Tabu. Jaargang 25
(1995)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]De invloed van het werkwoord op het taalgedrag van afasiepatiënten
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de bespreking van studies naar het werkwoordgebruik van afasiepatiënten zal duidelijk worden dat, hoewel binnen de afasiologie de toepassing van theorieën uit de syntaxis of semantiek nog geen gemeengoed is, er wel degelijk mogelijkheden zijn om taalkundige theorieën te incorporeren in onderzoek op het gebied van de afasie. Tevens zal naar voren komen dat studies naar het werkwoordgebruik door afasiepatiënten bijdragen aan de theorievorming binnen zowel de neurolinguïstiek als de theoretische linguistiek. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 LexiconDe semantische kenmerken directionaliteit en instrumentaliteit kunnen invloed hebben op het vermogen van afasiepatiënten om werkwoorden op te roepen. Hieronder zal ik nader ingaan op deze twee aspecten van het werkwoord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 DirectionaliteitJones (1984) beschrijft een patiënt die problemen heeft met werkwoorden en wel in het bijzonder met werkwoorden die een actie uitdrukken waarvan de participanten in een bepaalde ruimtelijke of directionele relatie tot elkaar staan. Voor de betekenis van bijvoorbeeld duwen is het van belang om de plaats te weten van degene die duwt ten opzichte van degene die geduwd wordt. Als deze informatie niet toegankelijk is, kan een afasiepatiënt geen onderscheid maken tussen de afbeeldingen van zin (2) en (3).
Wanneer de plaats van de participanten geen rol speelt, levert het werkwoord veel minder problemen op. Dit geldt bijvoorbeeld voor schudden in (4)
De semantische structuur van een werkwoord als schudden komt in grote lijnen overeen met die van duwen en trekken (vgl. Jones 1984):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van werkwoorden die een beweging uitdrukken is MOTION natuurlijk de gemeenschappelijk factor, maar in het geval van een directioneel werkwoord moet ook de plaats van de participanten die bij de actie betrokken zijn, gespecificeerd woorden. Wat duwen en trekken betreft, lijkt er sprake van een inherente prepositie in de betekenisstructuur, die de directionaliteit van de relatie tussen de argumenten weergeeft. Met betrekking tot duwen en trekken wordt via deze inherente prepositie aangegeven of de persoon die de actie uitvoert zich voor of achter de persoon die de actie ondergaat, moet bevinden. Deze informatie kan worden gezien als een inherent predikaat. De aanwezigheid van een inherent predikaat kan ervoor zorgen dat een werkwoord lastiger te produceren of interpreteren is. Met name wanneer een verwant werkwoord alleen in deze prepositionele informatie afwijkt van een doelwoord, zullen er fouten optreden. Dit geldt bijvoorbeeld voor duwen en trekken, waarbij in het ene geval de handelende persoon zich vóór de persoon die de actie ondergaat moet bevinden en in het andere geval er juist achter: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 InstrumentaliteitDe factor instrumentaliteit is van invloed op het vermogen van afasiepatiënten om acties te benoemen. Instrumentele werkwoorden zijn werkwoorden die een actie uitdrukken, die noodzakelijkerwijs met een instrument uitgevoerd moet worden (bijvoorbeeld zagen en snijden). Deze werkwoorden kunnen worden opgedeeld in werkwoorden die in naam gerelateerd zijn aan het instrument (bijvoorbeeld zagen en zaag) en werkwoorden waarvoor dit niet geldt (bijvoorbeeld snijden en mes). Broca-patiënten hebben meer problemen met het benoemen van acties wanneer er een instrumenteel werkwoord moet worden opgeroepen dat in naam gerelateerd is aan het instrument, dan wanneer er een niet in naam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gerelateerd werkwoord geactiveerd moet worden (Bastiaanse 1991). Dit hangt samen met het feit dat zowel het instrumentele werkwoord als het substantief dat bij het instrument behoort in het lexicon geactiveerd wordt, wanneer een actie wordt benoemd. Naamsverwantschap tussen het werkwoord en het instrument leidt voor Broca-patiënten tot verwarring. De fouten die deze patiënten maken betreffen vaak substituties van een werkwoord door een substantief (bijvoorbeeld zaag in plaats van zagen). Dit kan erop duiden dat van dergelijke werkwoorden in het lexicon het lemma in de nabijheid ligt opgeslagen van het lemma van het substantief dat het instrument aanduidt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 SyntaxisBroca-patiënten hebben dikwijls syntactische problemen die leiden tot de produktie van korte, weinig complexe, elliptische zinnen (telegramstijl). De predikaat-argumentstructuur van het werkwoord en de toekenning van thematische rollen zijn belangrijke factoren wanneer de problemen die Brocapatiënten hebben met de zinsproduktie en het zinsbegrip worden onderzocht. Alvorens deze aan de orde te stellen zal ik eerst nader ingaan op de predikaat-argumentstructuur van het werkwoord en de wijze waarop thematische rollen worden toegekend. Rappaport en Levin (1988) onderscheiden een lexicaal-semantische representatie, de Lexicaal-Conceptuele structuur (LCS) en een lexicaal-syntactische representatie, de Predikaat-Argumentstructuur (PAS), als in (7): Bij een werkwoord (V) ligt in het lexicon in eerste instantie de lexicaal-conceptuele structuur opgeslagen. De LCS van kussen zou er als volgt uit kunnen zien:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De PAS geeft de hiërarchische relatie tussen het werkwoord en zijn argumenten weer. Het werkwoord kussen bijvoorbeeld heeft (9) als predikaat-argumentstructuur:
Er bestaat geen rechtstreekse relatie tussen de LCS en de syntactische structuur. De mapping van de LCS op de syntactische structuur wordt gemediëerd door de PAS (vgl. (7)). Het Θ-criterium (Chomsky, 1981) vereist dat elke variabele in de PAS moet corresponderen met een syntactische constituent van de juiste soort (in het geval van kussen een NP). Het toekennen van een Θ-rol zorgt voor de correspondentie tussen de NP's en de variabelen in de PAS. Dit toekennen, de mapping, moet eigenlijk worden gezien als de associatie van een Θ-rol-label met een variabele uit de PAS van het werkwoord. Thematische rollen maken volgens Rappaport en Levin geen onderdeel uit van een lexicale representatie. Het zijn slechts noties die fungeren om argumenten van elkaar te onderscheiden. Syntactisch relevant is de wijze waarop de Θ-rollen worden toegekend. Dit kan gebeuren via predikatie door de VP, door een prepositie of door het werkwoord. Het externe argument (buiten de haken in (9)) is het argument dat de Θ-rol via predikatie krijgt door de VP en moet buiten de maximale projectie van het werkwoord liggen (vgl. Williams 1981), zoals in (10) is weergegeven: De interne argumenten worden gerealiseerd binnen de VP. Het argument dat direct van het werkwoord zijn Θ-rol krijgt, is het directe argument (onder- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streept in (9)). Argumenten waaraan via een prepositie een Θ-rol wordt toegekend zijn indirecte argumenten (Marantz 1984). De PAS en de LCS van een werkwoord spelen een rol bij de problemen die Broca-patiënten hebben met de zinsproduktie en het zinsbegrip. In paragraaf 3.1. ga ik in op problemen die samenhangen met de activatie van de LCS en de PAS. Moeilijkheden met het mappen komen in paragraaf 3.2 aan de orde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 LCS en PASMoeilijkheden met het activeren van een werkwoord kunnen al op conceptueel niveau ontstaan. Wanneer een zin wordt geproduceerd, is het conceptualiseren van een actie het eerste stadium van de zinsproduktie. Een patiënt die hiermee moeite heeft, kan als hij bijvoorbeeld een gebeurtenis waarbij een jongen een meisje kust, wil beschrijven, niet de juiste relatie leggen tussen de actie en de participanten. Omdat het concept van de actie niet juist wordt geactiveerd, vindt er ook geen activatie plaats van de LCS en de PAS in het lexicon. Daarnaast kan er een verkeerd lemma geactiveerd worden, waardoor geen of de verkeerde LCS en PAS worden opgeroepen en een goede zinsconstructie onmogelijk wordt. Dit is het geval bij een patiënt die wordt beschreven door Marshall, Pring en Chiat (1993). Deze patiënt heeft moeite met het conceptualiseren van gebeurtenissen, hetgeen blijkt uit het feit dat hij slecht scoort op non-verbale tests als acties geïnterpreteerd moeten worden. Tijdens deze non-verbale tests moet de patiënt bijvoorbeeld uit drie aangeboden afbeeldingen er twee aanwijzen die het doelwoord op verschillende wijze uitbeelden. De derde afbeelding heeft betrekking op een semantisch verwant werkwoord. In het voorbeeld dat hieronder gegeven wordt (11), beelden twee plaatjes het werkwoord gieten uit, het derde plaatje geeft breken weer (vgl. Marshall e.a. 1993). De patiënt heeft moeite om aan te geven welke plaatjes het werkwoord gieten betreffen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit een onderzoek van Byng en Black (1989) komt naar voren dat Brocapatiënten tijdens de zinsproduktie veel verplichte argumenten weglaten. Het weglaten van verplichte argumenten komt voornamelijk voor als er sprake is van argumentstructuren met twee verplichte argumenten (zoals bijvoorbeeld kussen). Het externe argument wordt vaker weggelaten dan een intern argument. Het feit dat het externe argument op een andere wijze gerepresenteerd is in het lexicon dan een intern argument kan hiervan de oorzaak zijn. Het interne argument wordt gerealiseerd binnen de maximale projectie van het werkwoord. Dit geldt niet voor het externe argument. Volgens Marantz (1984) maakt het externe argument zelfs geen deel uit van de lexicale representatie van het werkwoord. Als de belasting te groot is om een complete zinsstructuur te produceren, is de kans groter dat er een intern argument wordt geproduceerd, omdat dit in tegenstelling tot het externe argument direct geactiveerd kan worden op het moment dat het werkwoord wordt opgeroepen.Ga naar eind3. Uit het onderzoek van Byng en Black (1988) blijkt dat de thematische rol van een argument niet van invloed is op het al dan niet realiseren van het argument. Zo wordt een argument dat de rol van patiens heeft niet eerder weggelaten dan een argument met de rol van agens. Dit is in overeenstemming met de theorie van Rappaport en Levin (1988). De activering van de PAS gaat vooraf aan de roltoekenning. De roltoekenning heeft daardoor geen effect op het wel of niet produceren van een argument. Het aantal te produceren constituenten heeft geen invloed op de moeilijkheden die Broca-patiënten hebben om alle argumenten te realiseren. Wanneer namelijk een argument wordt weggelaten, is het voor een patiënt soms nog wel mogelijk adjuncten te produceren. De PAS van een werkwoord bevat geen informatie over adjuncten. Wanneer een Broca-patiënt nog wel adjuncten gebruikt, dan hoeft dit dus niet te betekenen dat hij ook een volledige PAS kan activeren. Byng (1988) beschrijft de data van een patiënt met een afasie van Broca die een voorkeur heeft voor intransitieve werkwoorden of transitieve werkwoorden waarbij maar één argument behoeft te worden geproduceerd. Hieruit zou kunnen volgen dat een intransitief werkwoord eenvoudiger op te roepen is dan een transitief werkwoord. Een van de resultaten van een onderzoek van Boerman (1992) naar de invloed van de PAS op het oproepen van werkwoorden bij het benoemen van een actie is echter, dat de door haar onderzochte Broca-patiënten acties die met een eenplaatsig of een tweeplaatsig werkwoord moeten worden beschreven, even goed benoemen. Dit betekent dat het aantal verplichte argumenten de problemen met de zinsproduktie veroorzaakt en niet de transitiviteit van het werkwoord. We moeten aannemen dat de patiënt die Byng (1988) beschrijft, zich probeert aan te passen aan de moeilijkheden die hij heeft met het activeren van complexe predikaat-argumentstructuren door werkwoorden te produceren die minder verplichte argumenten vereisen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 MappingMappingproblemen kunnen verschillende oorzaken hebben. Zowel het oproepen van de PAS (zie ook 3.1.) als het toekennen van thematische rollen aan argumenten kunnen moeilijkheden met mapping opleveren. Wat de zinsproduktie betreft zijn mappingproblemen in spontane taal, de taal die niet aan de hand van een test is uitgelokt, moeilijk aan te tonen, omdat niet altijd duidelijk is wat er bedoeld wordt. Wanneer een patiënt zegt dat een jongen een meisje kust, terwijl hij bedoelt dat het meisje de jongen kust dan is dit slechts uit de context op te maken. Er is echter wel beschreven dat afasiepatiënten mappingproblemen hebben op basis van testscores. Jones (1986) bespreekt de data van een Broca-patiënt die moeite heeft met het begrijpen en produceren van de PAS. Als deze patiënt een zin produceert dan laat hij afwisselend het werkwoord en een of meer argumenten weg. Het begrijpen van zinnen is voor deze patiënt ook problematisch, met name als er sprake is van reversibele zinnen. Dit zijn zinnen waarin twee zelfstandige naamwoorden voorkomen die beide qua betekenis de handelende persoon uit zouden kunnen drukken, zoals (12).
De moeilijkheden met het begrijpen van zinnen hangen volgens Jones samen met een stoornis in de activatie van het lemma van het werkwoord, waardoor de PAS van het werkwoord niet voldoende geactiveerd wordt. Daardoor kan mapping niet plaatsvinden. Als er een reversibele zin begrepen moet worden, is de PAS-informatie noodzakelijk voor de interpretatie van de zin. Door het niet voldoende kunnen benutten van deze informatie kan het begrijpen van dergelijke zinnen dan ook fouten opleveren. Wanneer de patiënt te maken heeft met niet-reversibele zinnen als (13), kan hij op basis van alleen de betekenis van de zelfstandige naamwoorden de zin interpreteren.
Taarten kunnen immers geen meisjes eten. Het interpreteren van niet-reversibele zinnen is dan ook eenvoudiger voor de patiënt die door Jones beschreven wordt. De toekenning van thematische rollen kan ook moeilijkheden met het begrijpen van zinnen veroorzaken. Volgens Grodzinsky (1990) zouden alle syntactische begripsproblemen van Broca-patiënten verklaard kunnen worden door aan te nemen dat sporen worden verwijderd op het niveau van de oppervlaktestructuur (zie noot 2). Het gevolg hiervan is dat de toekenning van Θ-rollen aan verplaatste constituenten niet kan plaatsvinden, omdat dit via een spoor gebeurt. NP's die geen Θ-rol krijgen op syntactische wijze, krijgen deze volgens Grodzinsky op basis van een default principe. Dit principe luidt als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het geval van een actieve zin betekent dit dat er geen problemen optreden. Moet een patiënt echter een passieve zin interpreteren dan ontstaan moeilijkheden. In zin (15) is sprake van een rolconflict.
Het werkwoord kent de agens-rol toe aan de NP de jongen, maar het default principe geeft aan dat de NP het meisje de agens-rol moet krijgen. Door dit onoplosbare conflict gaat de patiënt scoren op kansniveau: als er een keuze gemaakt moet worden tussen een afbeelding waarop een jongen een meisje kust en een afbeelding waarop een meisje een jongen kust (vgl. (16)), dan is de kans vijftig procent dat de patiënt de juiste afbeelding kiest. Als de patiënt het default principe toepast zonder de rol van de andere NP hierbij te betrekken, dan moet er sprake zijn van een systematisch foute respons bij passieve zinnen, omdat de patiens altijd als agens wordt gezien. Op basis van de data die Grodzinsky bespreekt, moeten we concluderen dat dit niet het geval is Grodzinsky neemt aan dat alle syntactische problemen van Broca-patienten door het wegvallen van sporen ontstaan. We hebben echter gezien dat ook actieve zinnen, waarvan de eerste NP de rol van agens heeft, problemen op kunnen leveren voor Broca-patiënten. De patiënt die Jones (1986) be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijft, heeft moeilijkheden met reversibele, actieve zinnen als (12) (herhaald in (17)):
Toepassing van het default principe zou voor deze zin tot goede resultaten moeten leiden, hetgeen echter niet het geval is. Zoals ik heb aangeven, heeft deze patiënt problemen met de activering van de predikaat-argumentstructuur. Zowel op het niveau van de predikaat-argumentstructuur, als op het niveau van de roltoekenning (Grodzinsky) kunnen de moeilijkheden van de Brocapatiënten met het mappen dus veroorzaakt worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Fonologische vormTot nu toe zijn alleen de problemen aan de orde geweest die Broca-patiënten met werkwoorden kunnen hebben. Het produceren van werkwoorden kan echter ook problematisch zijn voor patiënten met een amnestische afasie. Voor deze patiënten levert het oproepen van de juiste fonologische vorm van substantieven en werkwoorden moeilijkheden op. Wanneer de fonologische vorm niet gevonden wordt, geven de patiënten geen respons of ze produceren een semantische parafasie, een substitutie door een in betekenis verwant woord. Een semantische parafasie is in dit geval het gevolg van het activeren van de woordvorm van een verwant woord. Wanneer een lemma wordt geactiveerd, worden namelijk ook lemma's van in betekenis verwante woorden geactiveerd (Stemberger 1985). Dit is weergegeven in (18): | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als bijvoorbeeld zagen wordt geactiveerd, dan vindt ook activatie plaats van boren en hakken. Wanneer de woordvorm van een verwant woord wel opgeroepen kan worden, dan wordt deze geproduceerd en ontstaat bijvoorbeeld de semantische parafasie boren voor zagen (vgl. (18)). Het niet kunnen vinden van de juiste fonologische vorm kan in spontane taal leiden tot een bepaalde strategie bij amnestische patiënten. In Jonkers (1993) is aangegeven dat Nederlandstalige patiënten met een amnestische afasie, in vergelijking tot een controlegroep die bestaat uit personen zonder taalstoornis, in spontane taal relatief veel hulpwerkwoorden gebruiken en significant minder lexicale werkwoorden. Daar is betoogd dat patiënten met een amnestische afasie vanwege hun woordvindingsproblemen het produceren van het lexicale werkwoord uitstellen tot het einde van de zin. Om de zinsconstructie niet ongrammaticaal te laten zijn produceren zij als persoonsvorm een hulpwerkwoord. Als een patiënt gevraagd wordt wat hij overdag allemaal doet, dan zal niet (19), maar (20) de reactie zijn:
In het tweede geval heeft de patiënt meer tijd om de fonologische vorm van het lexicale werkwoord te vinden. De fonologische vormen van hulpwerkwoorden zijn eenvoudig op te roepen en leveren dus geen problemen op. Mocht de vorm van het lexicale werkwoord aan het eind van de zin ook nog niet zijn gevonden dan blijft de zin incompleet. Wanneer we ervan uitgaan dat het toepassen van deze strategie een aanpassing tijdens de zinsconstructie betreft, dan vereist een dergelijke strategie een terugkoppeling van het fonologisch niveau naar de syntaxis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieHierboven heb ik aangegeven dat verschillende aspecten van het werkwoord het vermogen beïnvloeden om werkwoorden te produceren of interpreteren. Op semantisch niveau spelen bijvoorbeeld de directionaliteit en de instrumentaliteit een rol bij de prestaties van Broca-patiënten op verschillende tests. Als syntactische aspecten van het werkwoord die problematisch zijn voor deze patiënten zijn de predikaat-argumentstructuur en de thematische-roltoekenning aan de orde gekomen. Tenslotte hebben op fonologisch niveau patiënten met een amnestische afasie moeite met het activeren van de fonologische vorm van het werkwoord. Uit de bespreking van studies naar het begrip en de produktie van werkwoorden blijkt dat op verschillende niveaus stoornissen kunnen leiden tot het onvermogen om werkwoorden op te roepen of te interpreteren. Taalkundige theorieën kunnen voor de beschrijving en verklaring hiervan een leidraad zijn. Onderzoek naar het gebruik van werkwoorden door afasiepatiënten kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter ook een bijdrage leveren aan taaltheoretisch onderzoek. Hierop zal ik hieronder ingaan. Met betrekking tot het lexicon hebben we gezien dat semantische aspecten van het werkwoord van invloed kunnen zijn op fouten die afasiepatiënten maken. Dergelijke fouten kunnen duidelijkheid geven over de opbouw van het mentale lexicon en de wijze van activering van lemma's uit dit lexicon. Zo kan onderzoek naar instrumentele werkwoorden meer aan het licht brengen over de opslag van werkwoorden en daaraan in naam verwante substantieven. Het onderzoek naar directionele werkwoorden laat zien dat er afasiologische evidentie lijkt te zijn voor het onderscheiden van inherente prepositionele predikaten in de betekenisstructuur van werkwoorden. Uit het onderzoek van Byng en Black (1989) blijkt dat werkwoorden en argumenten door Broca-patiënten vaak worden weggelaten. Dit geldt met name voor het externe argument (Byng en Black 1989). Byng (1988) heeft echter een patiënt beschreven die veel intransitieve werkwoorden gebruikt, waarbij juist vaak alleen het externe argument wordt geproduceerd.Ga naar eind4. Dit zou erop kunnen duiden dat het produceren van het externe argument op zich niet problematisch hoeft te zijn, maar dat bij werkwoorden die een intern en een extern argument vereisen, het externe argument eerder wordt weggelaten, omdat het zich niet binnen de maximale projectie van het werkwoord bevindt, of omdat het zelfs niet is opgenomen in de lexicale representatie van het werkwoord (vgl. Marantz 1984). Dit geeft aan dat er - in ieder geval bij de door Byng (1988) beschreven patiënt - sprake lijkt van een wisselwerking tussen het lexicon en de syntaxis. Als een transitief werkwoord wordt geactiveerd dan blijft de syntactische bewerking van het externe argument achterwege. Wordt er een intransitief werkwoord geactiveerd dan wordt het externe argument wel in stelling gebracht. Wat de mapping van de PAS op de syntactische structuur betreft heb ik laten zien dat het onderscheid dat kan worden gemaakt tussen de activering van de predikaat-argumentstructuur en de toekenning van thematische rollen, kan worden teruggevonden bij de mappingproblemen die Broca-patiënten kunnen hebben. Tenslotte heb ik beschreven dat het vinden van de juiste fonologische vorm moeilijkheden op kan leveren voor afasiepatiënten. Deze moeilijkheden kunnen zodanig zijn dat er een aanpassing in de syntactisch structuur moet plaatsvinden om de zinsconstructie voort te laten gaan. In het syntactisch kader zou net als tussen het lexicon en de syntaxis daarom ook een mogelijkheid voor een wisselwerking tussen fonologie en syntaxis moeten zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|