Tabu. Jaargang 25
(1995)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morfo-syntaxis van het Westvlaamse bè-jaa-k-gie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Enclitische pronomina in het Westvlaams1.1 De enclitische clusterHet finiete werkwoord in een Westvlaamse mededelende zin kan fungeren als morfologische drager van een hele reeks enclitische pronominale elementen, zoals in (1) bijvoorbeeld:
In het Standaard Nederlands vertoont de volgorde van de onbeklemtoonde pronomina nogal wat variatie. In het Westvlaams daarentegen liggen de plaatsen van de verschillende types pronomina veel strikter vast. Positie 1 is voor het neutrale object -t-, en positie 2 voor de -er- die ondermeer (a) partitief, (b) voorzetselvoorwerp, of (c) deel van de niet-werkwoordelijke rest kan zijn, zoals hier in (1). Op positie 4 komen de niet-neutrale objecten, zowel directe als indirecteGa naar eind1.. Positie 3 bevat sterke nominatieve pronomina die overeenkomen met de zwakke subjectspronomina die als prefix op positie 0 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorkomen. Het volledige paradigma met de overeenkomst tussen de posities 0 en 3 is gegeven in (2). Belangrijk daarbij is dat de sterke pronomina op positie 3 volledig optioneel zijn en alleen dienen tot benadrukking van de zwakke vormen op positie 0:
Bij inversie in vraagzinnen wordt het subjectsprefix op positie 0 een suffix dat aan alle andere suffixen voorafgaat, zoals in (3):
Het verschil in (2) tussen de derde persoon vrouwelijk enkelvoud en de derde persoon meervoud zit niet in het pronominale prefix z- op zichzelf, maar wel in de combinatie met de verbale flexie, namelijk è(t) tegenover èn. Bij de inversie in (3) zorgt dit verschil trouwens voor het onderscheid tussen het stemloze -se in het enkelvoud tegenover het stemhebbende -ze in het meervoud. Wat de tweede persoon daarentegen betreft, is er noch bij het prefix j- in (2), noch bij het suffix -je in (3) enig formeel onderscheid tussen enkelvoud en meervoud in de verbale flexie. De getalsoppositie kan met andere woorden alleen gebeuren met behulp van de weliswaar sterke maar niettemin optionele pronomina -gie en -gieder op positie 3. Zowel de optionaliteit van de sterke vormen op P3, als de inversierelaties met P0 wijzen er op dat de zwakke pronomina de syntactische functie van subject vervullen. De vraagt rijst dan natuurlijk welk statuut de sterke vormen op P3 hebben. De Government & Binding analyse van Liliane Haegeman (1990, 1993) onderscheidt twee subjecten: een subjectsclitic (onze P0) en een zogenaamd tonisch subjectspronomen (onze P3). De clitic wordt gegenereerd binnen de VP en krijgt daar zijn thematische rol van het werkwoord. Het optionele pronomen daarentegen wordt gegenereerd buiten de VP en heeft dus geen thematische rol. Het wordt dan ook beschouwd als een expletief pronomen zoals het of er. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het theoretische kader van Jerry Sadock's Autolexical Syntax (Sadock, 1-991) laat een andere aanpak toe. Het is een systeem dat aan een uitdrukking parallelle grammaticale representaties toekent voor syntaxis, morfologie, semantiek en eventueel nog andere modules. Daarbij is het best mogelijk dat er discrepanties bestaan tussen de rollen die een bepaald lexeem speelt in de verschillende representaties. Zo zijn er lexemen die in een bepaalde module helemaal geen rol spelen. Expletieve pronomina zoals het of er bijvoorbeeld spelen geen rol in de semantische module, maar wel in de syntactische. De Westvlaamse positie 3 pronomina zouden dan geen rol spelen in de syntactische of de semantische module, maar wel in de morfologische en de pragmatische modules. In deel twee zullen we proberen aan te tonen dat hetzelfde geldt voor de affixen bè- en -gie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 De verschillende morfologische dragersNaast het finiete werkwoord kunnen nog een aantal andere lexemen fungeren als drager van de complexe enclitische cluster in het Westvlaams. Ze hebben allemaal min of meer het statuut van onderschikkend voegwoord. Een eerste type vormen de relatiefzinnen in (4):
Het betrekkelijke voornaamwoord da in (4a) fungeert als lijdend voorwerp bij upzètn, waardoor het neutrale -t- op positie 1 in voorbeelden (1-3) wegvalt. Bij het speciale type in (4b), met het temporele moment als antecedent (zie o.m. Paardekooper (s.d., 242-246)), daarentegen, heeft het voegwoord da een bijwoordelijke (want temporele) functie, waardoor de volledige enclitische cluster uit (1-3) weer kan verschijnen. In beide gevallen krijgt de da-vorm niet alleen de hele reeks pronomina als suffix maar ook het zelfde suffix -ŋ als de verbale inflectie voor de eerste persoon enkelvoud bij het finiete werkwoord è- ŋ in (3)Ga naar eind2.. Dezelfde suffigering krijgen we bij de voegwoorden dat en of in (5) die een objectszin inleiden:
Ook een voegwoord dat een bijwoordelijke bijzin inleidt kan de enclitische cluster als suffix krijgen, zoals het voorwaardelijke als in (6): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het finiete werkwoord en de verschillende types onderschikkend voegwoord kunnen pronomina met verschillende syntactische functies gecombineerd worden in de suffix cluster. Bij de polariteitspartikels ja en nee is dit echter niet het geval. Alleen het zwakke subjectspronomen op positie O kan worden gesuffigeerd, zoals blijkt in (7):
Het positieve partikel krijgt vier verschillende fonetische realisaties: (1) een lange open aa in de eerste persoon enkelvoud Jaa-k, (2) een korte o in de eerste persoon meervoud Jo-m, (3) een lange, genasaliseerde õ: in de derde persoon meervoud Jõ:-s, en (4) een lange, maar niet genasaliseerde o: in alle andere vormen. De klinker bij het negative partikel is (1) een korte i in de eerste en tweede persoon, zowel enkelvoud als meervoud, (2) een lange i: in de derde persoon enkelvoud, en (3) een lange, genasaliseerde ĩ: in de derde persoon meervoud. De suffixen van de verbale inflectie, namelijk -n en -t, zijn in de meeste gevallen door assimilatie onzichtbaar geworden. Toch kan het verschil tussen de niet-genasaliseerde derde persoon vrouwelijk enkelvoud Jo:s/Ni:-s en de genasaliseerde derde persoon meervoud Jõ:-s/Nĩ:-s toegeschreven worden aan het verschil tussen de verbale enkelvoudsinflectie -t in het eerste en de verbale meervoudsinflectie -n in het tweede geval. Het subjects-suffix -n van de derde persoon mannelijk enkelvoud ondergaat echter, waarschijnlijk omwille van zijn syllabisch statuut, geen assimilatie. Zoals al bleek bij het hulpwerkwoord hebben in (3) is er ook bij de polariteitspartikels in (7) geen enkel fonetisch verschil tussen de tweede persoon enkelvoud en meervoud. In het paradigma van (7) ontbreekt nog één paar vormen, namelijk de derde persoon neutraal enkelvoud Jo:-t/Nin-t. We nemen deze vormen even apart omdat ze antwoord kunnen zijn op vragen met verschillende types subjecten, zoals in (8): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (8a) is het subject een definiete nominaalgroep waarvan het nomen meisje onzijdig is. In (8b) hebben we het expletieve subject bij regenen. In (8c) en (8d) zijn de subjecten, resp. iemand en zo'n stoel, indefiniet enkelvoud. In de laatste drie voorbeelden, tenslotte, is het subject een indefiniet meervoud, ofwel zonder lidwoord in (8e), ofwel met hoeveelheidsaanduiders zoals drie of genoeg in (8f), ofwel met het aanwijzende zulke in (8g). Bij de voorbeelden (8c) tot en met (8g) kan het verschijnen van het -t suffix in het antwoord verklaard worden door de alternantie in (9):
Het standaard-Nederlandse expletieve er in existentiële constructies heeft twee tegenhangers in het Westvlaams. Een er dat (in mededelende zinnen) vóór het finiete werkwoord staat komt overeen met het prefix t- in het Westvlaams. Een er dat (in vraagzinnnen) ná het werkwoord staat, daarentegen, komt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
overeen met het Westvlaamse suffix -(d)er. Dat suffix verschijnt als er (of ter) na een werkwoord in de derde persoon enkelvoud (9a/c), maar als der na de - n van een werkwoord in de derde persoon meervoud (9b/d). Bovendien komt het suffix, net als het standaard-Nederlandse er, zowel voor in ja/nee-vragen met het werkwoord op de eerste zinsplaats (9a-b), als in w-vragen met de vragende constituent op de eerste zinsplaats (9c-d). Kenmerkend voor de Westvlaamse antwoorden in (8c-g) is dan dat het prefix t- uit de mededelende zinnen in (9) verschijnt als suffix -t op de partikels ja en neen. De grote verscheidenheid van types subjecten die een antwoord met het suffix -t krijgen in (8) kan misschien verklaren waarom precies deze vorm (samen met de eerste persoon enkelvoud Jaa-k/Niŋ-k) bewaard blijft in die regio's waarvan Paardekooper heeft aangetoond dat het systeem in verval is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De pragmatische affixen ‘bè-’ en ‘-gie’2.1 Het paradigmaIn (7) hebben we gezien dat de polariteitspartikels behalve het zwakke subjectspronomen geen verdere pronominale suffixen met een syntactische functie toelaten. Dat betekent echter niet dat er geen verdere morfologische operaties meer mogelijk zijn. Paardekooper (1993: 147v) vermeldt een aantal vormen die allemaal min of meer overeenkomen met het standaard- Nederlandse welja/welnee, zoals beljaat/ belneent/beljaak/belneenik in Zuid-Holland en belofjaet/ belofneent/belofneenik in Zeeland. Ook het Westvlaams kent dit wel- prefix maar dan in de vorm bè-, dus zonder de l. Dat bè- kan bovendien nog een extra prefix krijgen, wat resulteert in de vormen mo-bè, een kombinatie van mo- (maar) en bè- (wel), of è-bè, een kombinatie van è- (en) en bè- (wel):
De precieze betekenis van de prefixcombinaties bè-, è-bè- en mo-bè- is niet zo gemakkelijk vast te leggen. De eerste twee, bè- en è-bè-, kunnen misschien vertaald worden als natuurlijk, en krijgen vaak een extra dimensie van verontwaardiging, in de zin van wat een domme vraag is dit. De combinatie mo-bè-, daarentegen, heeft eerder een geruststellende betekenis, in de zin van maak je maar geen zorgen. Wat al deze parafrases gemeen hebben is dat ze verwijzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar de attitude van de spreker tegenover de polariteitsvraag of het polariteitsantwoord. Het suffix -gie in (10) lijkt op het eerste gezicht identiek met de tweede persoon enkelvoud van het sterke nominatiefpronomen op positie 3 in de enclitische cluster, zoals in (2) en (3). Een eerste grote verschilpunt is echter dat -gie in (10) niet hoeft te corresponderen met het zwakke subjectspronomen. Het kan immers zowel met de eerste als met de derde persoonssubjecten voorkomen, zowel in het enkelvoud als in het meervoud. In deze gevallen verwijst -gie zeker niet naar het subject maar wel naar de aangesprokene, met name de persoon die de polariteitsvraag heeft gesteld. Een tweede belangrijk verschil is dat het -gie(der) suffix in (10) absoluut niet accentueerbaar is, terwijl de positie 3 suffixen in (2) en (3) bijna per definitie beklemtoond zijn. In de tweede persoon vallen subject en aangesprokene natuurlijk samen, waardoor het paradigma van de polariteitspartikels lijkt te overlappen met het complexe pronominale paradigma. Bij de polariteitspartikels in (10) kunnen de zwakke vorm -je en de sterke vorm -gie(der) echter niet van elkaar gescheiden worden door de pronominale suffixen -t of -er zoals in (2) of (3). Alleen bij deze tweede persoon, waar als dusdanig geen formeel getalsonderscheid is, kan zowel het enkelvoudige -gie als het meervoudige -gieder suffix voorkomen, waarbij die laatste vorm expliciet verwijst naar méér dan één aangesprokene. Die verwijzing naar deelnemers aan de gesprekssituatie, eerder dan naar de syntactische subjecten, kan misschien een ander licht werpen op een aantal vormen die door hun beklemtoonbaarheid niet echt goed in de analyse van Paardekooper passen, zoals jaajullie/ninjullie in het Tessels (1993: 146), joajunder/nijunder in het hedendaagse Oostends (1993: 152), of jaochiender in het oudere Oostends (1993: 156). De verschillende distributionele mogelijkheden van de prefixcombinaties mo-bè- of è-bè- en het suffix -gie zijn weergegeven in (11):
Uit (11b) en (11d) blijkt dat de prefixcombinaties bè-, è-bè- en mo-bè- ook zonder het suffix -gie kunnen voorkomen. Andersom wijst het verschil tussen (11a') en (11b') erop dat het suffix -gie veel moeilijker zonder het prefix bè-kan voorkomen. Het verschil tussen (11c) en (11d) illustreert dan weer dat de prefixen è- en mo- de aanwezigheid van het prefix bè- sterk verkiezen. De vormen in (11c') combineren dan het probleem van (11a'), namelijk -gie zonder bè-, met dat van (11c), namelijk è- of mo- zonder bè-. Beide problemen zijn echter opgelost bij de meest complexe vormen in (11d'). De band tussen het prefix bè- en de kern jaa-k in (11b) is met andere woorden sterker dan de band tussen diezelfde kern en het suffix -gie in (11a') of die tussen de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prefixen è- en mo- in (11c) en de kern jaa-k. Nog anders geformuleerd is het voorkomen zowel van de prefixen è- en mo- als van het suffix -gie afhankelijk van de aanwezigheid van het prefix bè-. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Pragmatische functies in de theorie van Simon DikOndertussen is duidelijk geworden dat de affixen bè- en -gie zich niet situeren in het grensgebied van morfologie enerzijds en syntaxis of semantiek anderzijds, maar wel in het grensgebied van morfologie en pragmatiek. Om de pragmatiek van de polariteitsantwoorden te beschrijven kunnen we de pragmatische functies die gedefinieerd zijn in de Functionele Grammatica van Simon Dik (Dik, 1979, 1989; Siewierska, 1991) als uitgangspunt nemen. Dik (1979: 19/130) maakt een onderscheid tussen zinsinterne en zinsexterne pragmatische functies. De zinsinterne functies Topic en Focus zijn gegeven in (12):
De zinsinterne pragmatische functies betreffen het statuut van de zinsconstituenten met betrekking tot de pragmatische informatie van de spreker en de toehoorder. Die informatie speelt een centrale rol in vraag-antwoord combinaties. Als algemene regel geldt: de constituent in het antwoord die coreferent is met een constituent in de vraag, fungeert als Topic. Bij de Westvlaamse polariteitsantwoorden is de Topic duidelijk het subjectspronomen, dat inderdaad verwijst naar de entiteit waarover de predicatie informatie verschaft. De Focus-functie wordt in de regel toegekend aan die constituent in het antwoord die de informatie verschaft waarnaar de vraag op zoek was. Bij polariteitsvragen is het belangrijkste stuk informatie vanzelfsprekend het polariteitspartikel in het antwoord. Wat de zinsexterne pragmatische functies betreft maakt Dik een onderscheid tussen Theme en Tail, gedefinieerd in (13):
De functie van Theme wordt meestal geassocieerd met de zogenaamde aanloopconstituenten, en die van Tail met de zogenaamde uitloopconstituenten. Respectieve voorbeelden zijn gegeven in (14): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zowel Theme als Tail in (14) hebben een coreferent pronomen in de eigenlijke zin. Toch kan worden aangetoond dat de relevantierelatie tussen Theme en predicatie minder sterk is dan de modificatierelatie tussen predicatie en TailGa naar eind3.. Hoe dan ook, de functies Theme en Tail hebben nog duidelijk betrekking op de objectieve beschrijving van een bepaalde stand van zaken. De Westvlaamse affixen bè- en -gie daarentegen lijken toch van een andere pragmatische orde te zijn, in die zin dat ze direct of indirect in de talige uitdrukking zelf verwijzen naar de deelnemers aan de gesprekssituatie. We stellen daarom voor om twee nieuwe pragmatische functies aan het systeem toe te voegen, namelijk Spreker en Aangesprokene. Die functies zouden dan ondermeer ook een analyse mogelijk maken van bepaalde zinsadverbia of vraagvormende constructies zoals in (15):
De modificerende rol van de Tail-functie zou dan ook gelden voor de Spreker-functie, terwijl het concept van relevantie zowel bij de functie van Theme als bij die van Aangesprokene van toepassing is. Die mogelijke verwantschap tussen Spreker en Tail en tussen Aangesprokene en Theme blijkt ook uit het feit dat Spreker en Tail een sterkere band hebben met de predicatie dan Aangesprokene en Theme. Zoals bleek in (11) is het prefix bè met de Spreker-functie immers sterker verbonden met de predicatie jaa-k dan het suffix - gie met de Aangesprokene-functie. De graad van verbondenheid tussen de verschillende types pragmatische functies is samengevat in (16):
De pragmatische structuur van een polariteitsantwoord zoals bè-jaa-k-gie is voorgesteld in (17) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Affixatie bij polariteitspartikels zonder subjectssuffixIn de structuur in (17) combineert het Spreker-prefix bè- met een predicatie die zowel een Focus- als een Topic-constituent bevat. Het is echter ook mogelijk dat de predicatie alleen uit het polariteitspartikel met de Focus-functie bestaat:
In vergelijking met de voorbeelden in (11) vertonen deze onvervoegde partikels heelwat minder sterke beperkingen op de distributionele combinaties. Een laatste vorm die nog terloops kan worden vermeld is mo-gie, waarbij zowel het prefix bè- als het polariteitspartikel zelf zijn weggevallen. Deze vorm fungeert dan ook niet meer als antwoord op een polariteitsvraag, maar drukt de verbazing van de Spreker uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Vraagzinnen in het Engels en het WestvlaamsIn het laatste deel van dit artikel gaan we even in op een gebruik van de Westvlaamse polariteitspartikels dat een zekere verwantschap vertoont met de zogenaamde tag-questions in het Engels. Het Engelse systeem is beknopt weergegeven in (19):
De gebruikelijke procedure in het Engels is die waarbij de polariteit van de hoofdzin en die van de tag verschillen. In (19a) is de hoofdzin positief en de tag negatief, terwijl in (19b) de hoofdzin negatief is en de tag positief. Heelwat minder frequent zijn de gevallen zoals (19c) waarbij zowel de hoofdzin als de tag positief zijn. Ze hebben niet echt meer de waarde van een vraag, maar weerspiegelen eerder het feit dat de spreker door gevolgtrekking een bepaalde conclusie heeft bereikt. Vaak gaat dat gepaard met een ironische of zelfs sarcastische toon. De negatieve tegenhanger van dit marginale type, namelijk (19d), komt volgens de grammatica van Quirk (1985: 813) helemaal niet voor in het concrete taalgebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de buitenbouw van de polariteitspartikels vermeldt Paardekooper (1993: 143) als eerste (en duidelijk meest frequente) type dat waarbij ze onmiddelijk volgen op een vragende wijs. In de meeste gevallen wordt het antwoord gegeven door iemand anders als de vraagsteller. Het Westvlaams laat echter ook constructies toe waarbij zowel de vraag als het daaropvolgende polariteitspartikel door dezelfde spreker worden geformuleerd, zoals in (20) en (21):
Een eerste fundamenteel verschil tussen het Engels en het Westvlaams is dat de combinaties met verschillende polariteit in de hoofdzin en de tag, zoals in (22), compleet uitgesloten zijn in het Westvlaams. Hetzelfde geldt trouwens voor de Standaard-Nederlandse tegenhangers, weliswaar zonder subjectssuffix bij het partikel:
Een tweede verschilpunt is dat de Westvlaamse constructies in (21) waarbij zowel de hoofdzin als de tag negatief zijn perfect normaal zijn, terwijl de tegenhangers in het Engels, zoals (19d), zo goed als uitgesloten zijn. Ten derde verschillen het Engels en het Westvlaams ook wat het zinstype van de hoofdzin betreft. In de Engelse voorbeelden in (19) staat het onderwerp op de eerste en het finiete werkwoord op de tweede zinsplaats (de gewone volgorde bij een mededelende zin). Bij de Westvlaamse constructies in (20) en (21), daarentegen, gaat het finiete werkwoord aan het onderwerp vooraf. Deze volgorde, die wel typisch is voor vraagzinnen maar er zeker niet toe beperkt blijft, is onmogelijk in het Engels:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opmerkelijk is echter dat het Westvlaams, naast de volgorde uit (20) en (21), met het onderwerp op de tweede plaats, toch ook nog de Engelse volgorde uit (19) kent, dus met het onderwerp op de eerste zinsplaats:
We kunnen dus besluiten dat het Engels maar één hoofdzinsvolgorde kent, namelijk die met het onderwerp vóór het finiete werkwoord, maar twee types relaties tussen hoofdzin en tag, namelijk verschillende of zelfde polariteit. Het Westvlaams daarentegen heeft twee hoofdzinsvolgordes, met het onderwerp vóór of ná het werkwoord, maar slechts één type relatie tussen hoofdzin en tag, meer bepaald die met dezelfde polariteit. De vier mogelijke combinaties in het Westvlaams zijn samengebracht in (26):
Ondanks de volgorde van de hoofdzin in (26a-b) heeft de spreker niet echt de bedoeling om een vraag naar informatie te stellen. Hij wil eerder nagaan of hij het voorafgaande (met name dan de polariteit) goed begrepen heeft, of hij de juiste conclusie heeft getrokken. Dat gaat meestal gepaard met een zekere verbazing of verwondering. Met de hoofdzinsvolgorde in (26c-d) wil de spreker echter wel degelijk een polariteitsvraag stellen. De positieve vorm in (26c) kan worden geparafraseerd als Hij heeft het toch wel degelijk gezien, ja?, terwijl de negatieve vorm in (26d) kan worden geparafraseerd als Hij heeft het toch soms toevallig niet gezien, nee? Wat de constructies met subjecten in de eerste persoon betreft krijgen we de te verwachten pragmatische problemen. De voorbeelden in (27a) en (27b) met een onderwerp in de eerste persoon enkelvoud zijn een stuk moeilijker dan die in de eerste persoon meervoud in (28a) en (28b)Ga naar eind4.. Verbazing over jezelf als spreker is blijkbaar iets minder evident dan verbazing over de groep waartoe je behoort:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zowel de zinnen met een eerste persoon enkelvoud in (27c-d) als die met een eerste persoon meervoud in (28c-d) zijn problematischer. Tenminste wanneer een stijgend intonatiepatroon erop wijst dat er wel degelijk een vraag wordt gesteld. Met een dalend (of zinsfinaal) intonatiepatroon zijn die constructies echter perfect mogelijk, zoals in (29):
Het polariteitspartikel krijgt hier dan ongeveer de betekenis van inderdaad. Dit gebruik van het polariteitspartikel is bovendien niet beperkt tot subjecten in de eerste persoon. De constructies in (24) en (25) kunnen met andere woorden ook twee verschillende intonatiepatronen en corresponderende interpretaties krijgen. Tot slot dient nog te worden vermeld dat de pragmatische affixen bè- en -gie, die uitvoerig aan bod kwamen in deel twee, volledig uitgesloten zijn in de constructies van deel drie waarbij de hoofdzin en het stuk met het polariteitspartikel door dezelfde spreker worden gezegd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 BesluitDe bedoeling van dit artikel was de analyse van de polariteitspartikels in de Nederlandse dialecten, beschreven in Paardekooper (1993), in een aantal opzichten aan te vullen, met name wat betreft het Westvlaams, het dialect waarin dit verschijnsel nog alomtegenwoordig is. Drie aspecten werden toegelicht, namelijk (a) de plaats van de suffigering van het subjectspronomen binnen de morfologie van de Westvlaamse pronomina in het algemeen, (b) verdere morfologische processen waaraan de combinatie partikel-subject kan worden onderworpen, en (c) een extra buitenbouw-mogelijkheid die interessante verschilpunten aan het licht brengt tussen de syntaxis van het Westvlaams en het Engels. In een eerste deel hebben we een beknopt overzicht gegeven van de verschillende enclitische pronomina in het Westvlaams. Binnen de enclitische cluster heeft elk type pronomen zijn vaste plaats: P0 voor de zwakke subjectsvorm, P1 voor het neutrale object -t-, P2 voor de verschillende types -er, P3 voor de sterke subjectsvorm en P4 voor niet-neutrale objecten of ingebedde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
subjecten (1.1.). Naast het finiete werkwoord kunnen ook het betrekkelijk voornaamwoord en de voegwoorden dat, of en als fungeren als morfologische drager van de volledige enclitische cluster. Bij de polariteitspartikels ja en neen kan alleen het zwakke subjectspronomen (P0) uit de cluster als suffix verschijnen (1.2.). In deel twee kwamen de pragmatische prefixcombinaties bè-, è-bè- en mo-bè en het suffix -gie(der) aan bod (2.1.), en werd een analyse voorgesteld gebaseerd op de pragmatische functies uit de Functionele Grammatica van Simon Dik (2.2.). Deel drie, tenslotte, ging in op een gebruik van de West-vlaamse polariteitspartikels dat een sterke verwantschap vertoont met de zogenaamde tag-questions in het Engels. De twee talen verschillen echter fundamenteel wat betreft (a) de mogelijke volgorde van het subject en het finiete werkwoord in de hoofdzin, en (b) de mogelijke polariteitscombinaties tussen de hoofdzin en de tag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (België) & K.U. Leuven |
|