zijn intrede deed, stelde McCawley (o.c.) vast dat de syntactische literatuur de volgende vier structurele representaties te zien geeft voor [EX,S]-KETTINGEN. Ik neem daarbij zijn Engelse voorbeeldzin over, maar voor hetzelfde geld kan daar zin (1a) worden ingevuld, Het verbaast me dat hij weggaat, een subjectzin aan het eind van de zin en een expletief aan het begin.
| |
| |
McCawley heeft elke variant geassocieerd met de naam van een gerespecteerde taalkundige, maar het kan geen kwaad om nog enkele namen te laten vallen van taalkundigen die hun steentje aan de KETTING-traditie hebben bijgedragen. Analyse (2b), of (2c), gaat terug op Rosenbaum (1967); (2c) is ook de analyse van Chomsky (1981), al biedt Chomsky daar geen boomdiagrammen aan. Adjunctie-analyses, zoals (2c) en (2d), worden in brede kring aangehangen en zijn onder meer verdedigd door De Haan (1979), Bennis (1986), Rochemont & Culicover (1990), Van Zonneveld (1994), Zaring (1994) en Vikner (1995).
| |
| |
Geen van de structuren onder (4) voldoet aan de huidige minimalistische eisen. Zoals mooi wordt uitgelegd in Zwart (1993), zijn minimalistische structuren binair, en in deze binaire structuren zijn de lexicale projecties, zoals NP en VP, steeds ingebed in functionele projecties: NP in DP, VP in AgroP en het lexicale subject in AgrsP. Nu zou de scepticus de indruk kunnen hebben dat het een louter technische operatie zou zijn om de vier bomen onder (2) aan de nieuwe trend aan te passen. Maar die indruk zou niet juist zijn. Maakt men de diagrammen binair, dan vallen enkele structurele verschillen ogenblikkelijk weg, want S kan alleen rechts onder S of rechts onder VP worden opgehangen. Ross' (2a) vertoont welbeschouwd eigenlijk geen enkele structuur: de constituenten NP, VP en S zijn als zusters onder S gegenereerd. Maakt men (2a) binair, dan valt deze analyse samen met (2c) of (2d); ook (2b) en (2c) komen er in binaire vorm identiek uit te zien, natuurlijk onder abstractie van functionele projecties. Alleen al het binariteitsprincipe maakt van het minimalisme een theorie die duidelijk strenger is dan de theorieën die de niet-binaire varianten onder (2) toestonden. Om alvast heel globaal de gedachte in minimalistische richting te bepalen: los van de functionele projecties en los van een strenge versie van de X-bar theorie zou een minimalistische aanpak alleen (3a), (3b) en (3c) toestaan: S adjunct aan S, S adjunct aan VP, of S argument van V. Over de oorspronkelijke positie van het expletief geven de diagrammen onder (3) nog geen uitsluitsel, zo min als die onder (2).
| |
| |
McCawley's variant (2c) keert nu terug onder (3b). Zodra er functionele projecties worden ingevoerd -waarbij ik me beperk tot de functionele categorieën AgrS, AgrO, CP en DP- en er een strenge X-bar versie wordt gehanteerd, komt de zaak er uit te zien als onder (4), de minimalistische varianten van (3). Wat opvalt is dat NP is vervangen door DP, de Determiner Phrase, en S door CP, de Complementizer Phrase. Determinator en Complementeerder behoren tot de verzameling van functionele categorieën, DP en CP zijn dus functionele projecties. AgrO herbergt de features voor de argumenten die VP-intern blijven, AgrS die voor het subject. Op de functie van deze Agr-features ga ik hier niet in. Verder is er in de diagrammen onder (4) overigens opnieuw in het midden gelaten wat de oorspronkelijke positie is van het expletief in de eerste zinspositie, die per definitie een afgeleide positie is, onder de aanname dat alle argumenten van V VP-intern worden gegenereerd. Ook dat laatste is niet in de diagrammen aangegeven, want er zijn geen sporen en indiceringen in aangebracht.
Wat ik me in de volgende paragraaf ten doel stel is McCawley's argumentatie ten gunste van een VP-adjunctie-analyse te beoordelen en te zien of zijn argumenten, ontleend aan coördinatie en topicalisatie, moeten leiden tot diskwalificatie van de varianten onder (4a) en (4c), en tot acceptatie van (4b), die in essentie gelijk is aan (2c) en (3b): de zin die met EX verbonden is, wordt aan VP geadjungeerd. Zoals ik al heb opgemerkt is deze adjunctie-opvatting niet speciaal die van McCawley. Eigenlijk is het een wijd-verbreide opvatting, en daarom loont het ook de moeite om er goed voor te gaan zitten. Wat het allemaal nog interessanter maakt, is dat Kayne (1994) juist elke vorm van rechter adjunctie wil uitbannen, en aldus ook McCawley's analyse. Daarmee accepteert Kayne's theorie geen van de varianten onder (2), al gebiedt de eerlijkheid te zeggen dat Kayne helaas geen [EX,S]-CHAINS bespreekt.
| |
| |
| |
| |
| |
2 Coördinatie en topicalisatie
Coördinatie en topicalisatie zijn standaard tests om te beoordelen of een groepje woorden al dan niet één constituent vormt. McCawley observeert dat er coördinatie mogelijk is van VP zonder de complement-S, (5a), en van VP mét de complement-S, (5b). De laatste VP noem ik hier voor het gemak VP +. De eerste zal later als een geval van Right Node Raising (RNR) worden opgevat: de S rechts van de nevenschikking hoort eigenlijk bij elk van de afzonderlijke conjuncten. De bijbehorende structuren (5a') en (5b') tonen welke constituenten zich als de conjuncten van de nevenschikking in kwestie aandienen. Tussen haakjes de Nederlandse nevenschikkingen, die dezelfde distributionele eigenschappen vertonen, V met en V zonder S, maar die zich niet voor reeksvormers (both.. and) lenen.
(5) |
VP-conjunctie en VP + -conjunctie |
|
a |
It both surprised Alice and shocked Susan that John quit his job. |
(Het heeft Alice verbaasd en Susan geschokt dat John zijn baan heeft opgezegd) |
| |
| |
b |
It both surprised Alice that John quit his job and shocked her that he didn't seem concerned. |
(Het heeft Alice verbaasd dat John zijn baan heeft opgezegd en geschokt dat hij er niets om leek te geven) |
McCawley concludeert dat alleen een analyse als (2c) zonder problemen zowel (5a) als (5b) aan zou kunnen, want alleen (2c) beeldt de conjuncten in (5a) en (5b) af als mogelijke constituenten, namelijk als een simpele VP en als een VP uitgebreid met een adjunct, VP +. Om zijn positie te versterken wijst McCawley op de topicalisatie-zinnen (6a) en (6b), ontleend aan Reinhart (1983). Een analyse van deze zinnen zou niet ontkomen aan een constituentstatus voor een VP met S-complement -(6a)- of AP met S-complement -(6b)-, aldus McCawley, die erop uit is om aan te tonen dat de complement-S in extrapositiepositie onder VP moet worden opgehangen, en niet onder S. In dit artikel beperk ik mij overigens voornamelijk tot complementzinnen met subject-functie, maar uit deze beperking zal geen bloed vloeien. Immers, als zulke subjectzinnen al onder VP zouden vallen, dan zou natuurlijk elk argument in de vorm van een zin dat doen, gegeven de aanname dat het subject het hoogste argument van V is. De Nederlandse bewerking van (6) toont overigens aan dat de Engelse vorm van VP-topicalisatie en AP-topicalisatie zich niet gemakkelijk laat vertalen.
(6) |
Topicalisatie van VP + en AP + |
a |
(I warned you that it would upset Rosa that you smoke, and) upset her that you smoked it certainly did. |
|
(Ik heb je gewaarschuwd dat het Rosa razend zou maken dat je rookt en haar razend gemaakt dat je rookt heeft het zeker!) |
|
b |
Unlikely that she would pass though it was, (Rosa still took the exam). |
|
(Onwaarschijnlijk dat ze het zou halen als het was, heeft Rosa het examen toch afgelegd) |
Kan een minimalistische analyse zijn voordeel doen met McCawley's argumentatie ten gunste van (2c)? Met andere woorden, is de CP-schakel van een [EX,CP]-KETTING noodzakelijkerwijs een VP-adjunct? Als dat zo is, dan kan (4a) vervallen: (4b) voorziet in adjunctie aan VP, (4c) in de optie van VP-argument, en deze twee mogelijkheden volstaan om recht te doen aan de observaties van McCawley. Van (4c) ben ik dus nog niet af, want volgens deze
| |
| |
variant is (5a) analyseerbaar als V'-nevenschikking, en (5b) als VP-nevenschikking. Hou bovendien vast dat (4c) de enige variant is die genade zou vinden bij Kayne's aanpak. Afgaande op de observaties (5) en (6) kan ik voorlopig concluderen dat de analyse van McCawley houdbaar is, zij het dat er nog geen keuze gemaakt is tussen (4b) en (4c). Maar om de zaak niet fleuriger voor te stellen dan hij is, wijs ik op enkele moeilijkheden in de beoordeling van de data. Pas hier goed op, want de feiten spreken niet voor zichzelf. In geval van topicalisatie -(6a)- lijkt VP + beter te voldoen dan VP, en AP + beter dan AP. Ofwel: de positie van S als adjunct aan VP, (4b), voldoet misschien iets beter dan die van argument van V, (4c). Immers, de CPs blijven rechts achter hangen, en dan zou, volgens (4c), in (6a') V' getopicaliseerd zijn, en in (6b') A'. En dat zou in strijd zijn met de aanname dat getopicaliseerde constituenten altijd maximale constituenten zijn. Maar de data zijn subtiel, (6b') vind ik voor het Nederlands zelfs beter, maar de vraagtekens geven al aan dat ik mijn oordelen niet helemaal vertrouw. Om die reden wil ik er ook niet al te veel aan ophangen.
(6) |
Topicalisatie van VP en AP (minus S) |
a' ? |
(I warned you that it would upset Rosa that you smoke, and) upset her it certainly did [Sthat you smoked]. |
|
(Ik heb je gewaarschuwd dat het Rosa razend zou maken dat je rookt en haar razend gemaakt heeft het zeker dat je rookt!) |
|
b' ? |
Unlikely though it was [Sthat she would pass] (Rosa still took the exam). |
|
(Onwaarschijnlijk als het was dat ze het zou halen, heeft Rosa het examen toch afgelegd) |
Het is alsof de verschillende tests voor constituentschap tot de volgende conclusie leiden: wat een constituent is voor nevenschikking, is dat nog niet voor vooropplaatsing. Is het misschien weer wel mogelijk om een nevenschikking te construeren van APs met of zonder S-complement, bij wijze van AP-pendant van de VP-nevenschikkingen in (5a) en (5b)?
(7) |
Coördinatie van AP en AP + |
a |
Unlikely and undesirable [Sthat she would pass] though it was, Rosa still took the exam. |
|
(Onwaarschijnlijk en onwenselijk dat ze het zou halen als het was, heeft Rosa het examen toch afgelegd) |
|
b |
Unlikely [Sthat she would pass] and undesirable [Sthat she registered for it] though it was, Rosa still took the exam. |
|
(Onwaarschijnlijk dat ze het zou halen en onwenselijk dat ze zich ervoor heeft ingeschreven als het was, heeft Rosa het examen toch afgelegd) |
Deze zinnen lijken mij in orde, terwijl mij weer enige twijfel bekruipt in geval van (8), waarbij de AP-nevenschikking gescheiden is van het S-complement, als in (6b'). Wederom komt de Nederlandse variant van (8) mij hier overigens als acceptabel voor.
| |
| |
(8) |
Topicalisatie van AP-coördinaties |
? |
Unlikely and undesirable though it was [Sthat she would pass the exam], Rosa still took the exam. |
|
(Onwaarschijnlijk en onwenselijk als het was dat ze het zou halen, heeft Rosa het examen toch afgelegd) |
Als ik McCawley zou volgen, dan zou de nevenschikking in (7a) een AP zijn waaraan een S-complement is geadjungeerd, terwijl die in (7b) een AP zou zijn waarbinnen in elk conjunct een S-complement is geadjungeerd. Daaruit volgt in elk geval, zoals ook de bedoeling van McCawley is, dat AP en S-complement scheidbaar zijn, evenals VP en S-complement. Wat daarmee onverklaard blijft is, dat de scheiding van AP en S-complement in sommige gevallen tot vraagtekens leidt, en dat het Nederlands en het Engels naar mijn intuïtie verschillende oordelen oproept: (6b') en (8) lijken mij beter in het Nederlands dan in het Engels. Maar (6a') toont dat vooropplaatsing van VP los van het S-complement ook al de nodige twijfel losmaakt. Dat geldt ook voor de nevenschikkingsvarianten ervan, in (9a) vooropplaatsing van VP-nevenschikking zonder medeneming van het gemeenschappelijke S-complement. Vervolgens zou (9b), vooropplaatsing van een VP-nevenschikking met een S-complement per conjunct, geen twijfel mogen zaaien, want (9b) is analoog aan (7b). Nederlandse bewerkingen worden er niet bij geleverd.
(9) |
Topicalisatie van VP (minus S) en van VP + |
a ? |
(I warned you that it would upset Rosa and make her mad that you smoke, and) upset her and make her mad it certainly did [Sthat you smoked]. |
b |
(I warned you that it would upset Rosa that you smoke and make her mad that you even smoke pot, and) upset her [Sthat you smoked] and make her mad [Sthat you even smoke pot] it certainly did. |
Deze observaties wijzen in de volgende richting: nevenschikking van VP of AP van het type [[VP en VP] S] of [[AP en AP] S] leidt tot redelijke resultaten. In dergelijke gevallen grenst het S-complement direkt aan de nevenschikking. Zulke configuraties laten zich analyseren als instanties van Right Node Raising: het S-complement ter rechter zijde van de nevenschikking behoort eigenlijk bij elk conjunct afzonderlijk. Wordt het S-complement daarentegen verwijderd van de VP- of AP-nevenschikking, dan neemt de acceptabiliteit ervan, althans voor het Engels, in mijn ogen drastisch af. De structuren [[VP en VP] .. S] en [[AP en AP] .. S], waar S zich op de Right Node Raisingmanier verbindt met de nevenschikking, lijken mij dus niet in orde.
Deze stand van zaken laat zich, ondanks de nodige onzekerheden bij de beoordeling van de data, toch interpreteren als een ondersteuning voor McCawley's analyse, alsook voor de minimalistische varianten daarvan, (4b) en (4c): S zit hoe dan ook onder VP. Met dit resultaat kunnen analyses waarbij het S-complement rechts aan S is geadjungeerd, type (4a), worden gediskwalificeerd. Zie voor zulke S-adjunctie-voorstellen naast Williams (1974) -(2d)- | |
| |
ook Rochemont and Culicover (1990) en Van Zonneveld (1994). Maar er blijven toch nog tenminste twee varianten mogelijk om S onder VP op te hangen: (3b) en (3c), gelijk aan de minimalistische varianten (4b) en (4c). In de volgende paragraaf zal ik Kayne volgen, het zonder adjunctie naar rechts doen en (3b)/(4b) laten afvallen. Maar ik zal daar ook de netelige vraag aansnijden naar de oorsprong van EX.
| |
3 De problematische oorsprong van EX
Op Williams (1980) na, en recentelijk Rothstein (1995), gaan alle mij bekende analyses van expletieven en complementzinnen uit van het idee dat EX en S anaforisch met elkaar verbonden zijn. EX en S zijn dan gecoïndiceerd en vormen aldus een KETTING. In Stroik (1991, 1994) is er twijfel gezaaid aan de juistheid van dit idee: EX is niet gecoïndiceerd met S, maar EX vindt zijn oorsprong in S. Volgens Stroik is EX basisgegenereerd in SPEC,CP van de complement-CP. Zie voor verdere ondersteuning van dit idee Van Gelderen (1994). Laat ik diagram (4) weer eens tevoorschijn halen en het Stroikiaans intekenen:
Als Stroik het bij het rechte eind heeft, dan zitten alle analyses van het type (2) er eigenlijk naast, inclusief die van McCawley. Maar McCawley's overzicht geeft alleen oppervlaktestructuren zonder referentiële indexen. Daarom is daar niet te zien dat de geëxtraponeerde S in de oudere Extrapositie-analyses ook één constituent vormt met EX, dat ofwel als NP-zuster van S, gedomineerd door NP, wordt opgevat (Ross) ofwel als spoorvuller van de verplaatste S, eveneens onder NP (Emonds). Wat nieuw is aan de minimalistische analyse van Stroik (1994), is dat EX in CP zit, en dat niet CP naar rechts wordt verplaatst, maar EX naar links, uit CP: subject-EX gaat van SPEC,CP naar
| |
| |
SPEC,AgrSP. Er is in Stroiks representatie dus geen KETTING, maar alleen maar een ketting gevormd door EX en zijn spoor in SPEC,CP. Wat deze structuur bovendien onderscheidt van McCawley's VP-adjunctie-structuur, is dat het S-complement niet aan VP is geadjungeerd, maar altijd een argumentpositie inneemt, ongeacht de aanwezigheid van EX. Stroik heeft EX bij wijze van spreken weggewerkt, door het in CP te genereren, in plaats van daarbuiten. Deze manoeuvre past geheel in de lijn van Kayne (o.c.), alwaar immers een algeheel verbod op right-adjunction wordt verdedigd.
Helaas vertoont de analyse van Stroik ook al de nodige feilen: als EX zijn oorsprong vindt in SPEC,CP, dan kan deze positie onmogelijk een WH-constituent bevatten. Dat is een sleutelargument voor de analyse. In (11) doet zich de gewraakte situatie niettemin voor. Dat de WH-constituenten rechts van het spoor in SPEC,CP moeten zitten, en niet in C, valt af te leiden uit de aanwezigheid van de (optionele) complementeerders, die de C-positie opeisen.
(11) |
Tegenvoorbeelden |
a |
Heti is onduidelijk [ti wanneer (of(dat)) [zij vertrekt]] |
b |
Ik ben eri niet zeker van [ti hoe (of(dat)) [dat gaat aflopen]] |
c |
Heti verbaast me [ti waarom (of(dat)) [zij geen advocaat heeft genomen]] |
Gegeven (11) kan de vraag naar de oorspronkelijke positie van EX nog steeds als een open vraag worden gezien, zij het dat de mogelijkheid om EX in SPEC,CP van de complementzin te genereren is afgevallen. Wat zijn er nog voor mogelijkheden? Ik zal eerst proberen om Stroik bij wijze van spreken om te keren: er is geen CP-argument waarin EX zit, maar er is een DP-argument dat zowel EX als CP bevat. Deze analyse van [EX,S] leidt tot DP[EX,CP], net zoiets als de DPs het feit dat (het regent), het idee dat (hij vertrekt) (Kaan (1992)). Deze DP wordt als één constituent rechts in VP gegenereerd en EX wordt via Move α verplaatst naar een canonieke argumentpositie, of naar een clitic-positie, dit alles onder de voorwaarde dat de syntactische omgeving een zichtbare EX vereist. De laatste conditie is nodig, zeker voor het Nederlands, omdat EX soms optioneel is en soms zelfs helemaal niet toegestaan (zie o.a. Iwakura (1994)). Deze situatie wordt geïllustreerd onder (12), en hoe interessant ook (Stroik zou misschien tot EX-deletie moeten besluiten), ik kan verder niet op (12) ingaan:
(12) |
EX optioneel of obligaat afwezig |
a |
Mij verbaast (het) dat hij weggaat. |
b |
Gebleken is (*het) dat hij al weg is. |
c |
Dat hij weggaat betreur ik (*het) zeer. |
d |
Over (*het) dat hij weggaat verbaas ik me niet. |
e |
Zoals u (*het) niet zal verbazen, is hij al weg. |
f |
Dat hij weggaat verbaast (*het) mij niet. |
| |
| |
Hoe zouden EX en CP nu als één constituent kunnen worden gegenereerd? Niet zoals Stroik het probeerde, want die analyse is gebaseerd op een noodzakelijk lege SPEC,CP, een conditie waaraan niet voldaan hoeft te worden, getuige (11). Een mogelijkheid is om EX als het hoofd op te vatten van een NP, waarbinnen CP als een complement fungeert, een idee dat reminiscenties oproept aan Ross (1967). Dit complement is geen relatieve zin, zomin als het dat is in het feit dat hij vertrekt, maar een zin die een identiteitsrelatie onderhoudt met het expletief en er om die reden een KETTING mee vormt. Vandaar de coïndiceringen in de diagrammen hieronder. Deze analyse maakt van EX een clitic, een pronomen dat verplicht is om hoger in de boom positie te kiezen. Hieronder heb ik EX naar DP-posities laten vertrekken, maar het is goed denkbaar dat de landingsplaatsen van clitics geen DP-posities zijn (Zwart, o.c.). Deze clitic-kwestie laat ik hier met een gerust hart liggen, want het is me te doen om de oorsprong van EX, en dat is -voor dit moment althans- een positie binnen DP: DP[D[EX,CP]], alwaar D altijd leeg is (e). De diagrammen (13) en (14) maken deze analyse zichtbaar; (13) vertoont het vertrouwde subject-expletief, en de Nederlandse variant het verbaast me dat hij komt zou -afgezien van Verb Second- dezelfde structuur kunnen krijgen. In (14) is de zaak wat gecompliceerder, onder meer omdat EX in PP is gegenereerd. De PredP die daar opdoemt komt van Koster (1994), waar tal van distributionele argumententen worden verschaft ten gunste van deze functionele projectie.
| |
| |
Hoe fraai deze diagrammen ook ogen, ik zal ze niet kunnen accepteren. Om aan te tonen wat eraan schort is het nodig om terug te keren naar de tests voor constituentschap. Diagram (13) toont een KETTING-argument, hier een DP, dat de hoogste VP-interne argumentpositie bezet. Hier vormt VP dus een constituent die mogelijk object is van topicalisatie of mogelijk conjunct in een nevenschikking. Nevenschikking van V' lijkt ook tot goede resultaten te leiden, zij het dan dat een analyse in termen van Right Node Raising dan binnen bereik ligt. Maar pas op: Right Node Raising is traditioneel al een lastig fenomeen, en het is wel zeer problematisch in een Kayniaans kader, aangezien Right Node Raising altijd als adjunctie naar rechts is gezien. Let maar op: als er geen beroep wordt gedaan op adjunctie naar rechts en het CP-complement in een nevenschikkingsstructuur (hier CON-P, een functionele projectie die hier niet nader wordt uitgewerkt) in de diepte wordt ingebed, dan is de hele verplaatsingsanalyse van EX eigenlijk moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk. Zoals uit het minimalistische diagram hieronder valt af te leiden, kan EX alleen maar verplaatst zijn uit het rechterconjunct, wat in strijd is met de Coordinate Structure Constraint: er mag niets worden verplaatst uit een nevenschikking, tenzij dat uit elk conjunct gebeurt, across-the-board. Met andere woorden, het eerste conjunct zou eveneens EX moeten bevatten. Nu bevat het eerste conjunct in dit diagram wel een onzichtbare DP, welke gecoindiceerd is met de wel zichtbare DP van het tweede conjunct, maar ik durf
| |
| |
toch niet zonder meer te beweren dat een dergelijke onzichtbare DP, inclusief het onzichtbare EX, een andere reden van bestaan hebben dan de redding van de KETTING-analyse van [EX,CP]. Gegeven diagram (15a), is de oorsprong van EX dus nog steeds een groot probleem. Voor (15b) zal ik geen diagram leveren, want dat zou er hetzelfde uitzien als (15a), uitgebreid met een zichtbaar complement. In (15b) kan EX weliswaar, in overeenstemming met de across-the-board-clausule op de Coordinate Structure Constraint uit beide conjuncten tegelijk zijn verplaatst naar de subjectpositie, maar hier doen zich problemen voor met de indexering: it kan niet worden gecoïndiceerd met de CP waarmee het is gegenereerd in DP, want it slaat om zo te zeggen op beide CPs.
Dergelijke observaties zaaien eigenlijk twijfel aan de juistheid van de KETTING-analyse voor expletieven in het algemeen, en vormen koren op de molen van Williams (1980), een theorie die weinig invloed heeft gehad, maar die onder meer stelt dat expletieven geen betekenis hebben en dus ook geen indexen kunnen ontvangen.
(15) |
Minimalistische analyse van de nevenschikkingen (5a-b) |
|
a |
It both surprised Alice and shocked Susan that John quit his job. |
b |
It both surprised Alice that John quit his job and shocked her that he didn't seem concerned. |
De nevenschikkingen onder (15) ondermijnen de KETTING-analyse van expletieven, en daarmee de verplaatsingsanalyse. Noch Stroik is te handhaven,
| |
| |
noch de variant waarbij EX uit DP is verplaatst. Wat resteert er dan nog aan alternatieven? Er is één alternatief dat hier onbesproken is gebleven: EX wordt geïnserteerd in (sommige) lege posities, en het ontvangt geen index. Dat alternatief gaat terug op Williams (1980). Kiest men voor dat alternatief, dan is er geen enkele reden meer om de complementzin in DP in te bedden, en dan zou een diagram met een indexloos EX er als volgt uit komen te zien:
Overigens is er nog steeds een KETTING te zien in (16), maar geen [EX,S]-KETTING. Ik heb de twee object-CPs gecoïndiceerd, om zo uitdrukking te geven aan de intuïtie achter Right Node Raising, namelijk dat de ene zichtbare S in het rechter conjunct op een of andere wijze onzichtbaar aanwezig is in het linker conjunct. Waar het om gaat is dat EX hier geen zichtbare relatie onderhoudt met de ingebedde CPs. EX heeft geen index k, het heeft ook geen ander index. De KETTING-analyse is dus met (16) verlaten. Is dat resultaat nu uitsluitend te danken aan Right Node Raising, type (5a)? Nee, gelukkig hoeft RNR deze last niet alleen te dragen. In type (5b), It both surprised Alice that John quit his job and shocked her that he didn't seem concerned, doet zich geen RNR voor, en ook daar is het niet mogelijk om EX te coïndiceren met de CPs die als het ‘eigenlijke’ subject functioneren. Immers, het object van Alice haar verbazing is iets anders dan het object van haar geshokeerdheid, om die reden is coïndicering van de beide CPs uitgesloten, en niettemin fungeert het expletief als ‘voorlopig’ subject van deze CPs.
Op deze wijze worden de anaforische theorieën van expletieven door coördinatiefeiten in het algemeen ondermijnd. EX draagt geen index. EX komt niet uit CP, niet uit DP, of uit welke zichtbare constituent ook. Maar waar komt EX dan wel vandaan? Er blijft weinig anders over dan een
| |
| |
insertie-analyse: vul in bepaalde omstandigheden een dummy in in een syntactische positie die niet via Move α kan worden bezet. Welke omstandigheden? Die vraag kan ik hier alleen maar stellen. Een antwoord kan natuurlijk niet volstaan met een theorie over zinnen van het type (1), waar EX een subjectgaatje vult, maar zal ook observaties als onder (12) moeten verdisconteren: EX is soms optioneel, en soms verplicht absent.
Hoe komt diagram (14) er zonder KETTING uit te zien? Mogelijk als (17), waar de complementszin onder PP is gegenereerd, als in (12d). De verplaatsing van het voorzetsel is hier, zomin als bij (14), toegelicht. Evenmin kan ik hier aangeven waar EX in SPEC, PredP vandaankomt. Ik zie SPEC, PredP als een clitic-postie, en moet het antwoord op de vraag of zo'n clitic daar via Move α terecht is gekomen, schuldig blijven. Misschien is zo'n clitic links in de PredP wel een teken van het uitblijven van Move α: CP blijft rechts van V staan, en EX heeft dan geen andere functie dan die van een signaal: er is een propositioneel prepositioneel complement in aantocht. Zo'n complement kan vergezeld gaan van een dummy-pronomen het, als in Ik hou het er maar op dat hij vertrekt, en ik neem aan dat dit het een leeg pronomen is, een expletief dus, zij het dat dit EX geen propositioneel object aankondigt. Dat is ook geenszins een noodzakelijke eigenschap van EX: Ik neem het er maar van toont twee expletieven, die onder geen beding kunnen worden gevolgd door een propositioneel complement. De lezer neemt mij niet kwalijk dat ik daar verder niet op in kan gaan. Vervolgens, het voorzetsel dat dit complement subcategoriseert, over, is in Pred beland. Dat kan als een instantie van hoofd-naar-hoofd-verplaatsing kan worden gezien.
| |
| |
Een opmerking tot slot die eigenlijk het onderwerp van dit artikel overstijgt: de positie van het sententiële subject is in alle hier besproken analyses zo, dat de onderliggende VP een VOS-structuur vertoont. Neem het verbaast me dat hij vertrekt of It surprises me that he quit, dan is er geen andere positie voor het sententiële subject beschikbaar dan de zinsfinale. Neemt men nu aan dat het EX-subject op een of andere wijze zijn oorsprong vindt in de zinsfinale positie, dan zit men vast aan een VOS-basisvolgorde van de lexicale constituenten van een zin. Daarmee zou men het Kayniaanse idee van een universele SVO-volgorde, ook verdedigd in Zwart (o.c.) moeten laten vallen. Niet alleen is Het verbaast me dat hij vertrekt dan afgeleid van zoiets als [(het) [[verbazen me] [dat hij vertrekt]]], waarbij afgezien is van complicerende functionele projecties, dat geldt dan ook voor zijn vertrek verbaast me, waar het subject een VP-finale oorsprong heeft: [[verbazen me] zijn vertrek]. Als gezegd, zulke speculaties passen niet in het eigenlijke onderwerp van dit artikel, maar zij voorzien de KETTING-kwestie natuurlijk wel van een interessant perspectief.
| |
4 Conclusie
De generatieve traditie heeft een rijk arsenaal opgeleverd aan analyses van wat sinds Chomsky (1986) [EX,S]-CHAINS heet. McCawley (1988) verdedigt zijn analyse van (1981), waarbij het S-complement geadjungeerd is aan VP en waarbij EX in subjectpositie figureert. De verdediging is gebaseerd op observaties rondom nevenschikking en vooropplaatsing. In dit artikel zijn deze observaties enigszins uitgewerkt en op hun merites voor een minimalistische analyse getoetst. McCawley's analyse komt redelijk in de buurt van een minimalistische, maar voldoet niet aan de eisen van Kayne (1994), alwaar adjunctie naar rechts niet is toegestaan. Welke analyse men ook bekijkt, er is niets met zekerheid te zeggen over de oorspronkelijke positie van EX. Volgens Stroik is EX geen element van een KETTING, maar is EX basisgegenereerd in CP. Helaas is de argumentatie voor deze zienswijze niet sterk genoeg. Een alternatief voor Stroiks analyse, waarbij EX samen met CP in DP wordt gegenereerd en vervolgens verplaatst, haalt het ook niet: de verplaatsingsanalyse van EX in zogenaamde Right Node Raising-structuren, type (5a), stuit op onoverkomelijke moeilijkheden. Dat beperkt zich niet tot RNR: elke verbinding van EX met meerdere CPs, zie coördinatiestructuren van het type (5b), stuit op dit probleem: coïndicering van EX met meerdere CPs is niet mogelijk. Een en ander leidt tot de conclusie dat de gangbare verplaatsingsanalyses van EX niet deugen, en -nog erger- dat er helemaal niet zoiets is als een [EX,S]-KETTING. Is dat een juiste conclusie, dan kan de vraag naar de oorsprong van EX beter anders worden gesteld: waarom treedt er in sommige configuraties eigenlijk een expletief op? En met deze vraag, ook al gesteld door Van Gelderen (1984) en onlangs door Chomsky (1994) alsook door Rothstein (1995), zijn wij eigenlijk weer terug bij af.
| |
| |
| |
Bibliografie
Bennis, Hans (1986) Gaps and Dummies. Dordrecht. |
Chomsky, Noam (1986) Knowledge of Language. New York. |
Chomsky, Noam (1992) ‘A minimalist program for linguistic theory’. In MIT occasional papers in linguistics 1. |
Chomsky, Noam (1994) ‘Bare Phrase Structure’. In MIT Occasional Papers in Linguistics 5. |
Culicover, Peter W. and Michael Rochemont (1990) English Focus Constructions and the Theory of Grammar. Cambridge, Mass. |
Emonds, Joseph E. (1976) A Transformational Approach to English Syntax, New York. |
Haan, Ger de (1979) Conditions on Rules. Dordrecht. |
Iwakura, Kunihiro (1994) ‘The Distribution of CP-Trace and the Expletive it’. In Linguistic Analysis 24, 122-141 |
Gelderen, Elly van (1984) ‘The distribution of empty category and it’. In Linguistic Analysis 12, 317-327 |
Gelderen, Elly van (1994) The Breakdown of Agreement (Ms. Groningen) |
Kaan, Edith (1992) A Minimalist Approach to Extraposition. MA-thesis, Groningen |
Kayne, Richard S. (1994) The Antisymmetry of Syntax. Cambridge, Mass. |
Koster, Jan (1994) ‘Predicate Incorporation and the Word Orderof Dutch’. In G. Cinque, J. Koster, J-Y. Pollock, L. Rizzi and R. Zanuttini (eds) Paths towards Universal Grammar, studies in honour of Richard S. Kayne. Washington DC, 255-277 |
McCawley, James D. (1981) ‘The syntax and semantics of English relative clauses’. In Lingua 53, 99-149. |
McCawley, James D. (1988) The Syntactic Phenomena of English volume 1. Chicago. |
Reinhart, Tanya (1983) Anaphora and Semantic Interpretation. London. |
Rosenbaum, Peter (1967) The Grammar of English Predicate Complement Constructions. Cambridge Mass. |
Rothstein, Susan D. (1995) ‘Pleonastics and the Interpretation of Pronouns’. In Linguistic Inquiry 26-3, 499-529 |
Stroik, Thomas (1991) ‘Expletives Revisited’. In Linguistic Analysis 21, 23-33 |
Stroik, Thomas (1994) ‘On Extraposition and Expletive-Movement’. In F. Ingemann (ed) MALC Proceedings, 1-19 |
Vikner, Sten (1995) Verb Movement and Expletive Subjects in the Germanic Languages. New York |
Williams, Edwin (1974) Rule Ordering in Syntax. Ph.D. thesis, MIT. Distributed by IULC. |
Williams, Edwin (1980) ‘Predication’. In Linguistic Inquiry 11, 1, 203-238 Zaring, Laurie (1994) ‘On the Relationship between Subject Pronouns and Clausal Arguments’. In Natural Language and Linguistic Theory 12-3, 515-569. |
| |
| |
Zonneveld, Ron M. van (1993) ‘Tandem Arguments’. In Ale de Boer, Jelly de Jong and Rita Landeweerd (eds) Language and Cognition 3, Yearbook of the research group for Theoretical and Experimental Linguistics of the University of Groningen. 249-258. |
Zonneveld, Ron M. van (1994) ‘Expletives, CHAINS, and Tandem Arguments’. In Ale de Boer, Helen de Hoop and Henriette de Swart (eds) Language and Cognition 4, etc. |
Zwart, C. Jan Wouter (1993) Dutch Syntax. Groningen. |
|
|