Tabu. Jaargang 25
(1995)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De reflectie van logische relaties in woordstructuur:
|
(1) | Collocatie: idiosyncratische restrictie op de verbindbaarheid van lexicale elementen. |
Een zo ruime definitie is nodig om de verscheidenheid aan vaste combinaties te dekken die traditioneel als collocationeel worden aangemerkt (ibid.: (2-6)):
(2a) | diep/*hard slapen, *diep/hard werken |
(2b) | rekenen op/*van, houden *op/van |
(2c) | gevoelig voor/*van, afhankelijk *voor/van |
(2d) | een vergadering openen/*inzetten, de strijd *openen/inzetten |
(2e) | een horde/*school barbaren, een *horde/school schelvissen |
Gegeven deze definitie blijkt de volgende conclusie onvermijdelijk:
(3) | de distributie van polaire uitdrukkingen is collocationeel (want alle distributionele idiosyncratieën vallen onder deze noemer). |
Het is immers een feit dat de ene polaire uitdrukking de andere niet is: het idiomatische voor de poes en de onbepaalde uitdrukking ook maar iets behoeven bijvoorbeeld sterker negatieve omgevingen dan het werkwoord hoeven, maar ook maar iets is van deze drie expressies de enige die kan voorkomen in een voorwaardelijke bijzin zonder ontkenning (Zwarts 1981, Van der Wouden 1994):
(4a) | Weinig kinderen hoeven huiswerk te maken |
(4b) | *Weinig kinderen hebben ook maar iets gezien |
(4c) | *Weinig kinderen zijn voor de poes |
(5a) | Geen kind heeft ook maar iets gezien |
(5b) | *Geen kind is voor de poes |
(6) | Dat kind is niet voor de poes |
(7a) | *Als je huiswerk hoeft te maken, mag je geen tv kijken |
(7b) | Als je ook maar iets van Jaap hoort, moet je me bellen |
(7c) | *Als dat kind voor de poes is, moet je uitkijken |
In Van der Wouden (1992) wordt ook betoogd dat in elk geval bepaalde collocationele relaties niet beperkt zijn tot woorden. Intensivering is dikwijls collocationeel, en de idiosyncratische restricties blijken daar niet alleen de relatie tussen woorden (zoals in (2a)) te regeren, maar ook die tussen woorddelen (8) en grotere taaleenheden (9):
(8a) | spinnijdig |
(8b) | *spinmooi |
(8c) | *bloednijdig |
(8d) | bloedmooi |
(9a) | een waarheid als een koe |
(9b) | *een waarheid dat het kraakt |
(9c) | *het vriest als een koe |
(9d) | het vriest dat het kraakt |
Op grond van deze en andere voorbeelden wordt de conclusie getrokken:
(10) | dat collocationele mechanismen niet alleen de distributie van woorden, maar ook van woorddelen regeren, met andere woorden, dat collocaties zowel op het niveau van de syntaxis als op dat van de morfologie aan te treffen zijn. |
Op grond van (3) en (10) ligt de volgende gevolgtrekking voor de hand:
(11) | dat polaire uitdrukkingen ook onder het woordniveau te vinden zijn. |
Het doel van dit artikel is, de geldigheid van (11) te onderzoeken. Dat zal ik hoofdzakelijk doen op basis van een beschouwing van enige idiosyncratische aspecten van de distributie van het voorvoegsel on.
1 De distributie van on: de basisfeiten
Het voorvoegsel on is maar een van de middelen om woordnegatie te bewerkstelligen:Ga naar eind1. het heeft concurrentie van de inheemse prefixen niet, mis en min, van de inheemse suffixen loos, vrij, arm en het recente luw, en van de uitheemse prefixen in (il/im/ir), non en a(n). De betekenissen van de verschillende formaties zijn niet geheel identiek. Zo drukt on de complementsrelatie uit: het woord onaardig kan gebruikt worden om alles aan te duiden dat niet onder de verwijzing van aardig valt. Voor min, mis en in geldt iets dergelijks: minvermogend betekent ‘weinig vermogend, arm’, misleiden betekent zoveel als het tegenovergestelde van leiden, en impopulair is het tegenovergestelde van populair. De betekenis van loos en luw is daarentegen privatief: autoloos betekent ‘zonder auto(s)’, autoluw ‘met weinig auto's’.
Niet is van de genoemde prefixen vermoedelijk het meest produktief. Het geringe aantal niet-afleidingen dat men in de woordenboeken aantreft ont-
kracht dit vermoeden niet: het ontbreken van veel van die afleidingen zal toe te schrijven zijn aan het feit, dat ze in de ogen der woordenboekenmakers doorzichtig zijn, en doorzichtigheid is juist een aanwijzing voor produktiviteit.
De produktiviteit van het voorvoegsel on beperkt zich volgens de literatuur tot inheemse woorden. Dat wil niet zeggen dat er geen on-afleidingen van uitheemse stammen mogelijk zijn: woorden als oninteressant en onprofessioneel zijn geenszins ongebruikelijk. Maar nieuwvormingen volgens dit stramien zijn niet te verwachten.Ga naar eind2.
De produktiviteit van on valt nog nader te specificeren: het prefix kan produktief aangehecht worden aan een drietal subklassen van adjectieven:
(12a) | Deverbativa die voltooid deelwoord zijn; |
(12b) | Deverbativa afgeleid met het baar-suffix; |
(12c) | Niet-deverbatieve adjectieven. |
Van die laatste groep is nog een aantal klassen adjectieven uitgesloten van on-prefigering: woorden met een absolute betekenis (dood, zwanger) woorden met een lexicaal strikt antoniem (*onslim vanwege dom), en woorden met een evaluatief sterk negatieve of positieve waarde (*onzielsgelukkig vs. ongelukkig, *ongeweldig vs. onaardig). De relatieve onacceptabiliteit van woorden als ?onblauw en ?onhouten moet wellicht eerder toegeschreven worden aan pragmatische dan aan grammaticale factoren. De informatieve waarde van deze formaties is nogal klein: er zijn zoveel kleuren die een onblauwe jurk kan hebben!
Het WNT (X, 876 III, 1) en Schultink (1962: 126) wijzen er op dat de beperkingen die er op on-afleidingen bestaan, minder sterk gelden als er een negatie in de zin voorkomt. Zo vond Schultink in zijn dataverzameling weliswaar de vormen oncurieus, onhoog, onkomiek, onknap, onleuk, onslim en onvlug, maar slechts in combinatie met niet of geen. Ook woordenboeken geven bij een aantal on-formaties alleen voorbeelden met een ontkenning, maar Schultink waarschuwt ervoor dat dat niet altijd betekent dat dat de enige gebruiksmogelijkheid van die woorden is. Zo geven de door hem geraadpleegde handwoordenboeken, net als het WNT, onfraai alleen met een ontkenning, maar in zijn eigen materiaal trof hij de volgende zinnen aan:
(13a) | onfraaie voorbeelden van familiaire praattaal |
(13b) | Maar op zichzelf on-fraaie dingen [...] krijgen beslist iets artistieks zodra er wat zon is |
Een eigen onderzoekje bevestigde andermaal dat woordenboeken niet in alle taalkwesties de onfeilbare gids zijn waarvoor ze door sommigen wel gehouden worden. In de tweede druk van het Woordenboek Hedendaags Nederlands van Van Dale vinden we bij onbemiddeld, onbetuigd, onbevallig, en ongelezen uitsluitend voorbeeldzinnen met een ontkenning. De eerste zes maanden van 1993 van De VolkskrantGa naar eind3. geven echter het volgende beeld te zien:
(14a) | onbemiddeld kwam vijf keer voor, waarvan drie keer met niet, een keer met verre van, en een keer met nauwelijks; |
(14b) | onbetuigd kwam 23 keer voor, in alle gevallen in een negatievezin; |
(14c) | onbevallig kwam niet voor; |
(14d) | ongelezen kwam elf maal voor, steeds zonder ontkenning. |
Deze kleine steekproef laat duidelijk zien dat niet alle woorden waarvan het woordenboek alleen een negatieve voorbeeldzin geeft ook alleen met een ontkenning voorkomen.
Voor wie nog niet overtuigd is van de onbetrouwbaarheid van woordenboeken in dezen kan ik hier nog aan toevoegen dat het WNT (X, 2094) over onverdienstelijk, waarover zo meteen meer, meldt dat het voornamelijk in negatieve contexten voorkomt (‘meest in verbinding met niet’); deze informatie is ook te vinden in de elfde druk van de grote Van Dale uit 1976 (p.1960: ‘(vrijwel) alleen in niet onverdienstelijk’), maar de hele ingang is verdwenen uit de twaalfde druk (1992: 2078). Dit is des te opmerkelijker in het licht van het recente pleidooi (1993) van woordenboekenmaker Van Sterkenburg voor opname van meer vaste verbindingen in woordenboeken.
Dit alles neemt overigens niet weg dat een fors aantal on-afleidingen vooral of uitsluitend voorkomt in negatieve omgevingen - hoewel andere die omgevingen juist schuwen.
2 Polaire uitdrukkingen
Woorden zoals onverdienstelijk, die alleen in negatieve omgevingen voorkomen, staan bekend als negatief-polaire uitdrukkingen (NPUs).Ga naar eind4. (In de zes maanden Volkskrant komt onverdienstelijk zes maal voor, steeds in een ontkennende omgeving.) Bekende andere voorbeelden van NPUs zijn het hulpwerkwoord hoeven, werkwoordelijke uitdrukkingen zoals kunnen velen en kunnen uitstaan, en het complexe onbepaalde voornaamwoord ook maar iets. Onderstaande voorbeelden illustreren het negatief-polaire karakter van deze lexicale elementen:
(15a) | Matthias hoeft *een/geen lezing te houden |
(15b) | *Iedereen/Niemand kan Ariane velen |
(15c) | Geert *belooft/weigert ook maar iets te doen |
De tegenhangers van NPUs staan bekend als positief-polaire uitdrukkingen (PPUs). Voorbeelden van PPUs zijn het werkwoorden krioelen, het bijwoord allerminst en absolute adjectieven zoals bloedrood. Onderstaande voorbeelden laten zien dat deze lexicale elementen zich niet op hun gemak voelen in negatieve omgevingen.Ga naar eind5.
(16a) | Het krioelt hier (*niet) van de mieren |
(16b) | De/*weinig studenten zijn allerminst te spreken over de kabinetsplannen |
(16c) | De zon gaat hier altijd/*nooit bloedrood onder |
Zorgvuldige beschouwing van de distributie van deze en andere polaire uitdrukkingen maakt duidelijk dat de notie ‘negatief’ hier tamelijk ruim moet worden opgevat: blijkbaar kunnen niet alleen niet en geen een syntactische omgeving negatief maken, maar ook niemand, nooit, weinig en weigeren. En daarmee is de kous nog geenszins af: de volgende zinnen met de NPU ook maar iets en de PPU allerminst demonstreren dat ook comparatiefzinnen, voordat-zinnen en bijvoeglijke bijzinnen met een universeel antecedent als negatief moeten worden aangemerkt:Ga naar eind6.
(17a) | Dit is lekkerder dan ook maar iets wat ik ken |
(17b) | *Dit is lekkerder dan allerminst iets wat ik ken |
(18a) | De bijl viel voordat ik ook maar iets had kunnen doen |
(18b) | *De bijl viel voordat ik allerminst iets had kunnen doen |
(19a) | Iedereen die ook maar iets van sport weet, begrijpt dit |
(19b) | *Iedereen die allerminst iets van sport weet, begrijpt dit |
3 Polaire uitdrukkingen onder het woordniveau
Als polariteit een semantische, of op zijn minst een lexicale, eigenschap is, dan valt te verwachten dat polaire uitdrukkingen die eigenschap zullen behouden als ze morfologische processen ondergaan. Dat deze verwachting niet geheel bezijden de waarheid is, blijkt uit het volgende voorbeeld. Van de stam uitstaan, zoals die voorkomt in de werkwoordelijke uitdrukking kunnen uitstaan, kan een baar-afleiding gevormd worden, maar alleen als de behoefte aan een ontkenning bevredigd wordt, bijvoorbeeld door het prefix on:Ga naar eind7.
(20a) | Niemand/*iedereen kan zijn gezanik uitstaan |
(20b) | *Zijn gezanik is uitstaanbaar |
(20c) | Zijn gezanik is onuitstaanbaar |
Een ander voorbeeld van een NPU die zijn NPU-karakter onder het woordniveau behoudt, is benul, getuige de volgende contrasten:Ga naar eind8.
(21a) | Hij heeft daar geen/*veel benul van |
(21b) | Hij is een echte *benul/onbenul |
(21c) | Dat is een tamelijk *benullig/onbenullig operaatje |
(21d) | Wat een *benulligheid/onbenulligheid weer! |
Anderzijds kan het feit dat woorden als bloedrood geen on-prefigering kunnen ondergaan, verklaard worden uit hun positief-polaire karakter:
(22a) | De zon gaat hier altijd/*nooit bloedrood onder (12c) |
(22b) | *onbloedrood |
Baker (1970) vraagt aandacht voor het feit dat ontkenningen elkaar in bepaalde omstandigheden kunnen opheffen, zodat positief-polaire uitdrukkingen in die gevallen toch vlak naast ontkenningen kunnen voorkomen.Ga naar eind9. Hij geeft voorbeelden als de volgende, met de positief-polaire uitdrukkingen would rather en already:Ga naar eind10.
(23a) | *I wouldn't rather be in Montpellier |
(23b) | There isn't anyone in this camp who wouldn't rather be in Montpellier |
(23c) | *Someone hasn't already solved this problem |
(23d) | You can't convince me that someone hasn't already solved this problem |
Een voorbeeld van een lexicaal element waarbij zich vergelijkbare processen lijken voor te doen, maar dan op het grensvlak van morfologie en syntaxis, is verdienstelijk: dat laat zich niet ontkennen en is dus positief-polair.Ga naar eind11. De on-afleiding van verdienstelijk komt ook niet los voor, maar alleen in het bereik van een (andere) ontkenning, met andere woorden: onverdienstelijk is dus negatief-polair, zoals we al zagen.
(24a) | Hij is een verdienstelijk schilder |
(24b) | *Hij is geen verdienstelijk schilder |
(24c) | *Hij is een onverdienstelijk schilder |
(24d) | Hij is geen onverdienstelijk schilder |
Dat onverdienstelijk een negatief-polaire uitdrukking is, kan nu verklaard worden door aan te nemen dat het woord verdienstelijk zijn positief-polaire eigenschappen behoudt onder morfologische operaties. Zinnen als (24b) en (24c) zijn dan om dezelfde reden ongrammaticaal als (23a) en (23c): een positief-polaire uitdrukking die in het bereik van een ontkenning voorkomt. En (24d) is dan, volgens deze redenering, op dezelfde manier grammaticaal als (23d): de twee ontkenningen heffen elkaar op, zodat de positief-polaire uitdrukking toch weer in een positieve (of niet-negatieve) omgeving staat.Ga naar eind12.
Een enigszins vergelijkbare situatie vinden we bij het adjectief bemiddeld. Combineren we dat woord met een ontkenning, hetzij syntactisch (niet) of morfologisch (on), dan geeft dat (in elk geval bij een aantal van mijn informanten) aanleiding tot opgetrokken wenkbrauwen (hier weergegeven door een vraagteken), maar ontkennen we dit woord één keer morfologisch en één keer syntactisch, dan is het resultaat welgevormd:Ga naar eind13.
(25a) | Hij is bemiddeld |
(25b) | ?Hij is onbemiddeld |
(25c) | ?Hij is niet bemiddeld |
(25d) | Hij is niet onbemiddeld |
En een omgekeerde situatie treffen we aan bij woorden als onuitstaanbaar: dat woord, als het ware ontstaan uit een negatief-polaire uitdrukking (kunnen uitstaan) en een ontkenning, kan op zijn beurt niet ontkend worden en is dus een positief-polaire uitdrukking:
(26a) | Hij is onuitstaanbaar |
(26b) | *Hij is niet onuitstaanbaar |
4 De distributie van on: naar een verklaring?
Het hoofddoel van dit artikel, na te gaan of polaire uitdrukkingen inderdaad ook onder het woordniveau te vinden zijn, is hiermee bereikt. De uitkomst is positief: lexemen zoals uitstaan en verdienstelijk geven ook blijk van hun polariteitseigenschappen als ze bepaalde morfologische operaties ondergaan. Onder de aanname dat polariteitseigenschappen uiteindelijk te maken hebben met semantische kenmerken van de lexicale eenheden in kwestie wekt dat ook nauwelijks verbazing: semantiek is overal, en trekt zich niet veel aan van eventuele grenzen tussen morfologie en syntaxis.
Een voor de hand liggende vervolgvraag is, of de verklaring voor het bestaan en de distributie van een aantal on-formaties in termen van de polariteitseigenschappen van het grondwoord uitbreidbaar is. Dat is zo, al dient de lezer zich te hoeden voor de gedachte dat die middelen een verklaring bieden voor de complete distributie van on - net zo min overigens als een complete verklaring voor de distributie van het bijwoord niet te distilleren is uit de distributie van een aantal polaire uitdrukkingen op zinsniveau.
In sommige gevallen biedt de hier gehanteerde aanpak echter wel een oplossing. Het feit, bijvoorbeeld, dat woorden met een evaluatief sterk negatieve of positieve waarde geen on-prefigering toelaten staat niet op zichzelf, maar hangt samen met het feit dat dit soort woorden in het algemeen niet of moeilijk te ontkennen is, met andere woorden, positief polair is (Van Os 1989, Van der Wouden 1992):Ga naar eind14.
(27a) | *Zij is onzielsgelukkig |
(27b) | *Zij is niet zielsgelukkig |
(27c) | *Dit probleem is onreusachtig |
(27d) | *Dit probleem is niet reusachtig |
Dat formaties als onvlug en onslim (vrijwel) uitsluitend voorkomen in combinatie met niet en geen, zoals het WNT en Schultink (1962) constateren, kan echter niet toegeschreven worden aan een eventueel positief-polair karakter van vlug en slim. Immers, het feit dat er weinig mankeert aan zinnen als hij is niet vlug en hij is niet slim wijst er op dat deze woorden niet positief-polair kunnen zijn. Het is waarschijnlijk eerder het bestaan van de lexicale antoniemen langzaam en dom dat het gebruik blokkeert van zinnen waarin onvlug en onslim zonder ontkenning voorkomen (Booij en Van Santen 1995: 53).
Bij aanwezigheid van een tweede ontkenning treedt evenwel het mechanisme van litotes in werking. Op grond van een Griceaans mechanisme dat door Horn (1991) Division of Pragmatic Labor is genoemd, redeneert de coöperatieve hoorder bij het horen van een zin als hij is niet onslim ongeveer als volgt (zie ook Van der Wouden 1995).
De spreker gebruikt een ingewikkelder manier om zijn boodschap over te brengen dan nodig is. Immers, hij had ook hij is slim kunnen zeggen. Hij doet dat niet, dus hij zal daar wel een reden voor hebben. Dan zal hij met zijn uiting wel niet hij is slim bedoelen. Wat bedoelt hij dan wel? Een betekenisnuance die niet gedekt wordt door een van de antoniemen slim of dom, dus hetzij hij is niet slim en niet dom, of, via het aanvullende mechanisme van understatement, hij is buitengewoon slim.
Op deze manier is het te begrijpen dat onslim niet in isolatie voorkomt, maar wel samen met een andere ontkenning: onslim alleen heeft geen interessante extra gebruiksmogelijkheden, en dus kiest het taalsysteem of de taalgebruiker voor een eenvoudiger vorm zoals dom. De combinatie niet onslim daarentegen kan betekenisnuances en vaagheden uitdrukken die met een simpel lexicaal element niet mogelijk zijn, dus daarvoor is wel ruimte in het taalsysteem.
Met de hier geboden middelen kunnen, zoals gezegd, niet alle problemen van de distributie van on opgelost worden, maar dat viel ook nauwelijks te verwachten. Immers, de hier gehanteerde theorie definieert slechts de grenzen van wat er mogelijk is aan collocationele combinaties; wat er uiteindelijk feitelijk gebeurt is het resultaat van lange en onduidelijke historische ontwikkelingen. Met andere woorden, welke on-formaties in het actuele taalgebruik aangetroffen worden dient verantwoord te worden in het lexicon. De morfologie, al dan niet verrijkt met semantische noties, kan van de ene kant beschouwd slechts uitspraken doen over mogelijke woorden, en van de andere kant slechts achteraf een verklaring bieden voor taalfeiten. Voorspellen welke on-formaties volgende week in de Volkskrant zullen voorkomen behoort niet tot de mogelijkheden, en niet eens tot de opgaven van het vakgebied.
5 Tot besluit
In dit artikel heb ik geprobeerd te laten zien dat polaire uitdrukkingen ook onder het woordniveau voorkomen. In bepaalde gevallen blijken de semantische behoeften van die polaire uitdrukkingen ook in de morfologie bevredigd te worden. In andere gevallen worden die semantische behoeften gereflecteerd in de distributie van afgeleiden van die woorden. Op deze manier bleek het mogelijk om een aantal klassieke raadsels van de distributie van het ontkennend prefix on op te lossen.
Bibliografie
Baker, C.L. (1970) ‘Double negatives’. In Linguistic Inquiry 1, 169-186. |
Bauer, L. (1983) English word-formation. Cambridge, Cambridge University Press. |
Boer, T. de, en J. Ophoff (1987) Wat kan niet(-) wat on(-) niet kan? Een onder zoek naar woordnegatie in het Nederlands. Doctoraalscriptie Vakgroep Nederlands Groningen. |
Booij, G. en A. van Santen (1995) Morfologie. De woordstructuur van het Nederlands. Amsterdam, Amsterdam University Press. |
Haas, W. de en M. Trommelen (1993) Morfologisch handboek van het Nederlands. Een overzicht van de woordvorming. 's-Gravenhage, SDU Uitgeverij. |
Hoeksema, J. (1983) ‘Negative polarity and the comparative’. In Natural language and linguistic theory 1, 403-434. |
Hoeksema, J. (z.j.) ‘Negatieve voorvoegsels’. Hoofdstuk 4 van de ongedateerde syllabus Woordleer, Vakgroep Nederlands Groningen. |
Hofmans, M. (1974-1975) Woordnegatie in het Nederlands met behulp van de prefixen a, in, non(-), on en niet. Licentiaatsverhandeling Vrije Universiteit Brussel. |
Hoppenbrouwers, G. (1983). ‘Polariteit, een literatuuronderzoek. Een onder zoek naar het syntactisch en semantisch gedrag van negatief- en positief- |
polaire elementen’. N.I.S. Working Papers 2, Nijmegen Institute of Semantics. |
Horn, L.R. (1989) A natural history of negation. Chicago, Chicago University Press. |
Horn, L.R. (1991) ‘Duplex negatio affirmat...: the economy of double negation’. In CLS 27-II: Papers from the parasession on negation. Chicago, Chicago Linguistic Society. |
Kas, M. (1993) Essays on Boolean functions and negative polarity. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. |
Ladusaw, W.A. (1979) Polarity sensitivity as inherent scope relations. Proefschrift University of Texas at Austin. |
Os, C. van (1989) Aspekte der Intensivierung im Deutschen. Tübingen, Gunter Narr Verlag. |
Reker, S. (1994) ‘CD-rom als hulp bij het verbeteren van het woordenboek’. In Trefwoord 9, 25-27. |
Schultink, H. (1962) De morfologische valentie van het ongelede adjectief in modern Nederlands. Proefschrift Rijksuniversiteit Leiden. |
Seuren, PA.M. (1976) ‘Echo: Een studie in negatie’. In G. Koefoed en A. Evers (red.) Lijnen van taaltheoretisch onderzoek. Een bundel oorspronkelijke stukken aangeboden aan prof. dr. Henk Schultink. Groningen, Tjeenk Willink, 160-184. |
Sterkenburg, P.G.J. van (1993) ‘Gelexicaliseerde woordgroepen van het type A + N’. In Tabu 23, 131-142. |
Wouden, T. van der, (1992) ‘Beperkingen op het voorkomen van lexicale ele menten’. In De Nieuwe Taalgids 85, 513-538. |
Wouden, T. van der, (1994) Negative contexts. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. |
Wouden, T. van der, (1995) ‘Litotes and downward monotonicity’. Ms. Gronin gen, te verschijnen in H. Wansing (red.): Negation: A topic in focus, Walter de Gruyter. |
Zwarts, F. (1981) ‘Negatief polaire uitdrukkingen 1’. In Glot 4, 35-132. |
Zwarts, F. (1986) Categoriale grammatica en algebraïsche semantiek. Een studie naar negatie en polariteit in het Nederlands. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. |
- eind*
- Dit artikel doet verslag van onderzoek dat is verricht in het kader van het Groningse PIONIER-project ‘Reflections of Logical Relations in Language Structure and Language Use’, dat gefinancierd wordt door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Rijksuniversiteit Groningen. Een eerdere versie ervan is gepresenteerd op de Morfologiedagen 1993 in Brussel, terwijl een gedeelte van het hier gepresenteerde materiaal ook al in mijn proefschrift (1994) te vinden is. Ik dank het publiek van de Morfologiedagen, alsmede Jack Hoeksema, Hotze Rullmann en Ron van Zonneveld voor discussie en commentaar. Zoals gebruikelijk komen de resterende fouten allemaal voor mijn rekening.
- eind1.
- Vergelijk Schultink (1962), Hofmans (1974-75), Hoeksema (z.j.), De Boer en Ophoff (1987), De Haas en Trommelen (1993).
- eind2.
- Sommige van mijn informanten hebben geen problemen met bewuste nieuwvormingen als onassertief, oncool, onidiomatisch en onmodulair.
- eind3.
- Ik gebruikte de versie op CD ROM: cf. Reker (1994).
- eind4.
- Voor een recent overzicht van de literatuur over polaire uitdrukkingen verwijs ik naar mijn proefschrift.
- eind5.
- Zoals gebruikelijk zie ik af van echo- en tegenspraaklezingen: zie Seuren (1976) en Horn (1989).
- eind6.
- In navolging van Ladusaw (1979), Zwarts (1981) en Hoeksema (1983) neem ik aan dat alle omgevingen waar NPUs kunnen optreden (en waar de sterkste PPUs zijn uitgesloten) de semantische eigenschap van ‘monotone daling’ bezitten; zie ook mijn proefschrift, waarin beargumenteerd wordt dat niet alleen de in de hoofdtekst genoemde omgevingen, maar ook bijvoorbeeld vragen en superlatief deze eigenschap (tot op zekere hoogte) bezitten.
- eind7.
- Gegeven dat on slechts produktief aanhecht aan adjectieven en niet aan werkwoorden moet wellicht aangenomen worden dat de structuur van onuitstaanbaar rechtsvertakkend is:
[on [uitstaan baar]]
Met andere woorden, on verbindt zich met het mogelijke woord uitstaanbaar in de zin van Booij en Van Santen (1995: 43). Anderzijds voorspelt deze redenering dat uitstaanbaar goed zou moeten zijn in een negatieve zin, ten onrechte, getuige
*Zijn gezanik is niet uitstaanbaar
De ongrammaticaliteit van deze zin pleit dus eerder voor een linksvertakkende analyse:
[[on uitstaan] baar]
Vooruitlopend op de voorbeelden in (21) lijkt het feit dat de volgende zin eveneens ongrammaticaal is in een vergelijkbare richting te wijzen:
*Dat is geen benulligheid van betekenis
Ook hier lijkt de negatieve polariteit van benul onbereikbaar te worden na suffigering met heid, met andere woorden, ook hier lijkt een linksvertakkende structuur verkieslijk:
[[on benullig] heid]
- eind8.
- Het woord zin in de betekenis ‘nut’ lijkt ook een goed voorbeeld, op grond van contrasten als de volgende:
dat heeft geen zin
?dat heeft zin
zinloos, zinledig, zonder zin, onzin, onzinnig
Het mooie beeld wordt evenwel enigszins verstoord door zinrijk en zinvol.
- eind9.
- Zie voor een formele beregeling van hoe en onder welke omstandigheden twee negatieve operatoren een positieve kunnen opleveren Zwarts (1986) en Kas (1993).
- eind10.
- Hoppenbrouwers (1983) geeft onder andere de onderstaande zin (met de positief-polaire uitdrukking veel liever) als Nederlandse tegenhanger van de voorbeelden van Baker:
Het lijdt geen twijfel dat hij niet veel liever enige leuke opmerkingen had gemaakt Guido Vanden Wyngaert wees mij erop dat een absoluut adjectief als bloedrood, hoewel positief polair, zich eveneens beter voelt met twee ontkenningen dan met één:
*Alle patiënten verlieten niet bloedrood de operatiekamer
Geen patiënt die niet bloedrood de operatiekamer verliet
- eind11.
- Waarom de combinatie van het niet-polaire zelfstandig naamwoord verdienste met het nietpolaire suffix (e)lijk een positief-polair adjectief oplevert, is ook mij een raadsel.
- eind12.
- De haakjesstructuur is geen probleem: on zit aan de buitenkant en is zicht- en ophefbaar voor de negatie in de zin.
- eind13.
- Dat voorbeeldzin (25d) niet hetzelfde betekent als (25a) maar eerder hetzij ‘hij is min of meer rijk’ of ‘hij is stinkend rijk’ is toe te schrijven aan Griceaanse mechanismen: vergelijk Van der Wouden (1995) en sectie 4.
- eind14.
- Hotze Rullmann wijst me er op dat alle zinnen van (27) ongrammaticaal zijn, maar dat (27a) en (27c) veel slechter zijn dan (27b) en (27d). Hij suggereert dat dat zou kunnen komen doordat on, anders dan niet, geen metalinguïstische of radicale lezing toelaat, met andere woorden, niet gebruikt kan worden om presupposities expliciet te ontkennen (Horn 1989). Vergelijk ook Bauer (1983: 279 vv.) over het verschil tussen nonrealistic en unrealistic.