Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De typologie van persoonsmarkering op pre- en postposities
|
(1) | olvas-unk | (lees-1pl) | ‘wij lezen’ |
(2) | ház-unk | (huis-1pl) | ‘ons huis’ |
(3) | alatt-unk | (onder-1pl) | ‘onder ons’ |
In de literatuur worden deze verschijnselen in het algemeen niet in samenhang met elkaar besproken, maar eerder afzonderlijk behandeld als ‘agreement’ in (1), possessieve affigering in (2) en adpositionele pronomina of geconjugeerde adposities in (3). Voor deze vormen lijkt het echter aannemelijk dat ze alle in een diachronisch proces passen waarin zwakke pronomina clitiseren en vervolgens tot referentiële affixen worden. Deze affixen ontwikkelen zich tot elementen die louter een congruentiefunctie hebben. In het laatste stadium slijten deze vormen vaak af, zelfs tot dat ze geheel verdwenen zijn (cf. Givón 1976 en De Groot & Limburg 1986). Schematisch kan deze ontwikkeling als volgt voorgesteld worden:
(4) | vrij pronomen → clitic → referentieel affix → congruentie affix → ø |
Talen variëren in de wijze waarop ze van de affixen gebruik maken. Soms wordt er een onderscheid gemaakt tussen ‘verbale’ en ‘nominale’ affixen. De distributie van affixen binnen één categorie kan eveneens sterk variëren. Toch is er met betrekking tot het gebruik van de affixen zowel tussen als binnen talen een duidelijke systematiek te zien (cf. De Groot & Limburg 1986 en Radics 1982). Hierop kom ik in sectie 2 terug. In dit artikel wil ik mij echter richten op de distributie van referentiële affixen met betrekking tot de categorie van adposities zoals in (3). Het blijkt namelijk dat er gaten in de distributie zitten. Dit wordt in sectie 3 nader toegelicht. In de daarop volgende sectie wordt aan de hand van een zestal hypotheses een aanzet tot een verklaring van deze gaten gegeven.
2 De typologische situatie
2.1 Sample
Voor het onderzoek naar de distributie van pronominale affixen bestaat nog geen
verantwoord sample van talen om tot typologische uitspraken te komen. Aan de hand van de methode Rijkhoff e.a. (t.v.) zou vastgesteld kunnen worden wat de spreiding van talen is die pronominale affigering kennen. Vervolgens zou een sample samengesteld kunnen worden dat rekening houdt met genetische en geografische factoren. Zo ver is het echter nog niet. Vervolgens doet zich het probleem voor dat van veel talen met pronominale affigering te weinig bekend is. Dit geldt in het bijzonder waar het om diachronische kwesties gaat. De gegevens waarop ik mij voorlopig baseer, zijn dus met een zekere toevalligheid verkregen. De hypotheses die ik in dit stuk formuleer kunnen dan ook gezien worden als een poging om tot een systematisch onderzoek van de distributie van pronominale affixen te komen.
2.2 Woordsoorten
De voorbeelden (1)-(3) laten zien dat pronominale affixen kunnen voorkomen op verba, nomina en adposities. Talen staan echter vaak niet alle drie de combinaties toe. Op grond van data van circa 20 talen lijkt de volgende hiërarchie relevant te zijn:Ga naar eind1.
(5) | Verba > nomina > adposities |
Als talen pronominale affixen hebben, dan is het werkwoord de eerste categorie waarmee ze gecombineerd kunnen worden. De volgende categorie is het nomen en als laatste kandidaat treedt pas de adpositie op. De hiërarchie in (5) houdt ook de implicatie in dat een taal die bijvoorbeeld pronominale affigering van adposities kent, deze vorm van affigering ook toepast op de categorieën die hoger in de hiërarchie staan.
Typologisch bestaan er dus de volgende klassen van talen die pronominale affigering (PA) kennen:
(6) | a | V + PA | ||
b | V + PA, | N + PA | ||
c | V + PA, | N + PA, | Adpos + PA |
Een tweetal uitzonderingen op deze klassifikatie vormt de kern van bespreking in dit artikel. In sectie 3 wordt dit toegelicht.
2.3 Paradigma's
Talen kunnen één of meer paradigma's van pronominale affixen hebben. Er zijn talen met één paradigma dat het subject op het werkwoord uitgedrukt, de possessor op het nomen en het object op de adpositie.Ga naar eind2. Er zijn ook talen die verschillende paradigma's hebben om verbale van niet-verbale affigering te onderscheiden, of om het onderscheid tussen subjects-, direct objects-, of indirect
objectsmarkering te maken. Ik wil hier niet ingaan op het hoe of wat van de mogelijke combinaties die er in talen voorkomen. Ik wil wel de volgende twee punten noemen. (i) De mogelijkheid dat een taal een apart paradigma van affixen op adposities heeft, is statistisch zeer gering. (ii) Als een paradigma dat gebruikt wordt bij adposities ook bij één andere categorie voorkomt, dan is dat de categorie van het nomen. Ik heb tot nu toe geen taal aangetroffen waarin enerzijds het werkwoord en de adpositie een paradigma van pronominale affixen hebben en anderzijds het nomen een ander paradigma. Als er twee categorieën samengaan dan zijn het nomen en adpositie. Verdelingen als (7a) en (7b) komen dus voor, maar (7c) niet. Beschouw
(7) | Paradigma 1 | Paradigma 2 | |
a | V+PA | ||
N+PA | |||
Adpos+PA | |||
b | V+PA | N+PA | |
Adpos+PA | |||
c | *V+PA | N+PA | |
Adpos+PA |
3 Distributie
3.1 Gaten
Met betrekking tot het gebruik van pronominale affixen in combinatie met adposities bestaat er typologisch een tweetal bijzondere situaties. De eerste doet zich voor in talen waarin nomina en soms zelfs ook verba niet geaffigeerd kunnen worden, maar (een aantal) adposities wel. Dit is in tegenspraak met wat we op basis van de hiërarchie die in (5) gegeven is, mogen verwachten. De distributie ziet er schematisch als volgt uit:
(8) | V(+PA), | N, | Adpos+PA |
De tweede doet zich voor in talen waarin een aantal maar niet alle adposities geaffigeerd kunnen worden. Deze talen hebben een gespleten systeem met betrekking tot de distributie van pronominale affixen op adposities. Schematisch:
(9) | V+PA, | N+PA, | Adpos+PA / Adpos |
3.2 Verklaringen
Gegeven de hiërarchie (5) mogen we aannemen dat talen die eruit zien als (8) in een eerder stadium pronominale affigering van zowel het verbum als het nomen gehad moeten hebben. Voor deze talen moet dan een verklaring gevonden worden voor het feit dat de affigering op adposities behouden is gebleven, terwijl die op nomina en verba is verdwenen. In de secties 4.4 tot en met 4.6 wordt op deze mogelijkheid ingegaan.
Met betrekking tot (9) ligt de zaak iets ingewikkelder. Er zijn hier twee soorten verklaringen mogelijk. De ene is gebaseerd op de overweging die hierboven gegeven is, namelijk dat sommige combinaties van adpositie met suffix verdwenen zijn. De andere echter is gebaseerd op de overweging dat bepaalde combinaties van adposities met affixen nooit gevormd zijn. In de secties 4.1 tot en met 4.4 wordt op deze laatste mogelijkheid ingegaan.Ga naar eind3.
4 Hypotheses
4.1 Oorsprong van adposities
Hypothese 1: Deverbale adposities staan minder vaak PA's toe dan denominale adposities.
Veel adposities in talen hebben een verbale of nominale oorsprong. Verbale vormen kunnen stammen zijn, hulpelementen, deelwoorden en seriële werkwoorden (cf. Mellison & Blake 1981). De werkwoordelijke vormen die zich tot adposities ontwikkelen, kennen vaak geen inflectie, zeker geen pronominale affigering. Op grond hiervan is het mogelijk dat deze klasse van adposities ook geen pronominale affixen neemt. Een voorbeeld hiervan vormt een klasse van postposities in het Hongaars die teruggaan op adverbiale participia, zoals mulva ‘na’, nézve ‘gezien’, en kivéve ‘uitgezonderd’. Deze postposities kunnen gelijk de adverbiale participia niet van PA's voorzien worden. Vergelijk:
(10) | a | Énekel-ve | dolgoz-om. | ||
zing-ADV.PART | werk-1s | ||||
‘Ik werk zingend.’ | |||||
b | Er-re | nézve | nincs | kifogás | |
dit-subl | gezien | neg.cop | bezwaar | ||
‘Vanuit dit oogpunt is er geen bezwaar.’ |
Bij nomina die zich tot adposities ontwikkelen, is juist het tegenovergestelde aan de hand. Nomina die zich in talen met PA's op alle categorieën ontwikkelen tot adpositie, kennen ook possessieve affigering (zie hiërarchie (5)). De historische ontwikkeling kan als volgt samengevat worden. Possessieve constructies van het soort ‘het huis z'n holte’ kunnen ontwikkelen tot adpositionele constructies waarin ‘z'n holte’ opgevat wordt als de grammaticale uitdrukking van plaats,
d.w.z. ‘in’. In veel talen is te zien dat adposities teruggaan op possessieve constructies. Schematisch kan dit als volgt voorgesteld worden:
(11) | expressie | type constructie: NP-POSS | → | type constructie: Adpos+PA |
huis holte-3s | ‘het huis zijn holte’ | ‘in het huis’ | ||
huis dak-3s | ‘het huis zijn dak’ | ‘op het huis’ | ||
huis rug-3s | ‘het huis zijn rug’ | ‘achter het huis’ |
4.2 Niet-complexe versus complexe vormen
Hypothese 2: Analytische adposities staan minder vaak PA's toe dan synthetische en morfologisch niet-complexe adposities.
Deze hypothese is gebaseerd op de observatie dat analytische uitdrukkingen meestal geen affigering toestaan, terwijl synthetische uitdrukkingen dat vaak wel doen. Een uitdrukking van locatie als ‘on top of’ is dus een slechte kandidaat voor PA's; ‘on-top’ is een betere, maar eenvoudig ‘top’ is de beste. De volgende hiërarchie lijkt in het geding te zijn:
(12) | stam | > | synthetische vorm | > | analytische vorm |
Het Hongaars kent een aantal synthetische postposities die uit een nomen met een oude locatiefnaamval bestaat. Deze postposities kunnen met een PA gecombineerd worden. Bijvoorbeeld:
(13) | hely-ett-em |
plaats-loc-1s | |
‘in plaats van mij’ |
Vormen zoals helyett ‘in plaats van’ waren al als postpositie gegrammaticaliseerd voordat het proces van pronominale affigering in het Hongaars zich voltrok. Synthetische postposities in het Hongaars die op basis van een nomen met een andere, synchrone naamval gevormd zijn, staan geen PA's toe.
4.3 Preposities versus postposities
Hypothese 3: Preposities staan minder vaak PA's toe dan postposities.
Statistisch komt de combinatie van postposities en PA's aanzienlijk meer voor dan de combinatie van preposities en PA's. Wat de verklaring hiervoor is, weet ik niet. Affigerende preposities komen vooral in Semitische talen voor, bij voorbeeld in het Maltees (Sutcliffe 1936):
(14) | a | bi-ni | (in-1s) ‘in mij’ |
b | bi-h | (in-3s) ‘in hem’ | |
c | bil-Malti (in-Maltees) ‘in het Maltees’ |
Binnen talen zou de distributie van PA's dus mede bepaald kunnen worden door het type adpositie: pre- of postpositie. In dit verband is het aardig te vermelden dat de preposities die het Hongaars kent, geen PA's toelaten. Het is mint én ‘als ik’ en niet *mint-em (als-1s) ‘als ik’.
4.4 Vrije adposities versus gebonden adposities
Hypothese 4: De uitdrukkingen van grammaticale relaties staan als vrije morfemen eerder PA's toe dan als gebonden morfemen.
Het Hongaars kent PA's op postposities, maar ook op naamvallen. Dat wil zeggen dat morfemen die als naamval fungeren ook met PA's gecombineerd kunnen worden. Vergelijk de volgende voorbeelden:
(15) | a | Péter-nek | / | nek-ed |
Peter-DAT | DAT-2s | |||
‘aan Peter’ | ‘aan je’ | |||
b | Péter-től | / | től-e | |
Peter-ABL | ABL-3s | |||
‘van Peter’ | ‘van hem’ |
De meeste van deze naamvallen gaan terug op postposities die enclitisch aan het nomen verbonden werden. Dat deze vormen van clitisch elementen suffixen werden, blijkt uit het feit dat deze vormen zich aan de regels van vocaalharmonie zijn gaan onderwerpen.Ga naar eind4.
Het Fins, dat aan het Hongaars verwant is, kent een andere situatie: postposities kunnen geaffigeerd worden, maar naamvallen niet. Als een grammaticale relatie niet door een postpositie maar door een naamval uitgedrukt wordt, dan gebruikt het Fins de constructie waarin het pronomen of nomen van casus voorzien wordt. Vergelijk het Hongaars met het Fins:
(16) | postpositie | naamval | ||
Fins | (minu-n) | kanssa-ni | minu-ssa | |
ik-gen | met-1s | ik-ines | ||
‘met mij’ | ‘in mij’ | |||
Hongaars | (én-)allat-om | (én-)nek-em | ||
ik-onder-1s | ik-dat-1s | |||
‘onder mij’ | ‘aan mij’ |
4.5 Nomen versus pronomen
Hypothese 5: Adposities die in combinatie met een nomen gebruikt worden,
komen minder vaak met PA's voor dan adposities die niet in combinatie met een nomen gebruikt worden.
Geaffigeerde adposities zijn op zich volledige uitdrukkingen. Als men nadruk wil leggen op de persoon, dan staan de meeste talen een uitbreiding van een pronominaal element toe. Dit kan een vrij pronomen zijn of een enclitisch verbonden pronominaal element. Deze talen staan niet toe dat in deze gevallen het PA weggelaten wordt (zie (17c)). Een taal waarin dat wel mogelijk is, komt in sectie 4.6 aan de orde. Vergelijk het Abchazisch (Hewitt 1979) met het Hongaars:
(17) | Abchazisch | ||
a | a-q'+nə | (3sneut-op) ‘op het / erop’ | |
b | *yarà a-q'+nə | (het 3sneut-op) ‘op het / erop’ | |
c | *yarà q'+nə | (het op) ‘op het / erop’ | |
(18) | Hongaars | ||
a | mögött-em | (achter-1s) ‘achter mij’ | |
b | én-mögött-em | (ik-achter-1s) ‘achter MIJ’ | |
c | *én-mögött | (ik-achter) ‘achter mij’ |
Het PA moet in deze constructies opgevat worden als het element dat uitdrukking geeft aan persoon en getal. In constructies met een nomen + adpositie kan hierin verandering optreden. In het Abchazisch is de postpositie altijd voorzien van een PA. De nomina gedragen zich als een soort appositie bij de PA's. De PA's dragen de kenmerken van getal en geslacht, de nomina niet. Het Hongaars verschilt op dit punt van het Abchazisch. In constructies met een nomen en een postpositie gebruikt het Hongaars geen PA's meer. Vergelijk het Abchazisch met het Hongaars:
(19) | a | Abchazisch | a-jəyas | a-q'+nə | ||
def-rivier | 3sneut-op | |||||
‘op de rivier’ | ||||||
b | Hongaars | az | asztal | mögött | ||
de | tafel | achter | ||||
‘achter de tafel’ |
Merk op dat PA's in deze constructies ook redundant zouden zijn, omdat het nomen in het Hongaars voor getal gespecificeerd is. Getal komt in het Abchazisch dus in het PA tot uitdrukking (20a), en in het Hongaars in het nomen (20b). Schematisch:
(20) | a | Abchazisch | man achter-3s | man achter-3p |
b | Hongaars | man achter | mannen achter | |
‘achter de man’ | ‘achter de mannen’ |
Gegeven het feit dat het nomen alle semantische en grammaticale informatie
bevat, wordt het PA overbodig, waardoor de mogelijkheid ontstaat dat de PA's in deze constructie verdwijnen.
4.6 Topic - focus
Hypothese 6: Adposities in constructies waarin persoon benadrukt wordt, komen minder vaak met PA's voor dan adposities in constructies waarin persoon niet benadrukt wordt.
Als bij het gebruik van geaffigeerde adposities nadruk gelegd wordt op de persoon die het PA uitdrukt, dan gebeurt dat meestal op de volgende wijze: de constructie wordt uitgebreid met een pronomen. Voorbeelden hiervan zijn onder andere (17b) en (18b). In deze constructie wordt persoon dus tweemaal uitgedrukt, eenmaal door het pronomen en eenmaal door het PA. In deze gevallen is er, gelijk de gevallen die in sectie 4.5 genoemd zijn, sprake van redundantie. Ook hier ontstaat de situatie waarin de PA's kunnen afslijten. Een taal waarin dit gebeurd is, is het Erza Mordwien. Deze Finoegrische taal gebruikt geen affigerende postposities bij nomina meer (vgl. Hongaars in (19b)). De taal heeft de volgende constructie gekend, maar die is nu obsoleet:
(21) | moń | malaso-n | (obsoleet) |
1s.GEN | naast-1s | ||
‘naast mij’ |
In die gevallen waarin persoon de pragmatische functie van focus vervult, wordt tegenwoordig de constructie gebruikt waarin het PA niet wordt toegepast. Beschouw:
(22) | moń | malaso |
1s.GEN | naast | |
‘naast MIJ’ |
Als persoon topic-functie heeft, wordt gebruik gemaakt van PA's en blijft de toevoeging van het pronomen achterwege. Vergelijk (23) met (22):
(23) | malaso-n |
naast-1s | |
‘naast mij’ |
De distributie van de constructies (22) en (23) is dus gebaseerd op pragmatische verschillen, hier aangeduidt met focus en topic.
Merk op dat bij de topicale constructies de informatie van persoon alleen vervat is in het PA. Als een taalsysteem de persoonsonderscheidingen niet wil verliezen, dan zullen de PA's in deze constructie niet verdwijnen. Met andere woorden, adposities met PA's kunnen heel conservatief zijn. Dit geldt in het bijzonder waar het gaat om eerste en tweede persoon. Zij verwijzen naar de
spreker en hoorder, de obligate participanten in communicatieve situaties, die prototypisch een topic functie vervullen. In de hier geschetste ontwikkeling kan een verklaring gevonden worden voor het feit dat sommige talen, zoals het Iers, geaffigeerde postposities kennen, maar geen pronominale affigering op nomina en verba. Dit verklaart dan de uitzondering op de hiërarchie genoemd in (5).
5 Besluit
In dit artikel heb ik een aantal hypotheses geformuleerd voor verklaringen voor gaten in de distributie van pronominale affixen op adposities in en tussen talen. Over iedere hypothese zou veel meer gezegd kunnen worden. Ik heb niet meer dan een aanzet willen geven met het doel een systematisch onderzoek naar pronominale affigering op adposities te bevorderen.
De verklaring voor de aan- of afwezigheid van PA's op adposities in talen is in de meeste gevallen van een aantal factoren afhankelijk. Een van de factoren die altijd een rol kan spelen is de volgende. De fase waarin een taal pronominale affigering ontwikkeld vormt een schakel in de ontwikkeling die begint bij vrije pronomina en eindigt bij congruentie-affixen (zie (4) hierboven). Nieuwe adposities die na de afsluiting van deze fase in het taalsysteem opgenomen worden, kan het als volgt vergaan: (i) op basis van analogie worden ze ook geaffigeerd, of (ii) ze gedragen zich als niet-inflecterende adposities die met vrije pronomina en nomina voorkomen. Dit is op zich al een mogelijke oorzaak van een split in de distributie van PA's op adposities.
Een andere factor is dat in sommige gevallen verschillende hypotheses van toepassing kunnen zijn voor de verklaring van het feit dat een adpositie niet geaffigeerd wordt. Hier kan de Hongaarse prepositie kivéve ‘uitgezonderd’ als voorbeeld dienen. Dat kivéve niet geaffigeerd kan worden, vindt een verklaring in hypothese 1, omdat kivéve van verbale oorsprong is. Anderzijds kan ook hypothese 2 van toepassing zijn, omdat kivéve zich gedraagt als een prepositie en niet als een postpositie (De Groot t.v.). Deze gevallen moeten ieder op zich onderzocht worden. Vanuit typologisch oogpunt kan echter de volgende gezegd worden. De kans op het voorkomen van pronominale affixen is groter naarmate de adpositie voldoet aan de linker kolom en kleiner als de adpositie voldoet aan de rechter kolom in het volgende overzicht dat bij wijze van samenvatting van de hypotheses gegeven wordt:
(24) | voorkeur voor PA's | geen voorkeur voor PA's | |
1. | denominale adpositie | > | deverbale adposities |
2. | morfologisch niet-complexe adposities | > | morfologisch complexe adposities |
3. | postposities | > | preposities |
4. | vrij morfeem | > | gebonden morfeem |
5. | adpositie zonder nomen | > | adpositie met nomen |
6. | persoon is topic | > | persoon is focus |
Bibliografie
Erdödi, J. (1968) Erza-mordvin szövegek. Budapest: Tankönyvkiadó. |
Givón, T. (1976) ‘Topic, pronoun, and grammatical agreement.’ In: Ch.N. Li (ed.) Subject and Topic, 151-188. New York: Academic Press. |
Groot, C. de (1989) Predicate Structure in a Functional Grammar of Hungarian. Dordrecht: Foris. |
Groot, C. de (t.v.) ‘The Hungarian converb or verbal adverbial in -va/-ve’. In: M. Haspelmath & E. König eds. Converbs (gerunds, adverbial participles) in cross-linguistic perspective. Berlin: Mouton de Gruyter (te verschijnen). |
Groot, C. de & M.J. Limburg (1986) ‘Pronominal elements: diachrony, typology, and formalization in Functional Grammar.’ Working Papers in Functional Grammer 12. |
Hewitt, B.G. (1979) Abkhaz. Lingua descriptive studies 2. Amsterdam: North-Holland. |
Mallinson, G. & B.J. Blake (1981) Language typology. Amsterdam: North-Holland. |
Radics, K. (1982) ‘Affixed person-marking paradigms -- a history and typology’. In: F. Kiefer ed. Hungarian linguistics, 467-513. Amsterdam: Benjamins. |
Rijkhoff, J., D. Bakker, K. Hengeveld & P. Kahrel (t.v.) ‘A method of language sampling’. Studies in Language (te verschijnen in 1993, jaargang 17, nr 1.). |
Sutcliffe, E.F. (1936) A grammar of the Maltese Language. Oxford: Oxford University Press. |
IFOTT
Spuistraat 210
1012 VT Amsterdam
- eind1.
- De hiërarchie is gebaseerd op woordsoorten. Dit is op zich niet voldoende. Sommige talen maken een onderscheid tussen predicatief gebruikte en niet predicatief gebruikte elementen. Dit onderscheid is niet van belang hier.
- eind2.
- Op basis van de voorbeelden (1)-(3) lijkt het Hongaars zo'n taal te zijn. Dit is niet geval. Er is hier een toevallige overeenkomst tussen het verbale paradigma in (1) en het nominale paradigma in (2) en (3) (De Groot 1989).
- eind3.
- De Groot & Limburg (1986) geven voorbeelden van ‘gaten’ in het systeem met betrekking tot het voorkomen van pronominale affixen op verba en nomina.
- eind4.
- Bijvoorbeeld: Péternek ‘aan Peter’ tegenover Jánosnak ‘aan Jan’.