| |
| |
| |
Van epicentrum tot episch centrum:
Enige notities over distinctieve morfologie
Camiel Hamans
1 Inleiding
Aardbevingen zijn onnederlands. De Limburgse schok bewees het. ‘Episch centrum bij Roermond’, schreef het enkele ochtendblad dat de volgende morgen al met een bericht kwam. Verwarring door de schrik van het moment? Of een voorbeeld van volksetymologische verbastering?
‘De schelpen vielen hem van de ogen’, meldde een sportverslaggever in een andere krant. Een tikfout of een voorbeeld van herinterpretatie? En wat te denken van ‘lagunes in een verhaal’? Van ‘surveillance van betaling’ of van ‘boterhammen met konijnekaas’?
De linguïstiek heeft zich met dit soort verschijnselen zelden bezig gehouden. Ze gelden als grappige versprekingen en verschrijvingen en worden daarom hooguit als psycholinguïstisch interessante incidenten gezien. Leiden ze tot blijvende veranderingen, dan gelden ze als voorbeeld van geslaagde volksetymologie. En bij die constatering is het meestal gebleven. Hoe dit type volksetymologie werkt en of er een systematisch verband bestaat met andere taalkundige fenomenen, is vrijwel niet onderzocht.
Zabrocki's theorie van diacrise, ook wel distinctieve morfologie genoemd, biedt echter mogelijkheden tot beschrijving en verklaring.
| |
2 Distinctieve morfologie
Van Marle (1990:15), die er op wijst dat taalverandering structureel vaak ‘oppervlakkig’ werkt en dientengevolge geen acht slaat op ‘de voor de synchronie cruciale abstracte, onderliggende systematiek’, noemt in dit verband het verschijnsel diacrise. Hij typeert het, terecht, als de segmentering van woorden op basis van fonologische overeenkomst.
Zabrocki heeft echter niet om deze reden van discrepantie tussen synchronie en diachronie zijn theorie van distinctieve morfologie ontwikkeld. Zijn uitgangspunt was een kritiek op het foneembegrip van de Praagse school.
Zabrocki zag niets in het foneem als kleinste betekenis-onderscheidend woorddeel. Een voorbeeld zal verduidelijken wat hij bedoelde. De Nederlandse woorden paal en maal vormen een minimaal paar, net zoals baal en kaal of taal en zaal. Om nu op basis van deze, en de overige uit dezelfde voorbeelden te construeren paren te komen tot een definiëring van de betekenisonderscheidende fonemen /p/, /m/, /b/, /k/, /t/ en /z/ of tot kenmerken als + stem, vond hij onbevredigend. Paal staat ook in oppositie tot woorden als schaal, praal, staal, kraal, straal en schraal. Het betekenisonderscheidend element tussen paal en deze laatste reeks woorden is steeds een
| |
| |
opeenvolging van klanksegmenten. En naar Zabrocki's inzicht is dat het normale geval. Minimale paren zijn uitzonderlijk.
Het distinctieve element, het woordonderscheidende deel, is voor het doel van dit artikel evenwel niet het belangrijkste van de diacrise. Het klankovereenkomstige - in de voorbeelden tot nu toe -aal - is veel interessanter. Fonologische overeenkomst houdt zich namelijk niet per definitie aan morfeemgrenzen en zodoende biedt de theorie van woorddiacrise verklaringen voor traditioneel moeilijke zaken als suffixherinterpretatie, het ontstaan van nieuwe suffixen, hybride woordvorming en het woordstatus krijgen van delen van een woord.
| |
2.1 Suffixherinterpretatie
In Hamans (1988) en Awedyk en Hamans (1992) wordt een aantal voorbeelden gegeven van suffixherinterpretatie die voor de klassieke morfologie problemen opleveren. Een enkel zal hier voor de duidelijkheid herhaald worden:
(1) |
edeling |
(1a) |
jongeling |
|
Karoling |
|
nakomeling |
|
|
inboorling |
|
lammeling |
De vormen edeling en Karoling bevatten een suffix -ing. Dit suffix heeft morfeemstatus. Het klankovereenkomstige deel, het zogenaamde confusivum, is echter -ling. Geen wonder dus dat het door onschuldige taalgebruikers als een achtervoegsel gezien werd, vervolgens morfeemwaarde kreeg en productief werd. Op deze wijze ontstonden vormen als inboor-ling, leer-ling en oproer-ling.
Naderhand kon het nieuwe morfeem -ling ook toegevoegd worden aan vormen als jonge- en nakome-. In deze voorbeelden is er evenwel een nieuw confusivum ontstaan, namelijk -eling. En ook dat deel werd vervolgens als betekenisdragend onderscheiden, geïsoleerd en herkend. Een nieuw morfeem -eling zag zo het licht, bleef bestaan naast de al gevestigde -ing en -ling, maar werd op zichzelf productief: lammeling, stommeling en nieuweling.
Deze beschrijving op basis van fonologische overeenkomst en daardoor veroorzaakte herinterpretatie heeft meer dan incidentwaarde. Ook suffixen als -ig en -erig, -aar, -naar, -enaar en -elaar en -ier en -enier passen in hetzelfde patroon (cf. Hamans 1988:295).
| |
2.2 Van woorddeel tot suffix
Diacrise verklaart niet alleen hoe via herinterpretatie nieuwe suffixen kunnen ontstaan uit andere, maar ook hoe volstrekt nieuwe suffixen kunnen ontstaan.
| |
| |
In Hamans (1988) en Awedyk en Hamans (1992) zijn vormen als bioloog, theoloog en filoloog behandeld. Oorspronkelijk komt er in deze woorden geen suffix voor. Het tweede deel -loog gaat terug op het Griekse logos, iemand die op een bepaalde manier spreekt. Voorbeelden als deze zijn zo frequent dat het confusivum -loog als een suffix met de betekenis ‘deskundige op een bepaald terrein’ geïnterpreteerd is. Dit suffix is vervolgens productief geworden, zie vormen als vinoloog, radioloog en embryoloog. Deze laatste voorbeelden delen evenwel niet alleen een confusivum -loog maar ook een confusivum -oloog. Dit confusivum is de weg gegaan als beschreven in 2.1 en zo zijn woorden ontstaan als toeristoloog, brodoloog, krantoloog en zelfs deskundoloog.
Het suffixvormende proces is niet per definitie afhankelijk van frequentie. Bewuste taalschepping kan op dezelfde wijze werken:
(2) |
Watergate |
Irakgate |
Dianagate |
|
Saddamgate |
Irangate |
Camillagate |
|
Colorgate |
Tamilgate |
Nannygate |
De voorbeelden onder (2) maken duidelijk hoe het woordscheppings-proces op basis van diacrise werkt. Het Watergateschandaal, genoemd naar het gebouw waarin ingebroken is en door welk feit de hele zaak aan het rollen sloeg, is bekend geworden. Watergate is een normale samenstelling van de delen water en gate.
Toen er zich een volgende, ongeveer vergelijkbare politieke affaire voordeed, is bewust het laatste woorddeel gate gekozen om de politieke en taalkundige overeenkomst aan te geven. Dit -gate is als was het een suffix achter een ander woord gevoegd. Toen de zo gevormde naam eenmaal enige bekendheid verkregen had, ontstond een nieuw productief procédé. Een procédé dat overigens ook aan regels gebonden is. Het suffix -gate kan niet achter n'importe welk woord geplakt worden. Het eerste deel moet een naam of zelfstandig naamwoord zijn, waarvan de referentiële verwijzing direct herkenbaar is. Zo zijn de namen Bredagate en Schouwburggate, respectievelijk slaand op de perikelen in de Bredase gemeenteraad en op de onduidelijkheden rond de Bredase schouwburgplannen, die intussen al drie wethouders de kop gekost hebben, in de lokale gemeenschap geaccepteerd. Een vorm als roodgate, voor bijvoorbeeld de toestanden in de PvdA, is voorlopig nog uitgesloten. PvdAgate zou eerder in aanmerking komen.
| |
2.3 Woordvorming
Diacrise is productief, zoals uit de tot nu toe gegeven voorbeelden blijkt. In commercie, reclame en satire wordt het daarom regelmatig gebruikt. In Hamans (1988:297) is het voorbeeld outtro gegeven, dat op basis van diacrise naar analogie van intro gevormd is. Inmiddels is het proces verder gegaan. -tro is een herkenbaar confusivum geworden en vandaar dat men in de wereld van Sterreclames en Radio drie niet alleen spreekt over een intro van een jingle,
| |
| |
maar eveneens van een extro, het laatste stukje. De betekenis is direct helder; ex-, het confusivim met exit, verwijst naar zoiets als uit en dus naar slot.
Dit proces van hybride woordvorming is niet uitsluitend iets van de moderne reclametaal. Een ouder woord als journaille is op dezelfde wijze samengesteld. Journ- als confusivum met journalist en -(n)aille als confusivum met rapaille of canaille, gepeupel of gemeen volk. De betekenis laat zich dientengevolge raden: journalistengespuis, persmuskieten.
Diacrise leidt niet alleen tot woordvorming in dit type met samenstelling vergelijkbare procédé's. Ook waar woorddelen tot zelfstandige woorden kunnen uitgroeien speelt confusieve overeenkomst een cruciale rol. Van Marle (1985) herhaalt voorbeelden als oer, schap en isme en behandelt uitvoerig het toen net opgedoken tig. Hoe het ‘affix’ tig woordstatus heeft kunnen krijgen, blijft in zijn analyse echter grotendeels buiten beschouwing.
Tig, dat inmiddels zo gewoon geworden is dat het Van Dale (199212:3089) bereikt heeft, is ontstaan uit diacrise. Alle Nederlandse hoofdtelwoorden die naar tientallen verwijzen, zijn gevormd met een achtervoegsel -tig. Vergelijk bijvoorbeeld twintig, dertig, veertig en vijftig. Dit redelijk frequente -tig is dientengevolge een confusivum met een eigen betekenis: tiental. De mogelijkheid om als onafhankelijk woord door het leven te gaan, is hiermee gegeven. De woordbetekenis van tig is wat vager dan ‘tiental’. Het is eerder zoiets als ‘veel’ of ‘vaak’, zie bijvoorbeeld ‘ik heb tig te hard gereden’ of ‘ik heb het je al tig keer gezegd’. Vreemd is deze betekenisvervaging niet. Tiental staat lang niet altijd voor een exact veelvoud van tien, zoals blijkt uit ‘ik heb het je al tientallen keren gevraagd’.
In de marineterminologie kent men de benaming taris. Deze slaat op een adelborst of officier van de administratieve richting. Het is een vrij gewoon woord, in het zeebonkenjargon althans, zoals moge blijken uit het jaarlied van de lichting 1986. Nadat eerst de andere dienstvakken behandeld zijn - ‘stokers doen het met wat kogelvet en de zeeboer doet het met het stuurrad (...). De groene mannen (mariniers) doen het wereldwijd’ - komen de administrateurs en de elctrotechnici in de laatste strofe aan de beurt:
Tarissen doen het met een potlood
en de neukers (electrotechnici) doen het onder spanning
en zo vormen wij de bemanning
zowel op het KIM (Koninklijk Instituut voor de Marine), als op de vloot.
Dit woord taris is via onbewuste confusieve analyse ontstaan:
(3) |
secretaris |
|
notaris |
|
donataris |
|
testamentaris |
Dit rijtje deelt een confusivum -taris. Omdat -taris in al deze voorbeelden geassocieerd is met de wereld van papieren en pennelikkerij, heeft het
| |
| |
confusivum een eigen betekenisaspect gekregen. Hierdoor is het vervolgens mogelijk geworden dat de vorm taris woordstatus verwierf.
Overigens hoeft aan het confusivum -taris niet de exclusieve betekenis ‘papierwerker’ toegekend te worden. Dignitaris heeft hetzelfde confusivum en daarin is van deze associatie niets te bespeuren. Wel is het noodzakelijk, wil woordvorming op deze wijze mogelijk zijn, dat er een redelijke hoeveelheid woorden is dat zo'n confusivum inclusief de connotatie deelt.
| |
3 Versprekingen
Diacrise verklaart niet alleen bepaalde processen van suffixherinterpretatie, suffixvorming of woordvorming, de theorie biedt eveneens een beter begrip van wat er gebeurt in het proces van herinterpreatie in het algemeen.
Voorbeelden als:
(4) |
de schelpen vielen hem van de ogen |
|
onder culturele plaatsen |
|
professorisch vervangen |
|
lagunes aanvullen |
|
contacten identificeren |
|
surveillance van betaling aanvragen |
gelden doorgaans als grappig. En daar is de kous mee af. Eventueel worden ze onder het hoofd malapropismen verzameld en commercieel uitgebaat (zie bijvoorbeeld Gijsbers 1991), maar dat er taalkundig iets systematisch over op te merken valt en dat ze gebruikt kunnen worden als bewijs van de psychologische realiteit van het diacrise-begrip is tot nu toe nimmer vermeld.
Een malapropisme is in de termen van Frank Jansen: ‘het onbewuste gebruik van een verkeerde woordvorm (of uitdrukking) als gevolg van het bestaan van verwarring met een of meer andere, erop lijkende woordvormen of uitdrukkingen’ (Gijsbers 1991:9). Erop lijkend is redelijk vaag. Met behulp van de notie diacrise kan de tot verbastering aanleiding gevende verwarring nauwkeuriger omschreven worden.
Bezie het malapropisme lagune voor lacune. Lagune is zo mogelijk een nog minder bekend woord dan lacune. Het is dus niet voor de hand liggend te veronderstellen dat het onbekende woord lacune door verwarring met het mogelijk vertrouwdere lagune daardoor vervangen zou zijn. Zoals wel mogelijk zou zijn met het bekende publiciteitscrisis voor puberteitscrisis.
Lagune en lacune delen een maximaal, hoewel discontinu confusivum: la-une. Het enige verschil, het diffusivum, is g versus c/k. Bij professorisch versus provisorisch, culturele versus curatele en identificeren versus intensiveren speelt ongeveer hetzelfde:
(5a) |
professorisch |
(6a) |
culturele |
(7a) |
identificeren |
|
provisorisch |
|
curatele |
|
intensiveren |
| |
| |
(5b) |
pro--sorisch |
(6b) |
cu----ele |
(7b) |
i--en--i-eren |
De woorden onder (5a) tot en met (7a) delen paarsgewijs confusiva. Deze zijn vermeld onder (5b-7b). Opvallend aan deze confusiva is dat zij discontinu zijn en dat zij in de gevallen (6b) en (7b) niet maximaal zijn. Het diffusivum in (8b) bijvoorbeeld bestaat uit een aantal opeenvolgende klanksegmenten. In (7b) is ook het diffusivum discontinu.
De klankovereenkomsten die de verwarring of herinterpretatie veroorzaken dienen, zoals uit deze voorbeelden blijkt, vrij ruim te zijn. Hoe ruim kan niet exact aangegeven worden. Wel dat een confusivum vereist is dat langer moet zijn dan een enkel segment. Het confusivum hoeft natuurlijk niet per se discontinu te zijn:
(8a) |
placenta |
voor |
placebo |
confusivum: |
plac--- |
(8b) |
furieuze |
voor |
vicieuze |
|
---ieuze |
De vorm waarmee verwarring ontstaan is, hoeft niet veel bekender, vertrouwder of frequenter te zijn dan de verbasterde. De voorbeelden onder (8a&b) lijken dit aan te geven. Het woord placenta of furieus is immers niet zoveel gewoner als placebo of vicieus.
Gijsbers (1991: 26/27), waaraan ook een deel van de eerdere voorbeelden ontleend is, onderscheidt nog een andere vorm van malapropismen, zogenaamde wandelende klanken:
(9a) |
produceren |
voor procederen |
(9b) |
conservatiezaal |
voor conversatiezaal |
Wandelende klanken is een te simpele aanduiding van wat hier aan de hand is. Er zijn overeenkomsten en verschillen. Een diacritische analyse van deze vormen levert naast duidelijke confusiva - pro---eren en con-er-atiezaal - ook nog diffusieve elementen op die iets klankovereenkomstigs bevatten. In (9a) duc/s - s/ced, in (9b) s--v - v--s. Het is niet uitsluitend de omwisseling, de metathesis, van de in deze diffusiva voorkomende identieke elementen die de verspreking mogelijk maakt. Het essentiële element is het confusivum en daardoor verschillen deze voorbeelden in wezen niet van die welke hiervoor onder (5) t/m (8) gegeven zijn. In (9a) bijvoorbeeld heeft naast metathesis meer plaats gevonden. Anders zou de vorm immers prodeceren geluid hebben.
Wat duidelijk wordt uit deze voorbeelden is dat op basis van confusieve overeenkomst het eerst beschikbare woord uit het mentale lexicon gekozen wordt. Soms is dit een woord dat veel bekender, frequenter of vertrouwder is, noodzakelijk is dit allerminst. De confusieve overeenkomst is het allesbepalende.
Toch moet bekendheid niet geheel als onbelangrijk afgedaan worden.
| |
| |
De juiste vorm is natuurlijk cholesterol. Gijsbers (1991:27) noemt het vergelijkbare voorbeeld chlorestorol, waarvan de een na laatste -o- verklaard moet worden op basis van een confusieve relatie met alcohol, onder het hoofd wandelende klanken. Ten onrechte. Het is hier niet alleen metathesis van de -l- die verantwoordelijk is voor de verbastering. De insertie van het segment -r- kan dan immers niet verklaard worden. Cholesterol komt van het Franse cholestérine, dat weer gevormd is op basis van het Griekse cholè, gal. Dit vrij obscure woord cholè, dat in het Nederlands slechts voorkomt in cholerisch en cholera, heeft een discontinu confusivum met het veel gewonere chloor, namelijk ch-o-. Dat woord is op basis van de confusieve overeenkomst geactiveerd en zo is de verspreking tot stand gekomen.
Onbekendheid van vormen leidt vaker tot herinterpretatie. Het archaïsche schel voor schil, afkomstig van het Middelnederlandse schellen (splijten, schillen) is op wat dialecten na volstrekt uitgestorven. Alleen in Handelingen (9:18) ‘de schellen vallen hem van de ogen’ - hij is niet langer blind voor de werkelijkheid - is het voor bijbelvasten nog gewoon. Geen wonder dat voor wie dit woord niet bekend is een semantisch plausibele herinterpretatie tot het veel normalere schelpen mogelijk is. Schellen en schelpen delen immers een maximaal confusivum schel-en. Het diffusivum is respectievelijk -0ΜΈ- en -p-.
Confusieve herinterpretatie is eveneens mogelijk over de woordgrens heen. Het ligt ook voor de hand. Gesproken taal is immers een continue geluidsstroom. En daar distinctieve morfologie zich baseert op fonisch materiaal spelen morfeem- en woordgrenzen bij deze analyse geen primaire rol:
(11) |
episch centrum voor epicentrum |
De onbekendheid van de vakterm epicentrum en de confusieve overeenkomst van epi- met episch en van -centrum met centrum verklaart deze vorm van herinterpretatie.
| |
4 Volksetymologie
Volksetymologie is een vorm van herinterpretatie. Hoe en waarom volksetymologie werkt is tot nu toe slecht omschreven. Traditioneel onderscheidt men drie typen (zie bijv. Philippa 1987:81-92). Bij de eerste twee soorten gaat het om morfonologische verandering, bij de derde om betekenisaanpassing bij een gelijkblijvende klankvorm. De derde categorie blijft hier buiten beschouwing. Bij de eerste twee zijn onbekendheid en confusieve overeenkomst de kernbegrippen.
Een goed voorbeeld van de eerste soort is oorlam. Dit woord komt uit het Maleis. Een orang lama datang is iemand die lang geleden gearriveerd is. Dus zoiets als een ‘oudgast’. In koopvaardijkringen werd het zodoende een ‘scheldnaam’ voor marinemensen, die immers veel langer in Indië moesten blijven. Vervolgens kwam het woord te staan voor het maatje jenever dat de matrozen hun ‘Dutch courage’ moest verlenen. Semantische argumenten
| |
| |
hebben bij deze aanpassing blijkbaar geen rol gespeeld. Het gaat immers noch om oren noch, of hooguit in een laat stadium, om enige verlamming. Slechts de confusieve relatie kan verantwoordelijk gesteld worden voor de verandering. Dit geval is met andere woorden te vergelijken met de verbastering van epicentrum tot episch centrum. Ook daarbij was de betekenis niet van belang.
Bij de tweede categorie speelt de semantische doorzichtigheid wel een rol, zij het een ondergeschikte. Toneel is een bruikbaar voorbeeld voor dit type. Toneel komt van het Oudfranse tinel. Dit woord betekent ‘gevolg’, ‘hofstoet’. Later werd het ‘de plaats of de tribune vanwaar aanzienlijken parades en dergelijke konden gadeslaan’. Vervolgens werd het de ‘stellage voor vertoningen’. Een semantisch plausibele relatie met tonen werd nu gelegd en vandaar ton-. In dit opzicht is dit type volksetymolgie niets anders dan het onder het hoofd versprekingen gegeven voorbeeld schelpen voor schellen.
Het achterstuk -eel in toneel voor een oorspronkelijk Oudfrans -el is niets bijzonders. In personeel en bureel, beide op zijn minst terug te traceren tot de 16e eeuw, heeft zich hetzelfde voorgedaan.
Semantische transparantie is, zoals uit deze voorbeelden blijkt, niet de alleen bepalende oorzaak of aanleiding tot volksetymologische aanpassing. De onherkenbaarheid van de ontleende vorm is dat. De richting die de verandering gaat wordt vervolgens bepaald door confusieve overeenkomst met al in de taal aanwezige woorden, waarbij de definitieve ‘keuze’ mede beïnvloed kan worden door veronderstelde betekenisverwantschap.
Semantische argumenten kunnen echter ook belangrijker zijn:
Biefstuk is een laat Nieuwnederlandse ontlening aan het Engels; het komt van beefsteak. Slechts -steak is wezenlijk veranderd. Beef- is aan de fonologische systematiek van het Nederlands aangepast en dus verkort en vervolgens op een Nederlandse wijze ‘fonetisch’ gespeld. Voor aanpassing van -steak op zich is, blijkens het voorkomen van het zelfstandige woord nu, geen noodzaak aanwezig. -steak leek confusief echter te veel op een in een vergelijkbare context voorkomende vorm -stuk:
(13) |
lendestuk |
nekstuk |
|
ribstuk |
halsstuk |
|
braadstuk |
klapstuk |
|
kniestuk |
wangstuk |
Al deze namen slaan op bereidbare delen van runderen of varkens. Vandaar dat het confusivum -stuk in deze context de betekenisassociatie deel van vlees verkreeg. -steak en stuk hebben eveneens een confusivum, st-k, en slechts een minimaal, eenplaatsig, diffusivum. Gezien de klank- en betekenisovereenkomst, beefsteak is immers ook een bereidbaar deel ven een rund, is -steak geheranalyseerd als -stuk.
Confusiva hebben overigens doorgaans geen exclusief en exact te beschrij- | |
| |
ven denotata. Hooguit is er sprake van betekenisassociatie, dus van connotatie. Bij het confusivum -stuk of -st-k is dit evident. Lendestuk en vraagstuk hebben ook een gezamenlijk confusivum stuk. Het betekenismoment ‘deel van vlees’ speelt bij ‘vraagstuk’ natuurlijk geen rol.
Bij klanksymboliek is dit nog duidelijker:
(14) |
pief |
pieneut |
piepjanknor |
|
piel |
piepel |
pierder |
|
piemel |
piepen |
pieremegoggel |
|
pienefen |
piepertje |
pieren |
Al deze voorbeelden delen een confusivum pie- en een negatieve begripsassociatie. Zoals in Hamans (1980) uitvoerig is betoogd, is het evenwel onjuist te veronderstellen dat pie- hierdoor een exclusieve negatieve betekenis verkregen zou hebben. Pyama en piepkuiken, met eenzelfde confusivum pie, hebben niets pejoratiefs.
Van de andere kant is een negatieve betekenisassociatie bij het confusivum pie- wel psychologisch reëel (zie ook Awedyk & Hamans 1992:222). De naam Piet in erotisch verband gebruikt, krijgt daardoor direct een platte interpretatie. Zie bijvoorbeeld de uitdrukking piet in 't hok voor ‘gemeenschap hebben’. Jan Pierewiet en pierewaaien, twee ontleningen aan keurige woorden uit respectievelijk het Frans en het Russisch, hebben door deze ‘intuitive semantic load’ (Awedyk & Hamans 1992:222) ook hun onserieuze bijklank gekregen.
Volksetymologie speelt niet uitsluitend een rol bij ontlening:
Halster stamt van het Middelnederlandse halfter of halchter. Deze twee laatste vormen hebben een confusivum hal- gemeen met hals. Toen de betekenis van het eerste deel niet langer transparant was - het betekent ‘handvat’ en is verwant aan heft - is, zeker gezien de functie van het voorwerp, de relatie met het klankovereenkomstige woord hals gelegd.
Bij nachtmerrie speelt de semantiek nauwelijks een rol. Nachtmerrie komt van nachtmere, dat weer afkomstig is van nachtmare. Mare is hier niet het woord mare ‘boodschap’, maar mare, mar ‘kwelgeest, spook’ dat nog aangetroffen wordt in het Franse cauchemar, eveens ‘nachtmerrie’. Dit mare is in het Nederlands volledig obsoleet geworden. Het andere mare is eveneens in onbruik geraakt. Vandaar de verandering, toen er geen enkele betekenis meer herkend kon worden in het eerste deel. De richting van die verandering is vervolgens bepaald door de confusieve overeenkomst met het dichtsbijzijnde substantief waarvan de diffusieve plaatsen ook met vocalische segmenten bezet zijn.
Volksetymologische verandering beperkt zich niet tot woorden. Ook ander gelexicaliseerd materiaal, zoals uitdrukkingen, kan geherinterpreteerd worden.
| |
| |
(16a) |
je kunt het schudden |
(16b) |
iets in de melk te brokkelen hebben |
In (16a) was het oorspronkelijk schutten ‘verhoeden, tegengaan, beletten’, zoals in het verouderde een huwelijk schutten, ‘bezwaren inbrengen tegen een aangekondigd huwelijk’.
Dit werkwoord schutten is in onbruik geraakt en daardoor niet meer herkend. Op basis van het minimale diffusieve verschil, - stem in plaats van + stem, is schutten toen als het verbum schudden geherinterpreteerd.
Bij (16b) speelt de semantiek wel een rol. Een bescheiden rol weliswaar. Brokkelen moet eigenlijk brokken luiden. Dit werkwoord brokken betekent ‘in brokken breken’, met name van brood en beschuit om dit in soep of pap te mengen. Brokken als werkwoord is zo goed als uitgestorven. Toch was het uit het zinsverband duidelijk dat op de plaats van brokken een verbum moest staan. En natuurlijk een werkwoord dat confusief dicht bij brokken ligt. Het werd dus brokkelen. Ieder vindt dat nu ook gewoner dan brokken, ondanks het feit dat er zelden meer brood- of beschuitbrokken door melk gemengd worden om pap te maken. Dit komt door het confusivum -elen, dat brokkelen gemeen heeft met werkwoorden als:
(18) |
lummelen |
|
lepelen |
|
stommelen |
Het suffix -elen heeft een frequentatieve betekenis. Omdat de betekenis van (18b), ‘niets te vertellen hebben’ meer dan eenmaligheid suggereert is een frequentatief verbum als brokkelen daardoor semantisch voor de hand liggend.
| |
5 Besluit
Met het voorgaande is de zinvolheid van het begrip diacrise of van de distinctieve morfologie aangetoond. Segmentering op basis van fonologische overeenkomst beschrijft en verklaart onder meer het proces van suffixherinterpretatie, hoe nieuwe suffixen ontstaan, hoe hybride woordvorming kan werken, hoe ‘affixen’ tot zelfstandige woorden kunnen uitgroeien, hoe bij ontlening aanpassingen kunnen optreden, welke systematiek aan versprekingen ten grondslag ligt en hoe bepaalde processen van volksetymologische aard opereren. Samengevat: diacrise geeft een theoretische basis aan de notie herinterpretatie.
De theorie van de distinctieve morfologie is geen erg exacte. De betekenisaspecten van het confusivum blijven bijvoorbeeld rijkelijk vaag. Hoe groot een confusivum moet zijn, wil het als klankovereenkomstig herkend worden, is niet nauwkeurig te bepalen. De theorie beschrijft en verklaart ook alleen, voorspellende waarde heeft ze niet. Overigens is dat niets bijzonders. Theorieën die van doen hebben met lexicaal materiaal kunnen dat nimmer (zie Seuren 1985).
| |
| |
Wel blijkt de theorie psychologisch reëel en daarmee bewijst ze niet alleen in taalwetenschappelijk opzicht zinvol te zijn maar ook bij te dragen aan de beschrijving en de verklaring van het menselijk taalvermogen.
| |
Bibliografie
Awedyk, W. en C. Hamans (1992) ‘The “Poznan School” of Structural Linguistics’. In: A. Ahlqvist (ed.), Diversions of Galway. Papers on the History of Linguistics. Benjamins, Amsterdam/Philadelphia, p. 213-225. |
Gijsbers, L. (1991) Een slipje van de sluier. M&P, Weert. |
Hamans, C. (1980) ‘Why didn't piel turn into pijl?’. In: W. Zonneveld en F. Weerman (eds.), Linguistics in the Netherlands 1977 - 1979. Foris, Dordrecht, p. 307-320. |
Hamans, C.(1988) ‘De overeenkomst tussen literama en actreutel’. In: Spektator 17, 289-299. |
Marle, J. van (1985) ‘Bij de woordwording van tig’. In: De nieuwe taalgids 78, 145-148. |
Marle, J. van (1990) Over de ongelijksoortigheid van synchronie en diachronie. P.J. Meertensinstituut, Amsterdam. Oratie VU. |
Philippa, M. (1987) Woorden hebben geschiedenis. Nijgh & Van Ditmar, 's Gravenhage. |
Seuren, P. (1985) Discourse Semantics. Blackwell, Oxford. |
Zabrocki, L. (1980) U podstaw struktury i rozwoju jezyka; At the Foundation of Language Structure and Development. Ed. by J. Banczerowski. Panstwowe Wydawnictwo Naukowe, Warszawa. |
Baronielaan 185
4818 PG Breda
|
|