Tabu. Jaargang 24
(1994)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Negatieve gebeurtenissen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Niet-bestaande objecten en negatieve eventualiteitenOp het eerste gezicht lijkt het natuurlijk om een verband te leggen tussen de vraag naar het bestaan van negatieve eventualiteiten en datgene wat gezegd kan worden over negatieve uitdrukkingen als niemand en niets. Vergelijk:
Voor (1a) geldt dat het lijdend voorwerp ‘hernomen’ kan worden met behulp van een anaforisch pronomen. Hij en het verwijzen dan naar het individu of object dat door de spreker is gezien. Die mogelijkheid bestaat niet voor (1b):
Dit correspondeert met de intuïtie dat uitdrukkingen als niemand en niets geen referentiële status hebben: er is geen entiteit waarnaar ze verwijzen.Ga naar eind2. Men zou nu van mening kunnen zijn dat negatieve zinnen op dezelfde manier behandeld moeten worden als negatieve constituenten van het type niemand en niets. Dat zou inhouden dat een zin als (3a) een gebeurtenis beschrijft, terwijl (3b) in termen van verwijzingen naar gebeurtenissen geen referentiële status zou hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een interpretatiemodel voor negatieve uitdrukkingen zou dus niet zoiets als Piet niet werken in het discussiedomein ingevoerd moeten worden. Wat ingevoerd zou worden is Piet werken, wat dan vervolgens in de scope van negatie gebracht zou worden. Dat is in feite wat Kamp en Reyle (1993) voorstellen. Zij analyseren (3b) als in (4):
Deze analyse ligt in de lijn van het in de filosofie gangbare standpunt dat er geen negatieve eventualiteiten zijn, netzomin als er niet-bestaande objecten zijn. Immers, negatieve eventualiteiten zijn niet empirisch waar te nemen en iedere kennis is gebaseerd op een of andere vorm van positieve waarneming (Demos (1917)). Sommigen zijn op dit punt echter ruimdenkender. Russell schrijft in 1918 bijvoorbeeld: If I say ‘There is not a hippopotamus in the room’, it is quite clear there is some way of interpreting that statement according to which there is a corresponding fact, and that fact cannot be merely that every part of this room is filled with something that is not a hippopotamus.... It is simpler to take negative facts as facts... otherwise you will find it difficult to say what it is that cor responds to a proposition. (Russell 1918: 213-214) Maar in later werk laat Russell deze positie varen en probeert hij de notie van negatie te elimineren door te stellen dat de wereld prima beschreven kan worden zonder het woordje niet te gebruiken. Daarmee wordt de notie van negatie zo goed mogelijk weggeredeneerd. We zullen zien dat dit niet straffeloos kan. Althans, vanuit een puur linguïstisch standpunt bezien is er alle reden om aan te nemen dat er niet alleen positieve, maar ook negatieve eventualiteiten bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Over de referentiële status en de aspectuele aard van negatieve gebeurtenissenEén van de argumenten voor de hierboven geformuleerde stelling wordt geleverd door wat Partee (1973) zegt over (de Engelse variant van) (5):
Met deze zin verwijst de spreker doorgaans niet simpelweg naar een of ander moment in het verleden. Een karakteristieke kontekst voor (5) is een specifiek moment waarop de hele familie nèt in de auto zit op weg naar een vakantiebestemming. Er is dan niet zomaar een moment waarop het gas niet uitgedraaid is, maar een zeer bepaald tijdstip. (5) lijkt dus een rol te vervullen die vergelijkbaar is met die behorend bij een positieve gebeurtenis: in beide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen is er sprake van een verwijzing naar iets specifieks dat een duidelijke plaats heeft in tijd en ruimte. Aan het voorgaande kan toegevoegd worden dat zaken als anaforische verwijzing (6), (temporele of niet-temporele) relatering van gebeurtenissen aan zinnen (7), kwantificatie over zinnen (8) etc. niet voorbehouden zijn aan positieve zinnen:
De voorbeelden in (6) laten zien dat de referentiële status van negatieve zinnen duidelijk verschilt van die van een negatieve uitdrukking als niemand. In termen van anaforische verwijzing gedragen negatieve zinnen zich eerder als iemand dan als niemand (zie wat gezegd is over (2a) en (2b)). Dit brengt ons tot de stelling dat de eerste zin van (6a) en (6b) wèl een (negatieve) referent in het discussiedomein invoert. Wat (7) betreft, bij de interpretatie van temporele bijzinnen wordt er doorgaans van uitgegaan dat het gebeuren van de hoofdzin zich voor wat betreft zijn temporele locatie in de tekststructuur oriënteert op het gebeuren van de toen-zin (vgl. de Swart (1994a), Molendijk (1994b)). Aangezien oriëntatie op iets wat (in fictie of in werkelijkheid) niet bestaat nauwelijks denkbaar is, heeft de negatieve eventualiteit, althans in de tekst, kennelijk een zekere referentiële status. Voor (8) geldt iets dergelijks. Beide zinnen laten een lezing toe waarin het frequentie-adverbium vaak of soms wijd bereik heeft over negatie. Nu betoogde Lakoff (1965) al dat je alleen de frekwentie kunt geven van iets wat er is of wat gebeurt. Kennelijk telt het niet-nakomen van financiële verplichtingen of het niet-begrijpen van iets in zichzelf dus als een gebeurtenis of toestand. Hoewel het voor niet-filosofen moeilijk is om aan dergelijke observaties sterke ontologische consequenties te verbinden - hetgeen wij hier dan ook niet zullen doen - durven wij als taalkundigen wel te stellen dat ontkennende zinnen negatieve gebeurtenissen (of toestanden van zaken) beschrijven, en als zodanig een eigen referent in het discussiedomein invoeren. Negatieve eventualiteiten ‘bestaan’ dus, zeker op tekstniveau. Daarmee willen we natuurlijk niet zeggen dat ze altijd even ‘toegankelijk’ zijn als hun positieve tegenhangers. Maar die meer beperkte toegankelijkheid lijkt meer te maken te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben met de bijdrage die negatieve zinnen kunnen leveren aan de communicatie dan met betekenis (zie Horn (1989) voor nadere discussie). Beschrijft een ontkennende zin als (5) een eventualiteit van het type ‘event’, net als zijn bewerende tegenhanger? Door verschillende onderzoekers wordt deze vraag ontkennend beantwoord (zie bijvoorbeeld Asher (1993)). Vergelijk de zinnen van (9):
(9a) beschrijft iets wat gebeurt en niet zomaar iets wat het geval is. Die actie, die dynamiek ontbreken geheel in de ontkennende tegenhanger van (9a): in (9b) gebeurt er niets. We zijn dus geneigd te veronderstellen dat de ontkenning van een event zelf geen event is. Deze bewering is in overeenstemming met het volgende. Het is algemeen bekend dat zinnen die naar events verwijzen normaliter niet een duurbepaling toelaten zonder dat het resultaat een iteratieve lezing oplevert. Een iteratieve lezing treedt niet op bij combinatie van een duurbepaling met een zin die niet naar een event verwijst. (9b) gedraagt zich dus als een ‘non-event’: ‘jarenlang kwam Marieke niet op bezoek’ is niet iteratief. De aan- of afwezigheid van negatie is dus van invloed op de aspectuele klasse van de zin. Zo beschouwd fungeert negatie als een aspectuele operator in een aspectueel transitie-netwerk als dat van Moens (1988). Negatie is in deze visie een aspectuele operator die van toepassing is op proposities van elke aspectuele klasse (states èn events), maar die als resultaat altijd een state oplevert (zie Verkuyl (1993) en de Swart (1994b) voor een uitgebreidere motivatie van deze stelling). Aangezien het niet alleen negatie is die een rol speelt bij de bepaling van de aspectuele informatie die in een zin vervat kan zijn, is het interessant om te kijken naar de interactie tussen negatie en andere aspectuele operatoren. We zullen in wat volgt enige interessante verschijnselen bespreken uit het Russisch, het Frans en het Engels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Aspect en negatie3.1 Wijd bereik voor negatieEen taal als het Nederlands geeft weinig aspectuele informatie buiten de basisindeling van zinnen in states en events. Er zijn echter ook talen die de spreker de mogelijkheid bieden om verschillende perspectieven te kiezen op die basisindeling. In een Slavische taal als het Russisch wordt dit weerspiegeld in het onderscheid tussen imperfectieve (IMPF) en perfectieve (PERF) vormen van het werkwoord: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het werkwoord in (10a) en (b) beschrijft dezelfde situatie, maar op een verschillende manier. (10b) wordt gebruikt wanneer de spreker het gebeuren wil presenteren als gezien ‘van buitenaf’, als geheel, inclusief begin- en eindpunt, terwijl bij gebruik van (10a) wordt geabstraheerd van begin- en eindpunt: het gebeuren wordt gepresenteerd ‘van binnenuit’. Voorbeelden:
Bij behoud van de aspectuele klasse (de beschreven situatie), is dus het ‘uiteindelijke’ aspect van de zin in (11a) en (b) geheel verschillend, door het gebruik van verschillende morfologische vormen: bezig zijn een brief te schrijven vs. een brief helemaal schrijven. Omdat zowel imperfectieve als perfectieve werkwoorden kunnen worden ontkend, en omdat de aspectuele informatie in de hier beschreven gevallen als een morfologische vorm op het werkwoord aanwezig is, ligt het voor de hand aan te nemen dat negatie hier wijd bereik neemt over de aspectuele operator. Dit leidt tot interessante betekeniseffecten, vergelijk de volgende voorbeelden van Smith (1991):
De ontkenning van de perfectieve vorm in (12b) betekent dat het lezen van het artikel niet een compleet event is. Door de aandacht te vestigen op het niet-completeren van het lezen wordt het ontbreken van een resultaat gesuggereerd: ik ben wel begonnen, maar heb het artikel nog niet uit. Met het gebruik van de imperfectieve vorm in (12a) wordt het aan de gang zijn van het gebeuren onder negatie gebracht. Hiermee wordt de handeling als zodanig ontkend, wat de indruk wekt dat het lezen nooit is begonnen. Een voorbeeld van een ‘dichter bij huis liggende’ aspectuele operator is de Progressive (PROG) in het Engels. Zoals bekend wordt deze vorm normaliter alleen gebruikt om aan de gang zijnde handelingen te beschrijven. Voor de beschrijving van reeds begonnen toestanden is de Progressive niet geschikt. Daarom komen states vrijwel nooit voor in de ing-vorm, vergelijk (13) en (14): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat de Progressive de manier beïnvloedt waarop de handeling wordt gepresenteerd is duidelijk in zinnen als (15a) en (b):
De aspectuele klasse is in beide zinnen hetzelfde, want we hebben met hetzelfde predikaat te maken, maar de zinnen geven een verschillend perspectief op de situatie. Dank zij het gebruik van de Simple Past (SP), in (15a), weten we dat het boek nu uit is. In (15b) echter abstraheren we van begin- en eindpunten: iets is bezig te gebeuren, maar het is nog niet afgelopen. Merk op dat het resultaat van de toepassing van de Progressive een state is (vgl. Vlach (1981); Moens (1988)): de zin beschrijft een toestand ergens ‘midden in’ de handeling. Op grond van deze karakterisering van de Progressive verwachten we dat de combinatie met ontkenning altijd betekent dat ontkenning wijd bereik heeft over negatie en niet andersom:
Immers, het resultaat van toepassing van de Progressive op een propositie is een state. Toepassing van negatie op een state is mogelijk en levert het complement op van die state (16a). Als we echter eerst negatie toepassen, als in (16b), zou de Progressive moeten opereren op een state, en dat is doorgaans niet mogelijk, zoals we al eerder zagen (14). Dit correspondeert met onze intuïties over de betekenis van een zin als (17):
(17) beschrijft niet het niet-lezen van een boek door Susan als een handeling die aan de gang is. Veeleer ontkent (17) het (positieve) feit dat Susan bezig is een boek te lezen. De Progressive is dus een aspectuele operator die altijd klein bereik neemt ten opzichte van negatie. Met andere woorden, negatie heeft wijd bereik over de Progressive. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 BereiksambiguïteitenOp grond van de hierboven besproken Russische en Engelse voorbeelden zouden we kunnen denken dat negatie altijd wijd bereik neemt ten opzichte van andere aspectuele operatoren. Dat is echter niet het geval. Zo zijn er aspectuele operatoren die bereiksambiguïteiten vertonen ten opzichte van negatie. Een goed voorbeeld van zo'n operator is de Engelse Present Perfect (PPERF). Deze vorm beschrijft ruwweg de situatie die ontstaat nadat een gebeuren is voltooid:
De Present Perfect vereist altijd dat de situatie die het resultaat is van de handeling relevant is op het moment van spreken. (18) betekent dat Susan nu in de situatie is die het resultaat is van het lezen van een bepaald boek: ze weet dus wat er in dat boek staat. De ontkenning van (18) is (19):
Deze zin ontkent dat Susan zich nu bevindt in een situatie die het resultaat is van het lezen van Syntactic Structures. Dat kan alleen maar waar zijn als ze dat boek nooit heeft gelezen. Negatie heeft in dit geval dus duidelijk wijd bereik over de aspectuele operator. Met andere woorden, (19) correspondeert met (20a), niet met (20b):
De situatie in (20b) ontstaat wanneer de Present Perfect wordt toegepast op een negatieve stand van zaken (toestand). Om dit in te zien is het nuttig de zinnen van (21) te vergelijken:
Het beschrijven van een situatie die duurt tot nu toe is voorbehouden aan zinnen van het type ‘state’. Daarom is (21a) goed, terwijl (21b) onwelgevormd is. Maar (21b) wordt welgevormd zodra we de zin ontkennen, zoals in (21c). De combinatie van de Present Perfect met een ontkenning, als in (21c), wordt als mogelijk voorspeld wanneer we aannemen dat de Present Perfect wijd bereik kan nemen over negatie. Toepassing van negatie op het oorspronkelijke event levert immers een state op. Daarom kan met (21c) een situatie worden beschreven die duurt tot nu: ‘Susan heeft al twee jaar geen gedicht meer geschreven’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Talen die aspectuele operatoren wijd bereik kunnen geven over negatie leveren een additioneel argument voor het invoeren van een discourse referent voor ontkennende zinnen. Als we in (21c) geen state zouden hebben die correspondeert met de negatieve stand van zaken van het niet-schrijven van gedichten door Susan zouden we (21c) niet op dezelfde manier kunnen behandelen als (21a). De Present Perfect zou immers geen state hebben waarvan het voortduren tot nu toe kan worden beschreven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Klein bereik voor negatieWe hebben gezien dat negatie niet altijd wijd bereik neemt ten opzichte van andere aspectuele operatoren: er bestaan aspectuele operatoren die bereiksambiguïteiten vertonen ten opzichte van negatie. Er zijn er ook die altijd wijd bereik nemen ten opzichte van negatie. Dit geldt voor de Passé Simple (PS) en de Imparfait (IMP) van het Frans. Deze vormen presenteren het gebeuren dat door de zin beschreven wordt respectievelijk als een event en een state (zie Kamp & Rohrer (1983)). Dit impliceert dat een zin als (22a) aangeeft dat het lezen (globaal) samenvalt met een eerder in de tekst genoemd moment (gebeuren), terwijl (22b) gebruikt wordt om te signaleren dat zulks niet het geval is (zie Molendijk (1990, 1994a, 1994b)):
De aanname volgens welke de Passé Simple en de Imparfait wijd bereik nemen met betrekking tot negatie is in overeenstemming met wat gezegd kan worden over de voorbeelden van (23):
In (23a) ziet Paul gedurende de hele wandeling niet dat er soldaten op het dak zijn, terwijl in (23b) het niet-zien wordt gepresenteerd als slechts betrekking hebbend op een deel van de wandeling. (Dit kan bijvoorbeeld waar zijn in een situatie waarbij in (23b) de soldaten niet gedurende de gehele tijd van de wandeling op de daken waren, terwijl dat in (23a) wél zo is: Paul zag de soldaten niet die (al de gehele tijd) op de daken waren (23a) vs. Paul zag de soldaten niet die (plotseling) op de daken verschenen (23b)). Het is duidelijk dat het verschil tussen (23a) en (b) alleen verantwoord kan worden als we | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aannemen dat de Passé Simple en de Imparfait wijd bereik nemen met betrekking tot negatie. Immers, in het tegenovergestelde geval zouden we de tweede zin van zowel (23a) als (23b) moeten karakteriseren als verwijzend naar een state. We zouden voorspellen dat Paul zowel in (23a) als in (23b) de soldaten niet zag gedurende de hele wandeling.Ga naar eind3. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Negatie in narratieve tekstenAls talen verschillend omgaan met bereiksmogelijkheden tussen negatie en aspectuele operatoren, verwachten we dat dit zichtbaar wordt op tekstniveau. Ter illustratie bespreken we vergelijkbare conteksten in het Engels en het Frans. Beschouwen we eerst de volgende Engelse voorbeelden:
Omdat de combinatie van twee events doorgaans een opeenvolging van gebeurtenissen beschrijft (Hinrichs (1986); Dowty (1986)), vatten we het glimlachen in (24a) op als later in de tijd dan het kijken. En aangezien een state meestal overlapt met een event dat eerder in de tekst is geïntroduceerd, beschouwen we het glimlachen in (24b) als gelijktijdig met het kijken. Kamp en Reyle (1993) stellen dat dit onderscheid behouden blijft onder negatie:
Maar men kan betogen dat dit geen harde eis is. In een geval als (25a) kunnen we temporele overlap afdwingen door een duratief adverbium als still (‘nog’) toe te voegen, als in (26a). Dit is uiteraard onmogelijk in de positieve tegenhanger (26b), omdat glimlachen een eventpredikaat is en als zodanig niet compatibel met een duratief adverbium als still:
Dat (26a) wèl goed is wordt voorspeld door de aanname dat door toepassing van negatie op she smile een duratieve stand van zaken wordt gecreëerd, die dus kan worden gecombineerd met still, en dan overlap kan uitdrukken met een eerder geïntroduceerd event. Ook in het Frans geldt dat een sequentie van twee events doorgaans voortgang in de tijd aanduidt, terwijl een state normaliter overlapt met een eerder geïntroduceerd event (cf. Kamp en Rohrer (1983); Molendijk (1990, 1994a, 1994b)). De situatie als beschreven in (27) is dus vergelijkbaar met die in (24): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar anders dan in het Engels verwachten we dat het verschil tussen states en events behouden blijft onder negatie, omdat de Passé Simple en de Imparfait wijd bereik nemen ten opzichte van ontkenning. We verwachten dus niet alleen dat het verschil tussen (28a) en (28b) vergelijkbaar is met dat tussen (27a) en (27b):
maar ook dat het onmogelijk is om een duratief adverbium als toujours (‘nog steeds’) toe te voegen aan (28a). Wij hanteren immers de stelling dat in het Frans het verschil tussen states en events altijd behouden blijft onder negatie. Beide verwachtingen komen uit. Zoals blijkt uit (29) levert de toevoeging van toujours (in zijn duratieve acceptatie, zie verderop) niet alleen in een positief geval als (27a), maar ook in een negatief geval als (28a), een slechte zin op (vergelijk dit met (26)):
(29a) is niet ongrammaticaal, maar heeft niet de lezing die we aannamen voor (26a). Het feit dat (29a) wél goed is als ne ... toujours pas wordt geïnterpreteerd als ‘alweer niet’ tast de argumentatie niet aan. De situatie is eerder andersom: dat een duratieve bijwoordelijke bepaling een (niet-duratieve) lezing kan krijgen die posterioriteit impliceert (event-lezing) is juist in overeenstemming met de aanname dat de Passé Simple wijd bereik heeft over de gehele zin (zie noot 3). Toevoeging van toujours (in de duratieve lezing van ‘nog steeds’) aan zinnen in de Imparfait is in alle gevallen acceptabel, vergelijk:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij concluderen dat de aanname dat negatie een aspectuele operator is die een eigen discourse referent invoert voor de negatieve toestand interessante consequenties heeft voor de inbedding van negatie in een theorie over tijd en aspect. De uitwerking van deze observaties in een discourse representatie theorie wordt gegeven in de Swart en Molendijk (1994). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|