Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||||||
Tegenwoordig-deelwoordgroepen I:
|
(1) | a | zich met die praatjes niet willende ophouden |
b | den teugel latende vallen | |
c | de hulp van een ander niet willende inroepen | |
d | zijn onbeschaamden blik niet kunnende verdragen | |
e | onder het schavot willende doorgaan |
Afgezien van de uitgang -ende zijn de werkwoordsgroepen in (1) weinig opmerkelijk. De (rode) volgorde van de werkwoorden is de normale, en de inflectionele uitgang -ende staat op de plaats die we verwachten: achter het hulpwerkwoord dat fungeert als het syntaktische hoofd van het geheel. Waar de groene volgorde ook mogelijk is, vinden we de deelwoordsmorfologie geheel rechts in de woordgroep, opnieuw op het hoofd, het hulpwerkwoord. De volgende voorbeelden, ditmaal ontleend aan J.P. Beukema, Beschrijving der stad GroningenGa naar eind2, kunnen dienen ter illustratie van deze bewering:
(2) | a | den vollen ouderdom van zeven jaren bereikt hebbende |
b | Het getal der hierin opgevoed wordende kinderen beloopt thans zestig | |
c | Door ouderdom bouwvallig geworden zijnde, is hetzelve van 1583 tot 1588 bijna geheel vernieuwd (..) |
Voor het moderne taalgevoel doen de voorbeelden met de groene volgorde iets natuurlijker aan dan de eerder aangehaalde voorbeelden met de rode volgorde. Het is, alsof de uitgang -ende zich bij voorkeur hecht aan een perifeer werkwoord. Samen met de tamelijk sterke voorkeur voor rode volgorde bij werkwoordelijke eindreeksen (vooral in schriftelijk taalgebruik), zou dit kunnen verklaren waarom tegenwoordige deelwoorden in werkwoordsclusters van twee of meer werkwoorden niet of nauwelijks meer voorkomen.
Ook kunnen we dan beter begrijpen waarom het Duits (waar de groene volgorde de norm is) op het gebied van de tegenwoordig-deelwoordgroepen meer mogelijkheden lijkt te hebben dan het Nederlands. Zoals opgemerkt in Van Zonneveld (1990), zijn Duitse reeksen zoals de volgende (afkomstig uit Fanselow 1986) niet te vertalen in het Nederlands:
(3) | a | der die Wahlen verloren zu haben scheinende Kanzler |
b | der über seine Ufer zu treten drohende Fluss |
Hoe dit ook zij, als een voorkeur voor perifere markering daadwerkelijk een factor is, dan biedt deze voorkeur wellicht ook een verklaring voor het voorkomen van deelwoordmarkering op posities waar deze strikt genomen (althans volgens gangbare normen) ongrammaticaal is. Ik doel hierbij op gevallen als de volgende, beide afkomstig uit de NRCGa naar eind3:
(4) | a | een schitterende carrière in de bureaucratie laten schietend |
b | de mijn jongenshart sneller doen kloppende Griselda |
In deze twee voorbeelden is de uitgang -end(e) op het verkeerde werkwoord geplakt. Zowel laten als doen regeert zoals bekend een kale infinitief. De ‘korrekte’ vorm, voor zover daarvan sprake kan zijn, had moeten zijn:
(5) | a | een schitterende carrière in de bureacratie latende schieten |
b | de mijn jongenshart sneller doende kloppen Griselda |
Beide zinnen doen echter eerder de haren te berge rijzen dan althans mijn jongenshart sneller kloppen. Nauwelijks beter zijn hier de varianten met groene volgorde:
(6) | a | een schitterende carriere in de bureaucratie schieten latend |
b | de mijn jongenshart sneller kloppen doende GriseldaGa naar eind4 |
De stroefheid van de groene varianten komt dan waarschijnlijk op rekening van de sterke voorkeur voor de rode volgorde bij de causatieve hulpwerkwoorden doen en laten, terwijl de afkeer die de rode varianten opwekken, alsook het voorkomen van de voorbeelden in (4), geweten moet worden aan de (tegenwoordige) neiging om -ende alleen nog voor perifere werkwoorden te gebruiken. Als deze speculaties juist zijn, dan vormt de Nederlandse tegenwoordig-deelwoordmarkering een mooi voorbeeld van een systeem dat op weg is van hoofdmarkering (waarbij het morfosyntaktische kenmerk wordt uitgedrukt op het hoofd) naar randmarkering (waarbij de markering geschiedt aan de linker- of rechterrand van de te markering uitdrukking, cf. Hoeksema 1992 voor enige verdere bespreking).Ga naar eind5
Een laatste vraag: hoe zit het met de infinitief-markering in laten schietend en doen kloppend? Als er hier inderdaad sprake is van randmarkering, zouden we dan niet eerder verwachten *[laten schieten]end en *[doen kloppen]end? Het antwoord op deze vraag zal moeten zijn dat de infinitiefuitgang al zit opgesloten in -end. Als we, net als bijvoorbeeld de ANS, maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld De Vooys (1967), in plaats van een lange uitgang -end(e) uitgaan van een affix -d(e) dan kunnen niet alleen de voorbeelden in (4) begrijpen, maar dan hebben we ook een verklaring voor de tegenwoordig-deelwoordmarkering in de aan-het-constructie: de studenten aan het opruiend.
Dit kunnen we nu analyseren als [[de studenten aan het opruien]d], waarbij de infinitief die geregeerd wordt door aan het gewoon aanwezig blijft, en -d(e) buiten de hele aan-het constructie blijft staan. Dit is ook daarom de juiste analyse, omdat de groep de eigenschappen van een tegenwoordig-deelwoordgroep heeft, zoals de mogelijkheid van prenominaal gebruik, die niet is weggelegd voor de aan-het-constructie.
Tenslotte biedt de veronderstelling dat -d(e) wordt gesuffigeerd aan de infinitiefvorm een verklaring voor de generalisatie dat bij onregelmatige werkwoorden de vorm van het tegenwoordig deelwoord altijd voorspelbaar is uit die van de infinitief: kopen-kocht-gekocht, dus: kopend, niet *kochtend, en voorspelt men correct dat het enige werkwoord met twee tegenwoordige deelwoorden, zijn, ook het enige werkwoord is met twee infinitiefvormen, getuige het bestaan van zijnde/wezende naast zijn/wezen.
Verwijzingen
ANS = G. Geerts e.a. (1984) Algemene Nederlandse Spraakkunst, Groningen. |
Bennis, H. (1993) ‘Morfologie bestaat niet? Over de verhouding tussen zinsbouw en woordvorming’. In: TABU 23, 15-27. |
Fanselow, G. (1986) ‘On the sentential nature of prenominal adjectives in German’. In: Folia Linguistica, Tomus XX/3-4: 81-107. |
Hoeksema, J. (1992) ‘The head parameter in morphology and syntax’. In: D. Gilbers and S. Looyenga (eds.) Language and Cognition 2, Rijksuniversiteit Groningen, Groningen, 119-132. |
Vooys, C.G.N. de (1967) Nederlandse Spraakkunst, 7e druk, herzien door M. Schönfeld, Wolters, Groningen. |
Williams, E. (1982) ‘Another Argument that Passive is Transformational’. In: Linguistic Inquiry 13, 160-163. |
Zonneveld, R.M. van (1990) ‘Syntactic nominalization: A study in Dutch X-bar syntax and semantics’. In: W. Abraham, W. Kosmeijer and E. Reuland (eds.) Issues in Germanic Syntax, Berlijn-New York, 135-160. |
- eind1
- Het slot Loevestein in 1570, fotomechanische herdruk van de editie uit 1908, verschenen bij D. Bolle te Rotterdam, achtereenvolgens de bladzijden 12, 25, 45, en 2 maal 95.
- eind2
- J.P. Beukema, Beknopte plaatselijke- en geschiedkundige beschrijving der stad Groningen; voor de jeugd. Met platen. J. Oomkens, Groningen, 1821 (fotomechanische herdruk, z.j., z.pl.), achtereenvolgens bladzijde 50, 52 en 56.
- eind3
- Respectievelijk uit NRC van 22 mei 1991, blz. 21 en NRC van 31 januari 1992, blz. 8, column Youp van 't Hek. Dit zijn de enige voorbeelden die ik heb gevonden, en ik houd me aanbevolen voor meer vindplaatsen. Het gaat hier beslist om een zeldzaam verschijnsel.
- eind4
- Er is nog een reden waarom (6b) beter zou moeten zijn dan (5b): hij voldoet aan de Head Final Filter (Williams 1982) dat vereist dat het hoofd van de prenominale groep meteen naast het zelfstandige naamwoord staat. Vaak is dit verplicht in het Nederlands, getuige het bekende paradigma in (i):
(i) a Johanna is verzot op drop b Johanna is op drop verzot c de op drop verzotte Johanna d *de verzotte op drop Johanna (ii) Dat een ietwat vulgaire en de baas willende spelen tikjuffrouw tegen me zegt, als ik om vijf uur stilletjes de benen wil nemen (iii) Deze laatste buitengemeen akelige haren te berge doende rijzen geschiedenis liet ik, om er meer couleur locale aan te geven, toen met roode inkt drukken
- eind5
- In Bennis (1993: 23) kan men lezen dat tegenwoordig-deelwoordmarkering in complexe verbale eindgroepen in zijn geheel onmogelijk is. Ik citeer: ‘Tenslotte valt aan te tonen dat de onmogelijkheid van het toekennen van het -end affix aan een verbaal cluster (20) ten dele bepaald wordt door de conditie in (11). De hierbij horende, wat complexere redeneringen laat ik weg vanwege beperkingen op de omvang van dit artikel (..)’. Het bijbehorende voorbeeld (20) is:
(20) *een horen(de) zitten(de) jongen