Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||
Opnamecriteria voor sammenstellingen in woordenboeken
| |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
2 Samenstellingen en semantische doorzichtigheidSemantische doorzichtigheid bij samenstellingen vereist de volgende drie dingen:
Het gevolg hiervan is, dat men zich, ondanks de produktiviteit van het procédé, nauwelijks nog een samengesteld woord kan voorstellen dat in de strikte zin van het woord doorzichtig isGa naar eind3.. Zo wat iedere samenstelling zou volgens deze norm in het woordenboek thuishoren. De lexicograaf is bijgevolg verplicht een wat minder strikt criterium voor begrijpelijkheid te hanteren, waarbij pragmatische noties worden betrokken. Dit criterium is aan de orde in sectie 4. In de secties 5 en 6 zullen nog twee andere selectiecriteria uit de sfeer van de pragmatiek worden voorgesteld. Maar eerst willen wij een algemene motivering voor deze selectiecriteria bieden. | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
3 Woordenboek en taalgebruikerDe interpretatie van een complexe uitdrukking door calculatie van de betekenis uit de eenvoudige uitdrukkingen en combinatieregels kan worden beschouwd als een model voor de taalgebruiker zonder - of met een slechts in beperkte mate aanwezige -pragmatiek. De reële taalgebruiker beschikt uiteraard wel over pragmatische interpretatiegegevens, die hem o.m. helpen bij het decoderen van idiomatische informatieGa naar eind4.. Wat doet de taalgebruiker wanneer hij een idiomatisch gegeven ontmoet, i.c. een hem onbekende samenstelling? Of hij gaat te rade bij een autoriteit ter zake (zoals b.v. een woordenboek) die hem expliciete informatie kan verschaffen, óf hij raadt naar wat wordt bedoeld. Dat raden kan worden geanalyseerd als de oplossing van een coördinatieprobleemGa naar eind5., waardoor de taalgebruiker zijn interpretatie van de samenstelling in overeenstemming probeert te brengen met die van de taalgemeenschap, die hem de samenstelling aanbiedt. Hij heeft een aantal gegevens ter beschikking die hem op weg helpen naar een succesvolle beslissing: de betekenissen der samenstellende delen, de conceptuele structuur van het specificatumGa naar eind6., de mogelijkheden tot identificatie van de aangeduide zaak die hem door de context geboden worden, eventuele kennis van analoge vormingen, de meest uiteenlopende vormen van wereldkennis enz. Het is evident dat de hoeveelheid nuttige gegevens waarover de gebruiker beschikt van groot belang is voor de kans op succes van de interpretatie. Van de pragmatische gegevens die de gebruiker ter beschikking staan voor zijn interpretatie van samenstellingen, kan ook de lexicograaf gebruik maken voor de noodzakelijke selectie die hij moet doorvoeren. Het is overigens zijn meest ‘natuurlijke’ selectiepolitiek. Hierbij stellen wij ons, summier samenvattend, het volgende voor. De pragmatische informatie wordt geïnventariseerd (op basis van een beperkt corpus) en geclassificeerd (wij koesteren hoopvolle verwachtingen dat een voor de lexicograaf relevante classificatie mogelijk is). De verschillende klassen informatieGa naar eind7. kunnen dan samen een matrijs vormen aan de hand waarvan de moeilijkheidsgraad van de interpretatie van een samenstelling kan worden vastgesteld: voor elke klasse informatie kan het woord met een + of een - worden gewaardeerd. De macrostructurele opzet van ieder afzonderlijk woordenboek bepaalt hoeveel minnetjes vereist zijn om tot opname te besluiten. Een pragmatische opzet vereist echter ook opnamecriteria op andere gebieden dan dat van de semantische idiomaticiteit (sectie 4). Een vraag als Wat is het meest gewone woord voor zaak x? is eveneens een belangrijk pragmatisch coördinatieprobleem voor de gebruiker. Een aantal selectiecriteria moet te maken hebben met de onomasiologische saillantheid (sectie 5) van een woord. Een laatste groep selectiecriteria zal te maken hebben met de mate van waarschijnlijkheid dat een gebruiker ooit behoefte zal hebben aan informatie over (de betekenis van) een bepaald woord. Dit is het domein van de conceptuele relevantie (sectie 6) van de door het woord aangeduide zaak. Er zij bovendien opgemerkt dat de drie genoemde groepen van selectiecriteria niet dezelfde kracht hebben. In de regel zullen de laatste twee steeds sterker zijn dan het semantische principe, om evidente redenen: ook | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
al is een woord volstrekt idiomatisch, het heeft geen enkele zin daarover informatie te geven wanneer niemand er belang in stelt. | |||||||||
4 Semantische idiomaticiteitAangezien dit artikel vooruitloopt op een systematische studie van het verzamelde en nog te verzamelen materiaal, vallen de onderstaande observaties noodzakelijkerwijs wat impressionistisch uit. Een eerste reeks observaties heeft betrekking op de verhouding tussen de samenstellingsbetekenis en de betekenissen der samenstellende delen. Een zeer hoge idioomwaarde dient te worden toegekend aan samenstellingen die een eigen polysemie ontwikkelen. Hiervan kunnen wij geen voorbeeld citeren uit ons eigen materiaal, dat slechts een tijdsperiode van een enkele week bestrijkt. Voor bruikbaar materiaal zijn wij hier aangewezen op studies die steunen op word watching over een langere tijdsperiode, zoals Moerdijk (1985) omtrent het woord kamerbreed. In ons eigen materiaal hebben wij wel samenstellingen aangetroffen die van meet af aan metaforisch werden gebruikt, zonder dat die metaforie haar oorsprong vond in de betekenissen van de samenstellende delen: tussenstation en trapezewerk kunnen hier worden vermeld. Het spreekt vanzelf dat deze woorden een hoge idioomwaarde krijgen, aangezien één van de belangrijkste informatiebronnen voor de gebruiker hier misleidend werkt: de betekenissen der samenstellende delen. Ook wanneer de samenstellende delen in hun bekende betekenissen worden gebruikt, moeten er onderscheidingen worden aangebracht. Het maakt voor de interpretatiekansen van de gebruiker b.v. wel verschil of die samenstellende delen gebruikt worden in een prominente, dan wel in een marginale betekenis. Kaasschaafmethode en vrouwenverslinder stellen, vanwege de secundaire betekenissen van resp. kaasschaaf en verslinder, grotere eisen aan het interpretatievermogen van de gebruiker dan, pakweg, regeerakkoord of milieu-uitgaven. Er moet ook rekening worden gehouden met de verhouding tussen de polysemie van de samenstelling en die van de samenstellende delen. Het spreekt vanzelf dat een samenstelling een zeer lage idioomwaarde hoort te krijgen, wanneer ze een polysemie vertoont die gelijk is aan het produkt van de betekenissen der samenstellende delen. Zulke woorden hebben wij in ons materiaal niet aangetroffen; mogelijk door de beperktheid daarvan, maar wij vermoeden wel dat zulke samenstellingen, als ze al bestaan, eerder uitzondering dan regel zijn, behalve natuurlijk wanneer beide samenstellende delen zelf monoseem zijn. Een voorbeeld van dat laatste uit ons materiaal: het woord computercriminaliteit, of in dezelfde sfeer computerdiskette; ook hier kan het monoseme karakter van computer reeds worden betwist, aangezien het woord ook ironisch of hyperbolisch wordt gebruikt voor het menselijk brein; hierbij zij opgemerkt dat monoseem ook in pragmatische zin kan worden opgevat: een woord met één uitgesproken hoofdbetekenis en zeer ongebruikelijke nevenbetekenissen is voor de taalgebruiker monoseem, tenzij hij door de context in de richting van een andere interpretatie wordt gedwongen. Iets wat zeer dicht in de buurt ligt van de pure monosemie-situatie is een toestand waarbij de samenstellende delen door het feit dat zij samen voorkomen, elkaar | |||||||||
[pagina 79]
| |||||||||
desambiguïseren, of althans alle betekenissen behalve één zeer onwaarschijnlijk of onmogelijk maken. Deze situatie doet zich in ons materiaal zeer frequent voor. We plukken er enige uit:
Overal waar geen sprake is van monosemie of onmiddellijke desambiguïsering, zijn we op de context aangewezen, wat voor de lexicograaf (vgl. noot 7) een ongeoorloofd interpretatiemiddel is. Een voorbeeld: het woord reproduktiecultus hebben wij aangetroffen in een verhaal over kunstreprodukties. Maar het had - theoretisch - ook een eredienst kunnen zijn die iets met de voortplanting te maken heeft of een andere vorm van eredienst die zich onledig houdt met het voortdurend reproduceren van teksten. Maar dat alles is het dus niet. Reproduktiecultus betekent het toekennen van een zeer hoge artistieke waarde aan kunstreprodukties. De mate van idiomaticiteit kan in dit geval worden afgemeten aan het aantal plausibele ándere mogelijke betekenissen. Een tweede belangrijke reeks criteria voor de semantische idioomwaarde is de wijze waarop de actuele semantische relatie tussen de samenstellende delen zich verhoudt tot die relaties die het meest in de lijn der verwachtingen liggen, gegeven de conceptuele structuur van het tweede lid, en eventueel ook de suggestie die kan worden gewekt door het betekenisveld waartoe het eerste lid behoort. Bij actievoerder bijvoorbeeld maakt de transitieve structuur van voerder dat een objectsrelatie in hoge mate, of zelfs exclusief, te verwachten valt. Hetzelfde geldt voor de doelrelatie in afslankingsvoorstel. Minderheidspresident daarentegen krijgt een vrij hoge idioomwaarde: het is duidelijk dat in het concept van een president de mate van parlementaire steun die hij krijgt, minder relevant is dan b.v. datgene waarvan hij president is. Soms zijn er meerdere relaties die qua prominentie in elkaars buurt liggen. Fruittip bijvoorbeeld. Is dat een ‘tip aangaande fruit’ of een ‘tip om fruit te consumeren’? Om dit uit te maken moet de context worden geraadpleegd, iets wat op een hogere mate van idiomaticiteit wijst. Soms wordt deze mogelijke meerzinnigheid overigens ongedaan gemaakt door de informatie uit het eerste lid. Vergelijk in dit verband brandstofheffing (voorwerp van de heffing) met milieuheffing (doel, motivering). Terloops zij hier ook gewezen op vergelijkende samenstellingen, zoals KLM-gevoel, Golden Girl-pruik, Kaïn en Abel-verhaal en Rambo-hoofdband. Deze relatie is nooit prominent in de conceptuele structuur van het tweede lid, maar lijkt makkelijk door het eerste lid te worden geactiveerd. Overigens vergt de interpretatie van deze samenstellingen een behoorlijke dosis encyclopedische kennis. | |||||||||
[pagina 80]
| |||||||||
Van initiële betekenisspecialisatie vermelden wij alleen maar dat het vanzelfsprekend is dat dit verschijnsel zeer hoog scoort op de idiomenwaardeschaal. | |||||||||
5 Onomasiologische saillantheidDe mate van onomasiologische saillantheid van een woord is de waarde die het heeft als naam voor de aangeduide zaak, c.q. het aangeduide concept. Er wordt een waardenschaal voor aangenomen die varieert van ‘geijkte term voor het aangeduide concept’ en ‘gewone of minder gewone stilistische variant’ tot ‘uiterst ongebruikelijk gelegenheidssynoniem’. De invulling van dit onderdeel moeten wij in dit stadium wat in het vage laten, en wel om twee redenen. Een eerste is het materiaal. Vijf dagen krantetaal is duidelijk onvoldoende voor het aanleggen van een verzameling synoniemen met onderling verschillende gebruikswaarde. Een tweede probleem is de wat vage scheidslijn tussen deze parameter en de conceptuele, die in sectie 6 wordt behandeld. Alleen in het geval van zuivere synonymie, overigens een betrekkelijk zeldzaam verschijnsel, kan het probleem van de onomasiologische saillantheid onafhankelijk van de andere parameter gesteld worden. Wanneer de synonymie niet volledig is, duiden de verschillende woorden hoe dan ook een (lichtjes) verschillend concept aan, en speelt bijgevolg ook de vraag naar de conceptuele relevantie een rol. In het materiaal waarover wij op dit moment beschikken, ontbreken zuivere illustraties van onomasiologische waarden, zodat wij ons hier moeten behelpen met geconstrueerde voorbeelden. Stel, bijvoorbeeld, dat iemand die in een tekst veelvuldig het woord buikdanseres moet gebruiken, om de stilistische eentonigheid te doorbreken dat woord al eens afwisselt met, wij verzinnen maar wat, bekkendraaister. Het is evident dat dit woord dan als gelegenheidssynoniem niet dezelfde status als benaming kan krijgen als het eerstgenoemde woord. Een ander voorbeeld is de lexicale verbinding minister van buitenlandse zaken, waarvoor in kranten soms (omwille van de bondigheid?) het synoniem buitenlandminister wordt gebruikt. Ook hier geldt dat het laatstgenoemde woord voor het genoemde begrip minder gewoon is - voorlopig, toch - en dat er bijgevolg minder dwingende redenen zijn om het in een woordenboek op te nemen, dan dat het geval is voor de eerstgenoemde uitdrukking. Uit dit laatste voorbeeld spreekt overigens ook de suggestie dat bij deze waardenschaal niet alleen woorden moeten worden betrokken, maar ook niet-lexicale omschrijvingen. Voor een illustratie daarvan verwijzen we naar het in sectie 6 behandelde woord muziekinitiatief. | |||||||||
6 Conceptuele relevantieDe woordenschat van een taal is de ontologische classificatie van de wereld volgens die taal. Dat is het uitgangspunt van elke vorm van filosofie die de natuurlijke taal als kenmiddel serieus neemt. Een woord in een taal zal eerder een klasse aanduiden, een syntactische constructie een occasionele doorsnede van klassen. Het gebeurt | |||||||||
[pagina 81]
| |||||||||
echter ook wel dat dit laatste wordt uitgedrukt door een woord. Het eerder genoemde muziekinitiatief hebben wij aangetroffen in de zin van ‘initiatief uitgaande van de muziekwereld’. De noodzaak tot vorming ervan lijkt eerder ingegeven door het aantal aanslagen waarover de journalist kon beschikken voor zijn stuk dan door enige conceptuele nood; bijgevolg is er ook weinig aanleiding tot opname in een woordenboek. Dat laatste is b.v. wel het geval bij prestigeslag of rechtshulp, woorden die concepten aanduiden die (eventueel tijdelijk) als maatschappelijke constanten beschouwd kunnen worden, en daarom hoger staan in de conceptuele hiërarchie dan muziekinitiatief. Conceptuele relevantie heeft ook te maken met het onderscheid tussen algemene taal en taalkringen. Voor woorden die tot een specifieke taalkring behoren, is het relevant in welke mate die taalkring in de algemene taal is doorgedrongen (vgl. woorden als debuutalbum versus heroverwegingsonderzoek); verder is van belang hoe belangrijk het woord binnen de taalkring is. In sommige gevallen lijkt het er op dat de samenstelling niet echt een zelfstandig concept vormt, maar slechts een specificatie is van het concept dat door het tweede lid wordt uitgedrukt. Wij doelen op samenstellingen met als tweede lid woorden als fabriek, industrie, installatie en functie, die onbeperkt produktief verbonden kunnen worden met het hele woordenbestand van een bepaald semantisch veld. De aldus gevormde samenstellingen hebben een verminderde waarde als zelfstandig conventioneel concept; ze hoeven bijvoorbeeld niet apart gememoriseerd te worden, omdat de taalgebruiker voor het hele veld een soort van analogie-‘regel’ kan gebruiken. Ook opname van dit soort samenstellingen door de lexicograaf heeft niet direct de hoogste prioriteit. De vorming van een samenstelling kan gemotiveerd zijn door de behoefte aan een stilistisch neutrale naam voor een concept, maar ook door de wens om ‘gekleurde’ informatie over dat concept te geven. Een voorbeeld van een dergelijke rhetorische samenstelling is strafschoppenfestival, waar twee woorden uit verschillende sferen met elkaar worden verbonden. Noodzaak tot opname van dit soort samenstellingen hangt af van de mate waarin het aldus gecreëerde concept zelf conventioneel wordt of van de mogelijkheid dat de gekleurde samenstelling de oorspronkelijke neutrale aanduiding gaat verdringen. Ten slotte willen wij nog wijzen op samenstellingen met als eerste lid ‘encyclopedische’ namen, zoals Dasa-topman of Decca-set. Ook in dit geval kan de lexicograaf er op rekenen dat de taalgebruiker voor de interpretatie een analogieredenering ter beschikking staat, uitgaande van het verband tussen de bovengenoemde eigennamen en algemenere begrippen als ‘bedrijf’ of ‘platenproducent’, en van wereldkennis inzake deze laatste twee begrippen. | |||||||||
[pagina 82]
| |||||||||
Bibliografie
Instituut voor Nederlandse Lexicologie Postbus 9515 2300 RA Leiden |
|