Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morfologische problemen bij de lexicale uitbreiding van het Fries
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De lexicale uitbreiding van het Fries: een kort overzichtSinds de opkomst van de Friese beweging in de 19de eeuw is geprobeerd het Fries een ruimere plaats te geven in domeinen waarin het vanouds niet of nauwelijks een rol speelde. Het feit dat het Fries meer werd gebruikt in een groter scala van tekstsoorten leidde al vanzelf tot uitbreiding van de woordenschat. Ons gaat het hier echter niet om incidentele scheppingen, maar om de meer systematische pogingen tot lexicale uitbreiding van het Fries. Wij beperken ons in het kader van dit artikel tot een globale schets.Ga naar eind2. Het ligt voor de hand dat men de eerste aanzetten tot systematische lexicale uitbreiding vindt op het gebied van de taalkundige terminologie. Met de eerste grammaticale beschrijvingen van het Fries kwam er ook behoefte aan Friese taalkundige termen. Al in de Nederlandstalige Friese grammatica van Colmjon (1863) worden Friese benamingen voor de grammaticale basisbegrippen voorgesteld. Friese termen waren natuurlijk onontbeerlijk in de eerste Friestalige grammatica van het Fries, van Postma & De Clerq (1904). In hun voorwoord wijzen Postma & de Clerq expliciet op de algemene noodzaak van lexicale uitbreiding van het Fries en zij voegen aan hun grammatica een lijst toe van taalkundige uitdrukkingen die ze in hun boek gebruiken. Deze lijst vormt de basis van de taalkundige terminologie, zoals die vandaag de dag nog wordt gebruikt (vgl. Boersma (1974; 1975)). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (1) geven wij een aantal voorbeelden van Friese taalkundige termen:
De voorbeelden geven meteen een idee van de belangrijkste procédé's om de woordenschat te vergroten (vgl. ook Århammar (1988, 717-720)). Onder (1a) vinden wij een voorbeeld van terminologisering van een bestaand woord (al is het voorbeeld niet helemaal zuiver, omdat het bestaan van het Nederlandse klemtoon vast en zeker een rol heeft gespeeld bij de keuze). De voorbeelden onder (1b) zijn gevallen van nieuwvorming. Het belangrijkste middel tot taaluitbreiding is echter leenvertaling (vgl. (1c)). Wat de taalkundige terminologie betreft, is vooral het Duits een belangrijke leverancier geweest. De namen van de woordsoorten zijn bijvoorbeeld grotendeels ontleend aan deze taal. Natuurlijk heeft ook het Nederlands een belangrijke bron gevormd. En voor de benamingen van de tempora hebben zelfs de Deense termen model gestaan. Een laatste procedé voor het vormen van nieuwe termen is ontlening. Daarvan zou men kunnen spreken bij het gebruik van de Latijnse taalkundige termen (vgl. (1d)). Een belangrijke aansporing tot taaluitbreidingsactiviteiten vormden de ideeën van de ‘Jongfriezen’, een literair-culturele beweging die rond 1915 opkwam en die voor het Fries een rol opeiste op alle levensgebieden. In dat verband moet vooral het werk van Botke op het terrein van de geologie en de biologie genoemd worden (vgl. Botke (1921), (1936 - 1940)). Een tweede stimulans voor de lexicale uitbreiding van het Fries vormde de oprichting van de Fryske Akademy in 1938. In de publikaties van de Fryske Akademy werd het Fries als wetenschappelijke voertaal gebruikt. Zo is bijvoorbeeld in de Fryske lânboubibletheek (1940-1948), een reeks boeken over de moderne landbouw, veel natuur- en scheikundige terminologie te vinden. Door het lexicografische werk van de Fryske Akademy, met name het samenstellen van handwoordenboeken, kwam er behoefte aan een zekere terminologische standaardisering, vooral op het gebied van de biologie. In speciale | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
publikaties werden officiële namen vastgesteld voor planten, dieren en de delen van het menselijk lichaam (zie voor een overzicht De Haan & Hoekstra (1992)). Met het aannemen van het zogenaamde Tusken-rapport Frysk yn it offisiële ferkear in 1978 nam ook de provinciale overheid een stuk verantwoordelijkheid op zich voor de geleide uitbreiding van het Fries. In dit rapport werd de instelling bepleit van een instantie voor taalontwikkeling en taalkundige bijstand. Deze beleidsaanbeveling resulteerde in de benoeming van een terminoloog bij de Fryske Akademy, die zich bezig moest houden met de structurele ontwikkeling van Friestalige terminologie en nomenclatuur, vooral op gebieden waar het Fries nog weinig uitgestoeld was. Daarbij werd aanvankelijk het accent gelegd op het Fries in het officiële verkeer. In samenwerking met een honderdtal informanten en een commissie van deskundigen werd geprobeerd om Friese benamingen vast te stellen voor begrippen uit het officiële verkeer in de ruimste zin. Dit resulteerde o.a. in een ‘Wurdlist foar it offisjele ferkear’ (Wurdlist (1989)), die op ruime schaal werd verspreid bij de Friese overheidsinstellingen. Aan de ontwikkeling (en de invoering) van Friese termen voor het officiële verkeer zijn natuurlijk allerlei problemen verbonden (o.a. van politieke, sociaal-psychologische en juridische aard). In dit artikel zullen wij ons alleen bezighouden met de taalkundige en dan speciaal de morfologische kant van de zaak. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Morfologische problemenLexicale uitbreiding vindt in de Friese situatie (en waarschijnlijk in het algemeen) in verreweg de meeste gevallen plaats door middel van leenvertaling. Het is niet verwonderlijk dat het Nederlands daarbij vaak de brontaal vormt. Dat geldt in versterkte mate voor lexicale uitbreiding op het gebied van het officiële verkeer. Dat het Nederlands daar, meer dan bijvoorbeeld bij de hiervoor genoemde taalkundige terminologie, als uitgangspunt wordt genomen, heeft twee duidelijke redenen. In de eerste plaats is de terminologie van het officiële verkeer gekoppeld aan Nederlandse instituties en vormt het Nederlands dus automatisch het referentiekader. Ten tweede is de taal van het officiële verkeer meer ‘publiek bezit’ dan de taalkundige vaktaal. Meer dan bij een vaktaal van een beperkte groep zal daarom bij de taal van het officiële verkeer gelet moeten worden op de algemene acceptabiliteit van de termen. In het Friese geval betekent dat meestal dat niet te veel van het Nederlands kan worden afgeweken. Eén van de taalkundige eisen waaraan een nieuwe term moet voldoen, is dat hij in overeenstemming is met de morfologische structuur van de taal. Lexicale uitbreiding van het Fries is daarom een activiteit die dwingt tot een voortdurende contrastieve analyse van de morfologie van het Fries en het Nederlands. Lexicale uitbreiding in het domein van het officiële verkeer voegt daar nog | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een extra dimensie aan toe. In meer officiëel taalgebruik doen zich morfologische bijzonderheden voor die in ‘normaal’ taalgebruik niet of veel minder voorkomen (het gebruik van speciale affixen, relatief ingewikkelde afleidingen, enz.). Het zijn juist deze bijzonderheden die soms onvermoede morfologische verschillen tussen Fries en Nederlands blootleggen en een helder licht werpen op specifieke morfologische eigenschappen van het Fries. Hierna zullen wij een aantal probleemgevallen bespreken die dit illustreren (zie De Haan & Hoekstra (1992) voor een uitgebreidere inventarisatie). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Ned. her-/ Fr. wer-De meeste morfologische problemen bij de lexicale uitbreiding van het Fries in het officiële verkeer doen zich voor bij affigering en daar zullen wij ons in het volgende dan ook toe beperken.Ga naar eind3. Laten we beginnen met een relatief eenvoudig geval, nl. de Friese equivalenten van Nederlandse afleidingen met het prefix her-, dat redelijk populair is in officiële contexten. Voor een analyse van het nogal eigenaardige gedrag van dit prefix verwijzen wij naar de literatuur (bijv. Zonneveld (1985)). Voor ons doel is het voldoende om vast te stellen dat her- werkwoorden selecteert, waarbij de klemtoon soms op het werkwoord en soms op het prefix valt:
In het Fries kunnen her-afleidingen heel gemakkelijk vertaald worden met behulp van het partikel wer- ‘weer’. De voorbeelden in (2) luiden in het Fries dus als in (3), waarbij de klemtoon zowel in de a- als in de b-voorbeelden op het partikel valt:Ga naar eind4.
Op basis van sommige van de complexe werkwoorden in (2) en (3) kunnen vervolgens nominalisaties worden gevormd, zoals in (4):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gebruik van het partikel wer- in deze min of meer officiële termen is weliswaar ‘nieuw’, maar kan worden beschouwd als een natuurlijke uitbreiding van een al bestaand gebruik van wer- in het Fries. Het Fries gebruikt bij een kleine groep werkwoorden het partikel wer- in ongeveer dezelfde betekenis als het partikel werom- ‘terug’. In het Nederlands is bij dergelijke vormingen meestal alleen terug- mogelijk, afgezien van enkele marginale (archaïsche, idiomatische) gevallen met weer-, weder- of her- (vgl. ANS (1984, 508)):Ga naar eind5.
De situatie in het Fries vertoont overeenkomst met die in het Duits, dat bij ongeveer dezelfde groep van werkwoorden ook zowel wieder- ‘weer’ als zurück- ‘terug’ toelaat (vgl. (6a)). En ook in de Duitse equivalenten van gevallen als in (3) en (4) vinden we een veelvuldig gebruik van wieder- (vgl. (6b)):
Samenvattend zouden we kunnen zeggen dat het Fries in dit specifieke geval van lexicale uitbreiding gebruik maakt van een procédé dat al in de kiem aanwezig was in de omgangstaal (vgl. de werkwoorden in (5)) en dat op een natuurlijke wijze tot bloei kan worden gebracht in het domein van het officiële taalgebruik (vgl. (3) en (4)). Daardoor ontwikkelt het Fries zich op dit punt in de richting van het Duits, waar het partikel wieder- al langer een ruimer gebruik kent (vgl. (6)). De inherente mogelijkheden van het partikel wer- in het Fries komen dus als het ware aan het licht, nu het Fries zich op het domein van het officiële taalgebruik begeeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Ned. -ende(n)/ Fr.?Bij de ontwikkeling van Friese terminologie voor het officiële verkeer stuit men geregeld op Nederlandse vormingen zoals in (8):
Het gaat hierbij om nomina agentis, afgeleid met het suffix -ende. Dit suffix is waarschijnlijk ontstaan door herinterpretatie van als zelfstandig naamwoord gebruikte adjectieven die van tegenwoordige deelwoorden zijn afgeleid: hulpbehoevende ‘iemand die hulpbehoevend is’ --> ‘iemand die hulp behoeft’. Afleidingen op -ende komen vaak of soms zelfs uitsluitend in het meervoud voor. Suffigering met -ende is vrijwel beperkt tot het officiële taalgebruik. Dit verklaart misschien waarom er in de morfologische literatuur, voorzover ons bekend, geen aandacht aan is besteed. Ook in het Duits wordt -ende gebruikt voor het vormen van persoonsnamen (vgl. Fleischer (1983, 139)):
In het Fries zijn afleidingen op -ende nauwelijks gangbaar. In een vooral gesproken taal zoals het Fries, was misschien weinig behoefte aan nog een extra nomina agentis-vormend suffix naast -er. Wat verder een rol kan spelen is dat het tegenwoordig deelwoord in gesproken taal weinig voorkomt. Toch is er misschien ook een meer structurele reden waarom -ende in het Fries weinig populair is. De combinatie -enden, die in het meervoud zou ontstaan, wordt in het Fries als lastig uitspreekbaar ervaren. Het Fries heeft m.a.w. een fonologisch filter als in (10):
De ratio achter dit op het eerste gezicht wat curieuze filter ligt waarschijnlijk in de sterke neiging tot syllabisering in het Fries. Onafhankelijke evidentie voor het filter in (10) komt van adjectiefnominalisaties op het suffix -ens. Afleiding met -ens op basis van adjectieven op -end leidt tot een slecht resultaat en gewoonlijk wordt in zo'n geval uitgeweken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar een vorming met het concurrerende -heid. Zo wordt bijv. in plaats van ??erchtinkendens ‘achterdocht’ erchtinkendheid gebruikt. Het blijkt, dat de weinige gevallen van afleidingen op -ende die in het Fries voorkomen (meestal Nederlandse leenwoorden), ofwel gevormd zijn op basis van eenlettergrepige werkwoorden zoals stean ‘staan’ en dwaan ‘doen’ ofwel alleen in het enkelvoud voorkomen (vgl. (11)). In beide gevallen zijn het geen schendingen van het filter in (10).
Voor de meeste Nederlandse termen in (8) is een rechtstreekse Friese leenvertaling dus niet mogelijk (of in ieder geval problematisch, wanneer er behoefte bestaat aan een meervoudsvorm). De oplossing die gekozen wordt, is ofwel een omschrijving (de opvarenden - de lju oan board ‘de mensen aan boord’) ofwel een afleiding op -er:
Hoewel suffigering met -er in veel gevallen een bruikbaar alternatief voor afleiding met -ende lijkt, moeten nog wel een paar kanttekeningen worden gemaakt. Ook in het Nederlands komt naast -ende soms -er voor. Zie bijv. de gevallen in (13):
Uit die voorbeelden blijkt duidelijk dat er een stijl- en betekenisverschil is tussen vormingen op -ende en -er. Afleidingen op -er duiden op concrete personen die een bepaalde activiteit verrichten. Daarentegen zijn afleidingen op -ende meer abstract; ze verwijzen naar personen voorzover ze lid zijn van een bepaalde categorie of klasse van mensen die een activiteit verrichten. Vaak duiden ze, als pluralia tantum, dan ook de hele categorie of klasse aan. Het is waarschijnlijk juist dit categoriserende en klassificerende karakter van afleidingen op -ende dat ze zo populair maakt in het officiële taalgebruik. In | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Fries gaat dit stijl- en betekenisverschil tussen -ende en -er natuurlijk verloren. In het Nederlands kunnen afleidingen op -ende ook worden gebruikt als sexe-neutrale aanduiding, wanneer de afleiding op -er gemarkeerd ([+mannelijk]) is. Dat is bijv. het geval bij verplegenden (vgl. verpleger - verpleegster). Ook deze mogelijkheid ontbreekt uiteraard in het Fries. Wij concluderen dat juist de lexicale uitbreiding van het Fries in het officiële verkeer ons confronteert met de vraag waarom afleidingen met het suffix -ende in het Fries, anders dan in het Nederlands (en het Duits), vrijwel ontbreken. Bij het zoeken naar een alternatief voor -ende in het Fries komt men dan als vanzelf terecht bij het probleem van de status van -ende naast -er in het Nederlands. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Voltooide deelwoordenEen probleem, waar men bij het gebruik van het Fries in het officiële verkeer voortdurend tegenaan loopt, vormen afleidingen op basis van voltooide deelwoorden. Voor we hier verder op ingaan, is het misschien goed om een paar woorden te zeggen over de morfologie van het Friese werkwoord. In tegenstelling tot het Nederlands heeft het Fries naast sterke werkwoorden twee klassen van zwakke werkwoorden (vgl. Tiersma (1985, 68-71)). Klasse I, waarvan de infinitief uitgaat op -e en waarvan de verleden tijd en het voltooid deelwoord worden gevormd met behulp van een dentaalsuffix (bijv. wenne ‘wennen’ - wende - wend), is ook bekend uit de andere Germaanse talen. Daarnaast bezit het Fries echter een tweede klasse van zwakke werkwoorden, die in de infinitief eindigen op -je en waarvan verleden tijd en voltooid deelwoord uitgaan op -e (bijv. wenje ‘wonen’ - wenne - wenne). Een ander verschil met het Nederlands is het ontbreken van het prefix ge- in het voltooid deelwoord (van alle klassen van werkwoorden). De voltooide deelwoorden van de tweede zwakke klasse nu blijken zich over de hele linie te verzetten tegen verdere morfologische bewerking. Zo kan het voltooid deelwoord niet als basis dienen voor persoonsnamen op -e (vgl. (14a)) en adjectiefnominalisaties op -ens (vgl. (14b):
Het probleem met de voltooide deelwoorden van de tweede zwakke klasse is waarschijnlijk dat ze vanuit een perceptioneel oogpunt minder goed te herkennen zijn. De uitgang -e, die deze deelwoorden hebben, wordt gedeleerd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor de schwa van het volgende suffix.Ga naar eind6. Het is waarschijnlijk niet alleen de ‘gekapte’ -e die het deelwoord van de tweede zwakke klasse moeilijk te identificeren maakt. Ook het ontbreken van het prefix ge- draagt bij tot de slechte herkenbaarheid van het deelwoord in het Fries. Dat blijkt uit het feit dat de afleidingen van de door hun uitgang beter gemarkeerde deelwoorden van de eerste zwakke klasse en van de sterke werkwoorden vaak ook een beetje gewrongen aandoen, althans wanneer het grondwoord ongeleed is. Deze gewrongenheid verdwijnt bij afleidingen van geprefigeerde of samengestelde deelwoorden:
Blijkbaar kan een prefix of een partikel het gemis van ge- hier goedmaken. Bij voltooide deelwoorden van de tweede zwakke klasse met hun gedeleerde e- uitgang kan een prefix of partikel de afleiding niet redden. De slechte herkenbaarheid van het Friese voltooide deelwoord blijkt ook nog uit een paar andere verschijnselen. Terwijl in het algemeen het attributieve gebruik van voltooide deelwoorden zonder meer mogelijk is (vgl. (16)), zijn voltooide deelwoorden waarvan de uitgang (-en of -t) samengesmolten is met de stam, moeilijk in prenominale positie (vgl. (17)). Ook in dit geval leveren deelwoorden van geprefigeerde of partikelwerkwoorden wèl een acceptabel resultaat op.
Voltooide deelwoorden met een ‘opgeslokte’ uitgang kunnen ook weer nauwelijks als basis voor afleidingen dienen. Een afleiding als bijvoorbeeld ?bûnens ‘gebondenheid’ van bûn ‘gebonden’ is op zijn minst twijfelachtig. Het zal duidelijk zijn dat dergelijke beperkingen op het gebruik van het voltooid deelwoord lastig zijn bij de lexicale uitbreiding van het Fries in het officiële verkeer; juist in het officiële verkeer komt afleiding op basis van voltooide deelwoorden relatief vaak voor. Pasklare oplossingen zijn niet voorhanden, we kunnen hier alleen de richting aangeven waarin deze zijn gezocht. In de meeste gevallen wordt gekozen voor een omschrijving. Zo wordt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeklaagde wel vertaald door oanklage persoan ‘aangeklaagde persoon’ en wordt voor gestructureerdheid uitgeweken naar strukturearre-wêzen ‘gestructureerd-zijn’. Indien mogelijk wordt een beroep gedaan op een andere vorming. Zo wordt gedaagde in het Fries foarroppene ‘voorgeroepene’ en kan voor gestraften de afleiding straflingen worden gebruikt. In contexten waarin behoefte bestaat aan een vaste term - en dat is in het officiële verkeer vrijwel altijd het geval - zijn omschrijvingen natuurlijk nauwelijks een oplossing. We zien dan ook geregeld dat bij gebrek aan iets beters de onfriese vormingen toch worden gebruikt. Sommige daarvan zijn zelfs min of meer ingeburgerd geraakt, bijvoorbeeld ôffurdige ‘afgevaardigde’.Ga naar eind7. Al met al vormt de weerbarstigheid van het voltooid deelwoord in het Fries een netelig probleem, een probleem dat in het dagelijks taalgebruik eenvoudig kan worden vermeden en daardoor bijna niet opvalt, maar dat in meer officiële domeinen in zijn volle omvang naar voren komt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 ConclusieIn het voorafgaande hebben we aan de hand van een aantal concrete gevallen willen laten zien hoe een heel specifieke activiteit, de lexicale uitbreiding van een minderheidstaal, inzicht kan verschaffen in de morfologische structuur van zo'n taal. Door systematische lexicale uitbreiding komen bepaalde morfologische eigenschappen van het Fries aan het licht en worden bepaalde morfologische problemen duidelijker zichtbaar. Als zodanig heeft de lexicale uitbouw van het Fries in nieuwe domeinen een interessante heuristische functie bij het onderzoek naar de Friese morfologie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fryske Akademy Doelestrjitte 8 8911 DX Leeuwarden |
|