Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morfologische vaste verbindingen:
|
(1) | I shall regard an idiom as a constituent or a series of constituents for which the semantic interpretation is not a compositional function of the formatives of which it is composed. (Fraser 1970:22) |
De passage in (1) lijkt het begrip idioom/vaste verbinding te beperken tot de syntaxis. Maar dat is meer een kwestie van gewoonte dan dat idiomaticiteit in de morfologische component principieel uitgesloten zou zijn. Net zo goed als we veronderstellen dat de semantiek van constituenten regelmatig is opgebouwd op basis van de samenstellende delen, zo nemen we aan dat de betekenis van poplymorfematische woorden opgebouwd is op basis van de betekenis van de samenstellende morfemen (cf. Kooij (1968)). Dat wil zeggen, uitgaande van een visie waarin morfologie niet wezenlijk verschilt van de syntaxis (cf. (2)), mogen we veronderstellen dat ook in de morfologische component vaste verbindingen bestaan.
(2) | a | Morfologie: |
- morfologische bouwstenen | ||
- principes, regels van de morfologie = > morfologische objecten (woorden) | ||
b | Syntaxis: | |
- syntactische bouwstenen | ||
- principes, regels van de syntaxis = > syntactische objecten (constituenten) |
In (3) wordt een definitie van een morfologische vaste verbinding gegeven, uitgaande van de semantische defectiviteitshypothese:
(3) | Een morfologische vaste verbinding is een polymorfematisch woord waarvan de betekenis niet regelmatig af te leiden is uit de betekenis van haar morfologisch significante onderdelen. |
Op basis van zo'n definitie zijn heel wat woorden idiomen: samenstellingen als bofkont, snoeshaan en ijzervreter, derivaties als eindeloos (in de betekenis ‘geweldig’), apartheid en minzaam, en woorden met gebonden morfemen als aardbei, zuinig, oorzaak, bedrieg, bruiloft.
Waarom zijn de definities in (1) en (3) van belang? Omdat met behulp van deze definities syntactische of morfologische objecten worden gedefinieerd die niet gevormd worden door het schema in (2). Dit schema geeft aan welke syntactische of morfologische objecten regelmatig gevormd zijn. Op basis van (1) en (3) worden daaraan de lijsten van onregelmatige syntactische en morfologische objecten toegevoegd. De verzameling morfologische idiomen vormt, tezamen met de morfologische bouwstenen, het morfologische lexicon dat een taalgebruiker moet leren. Op dezelfde wijze vormt de lijst van woorden, n.l. de syntactische bouwstenen, plus de syntactische idiomen de lijst van te leren syntactische elementen, het syntactische lexicon. In Di Sciullo & Williams (1987) wordt dit de listeemlijst genoemd.
(4) | a | morfologische bouwstenen | |
morfologische vaste verbindingen | morfologisch lexicon | ||
b | syntactische bouwstenen | ||
syntactische vaste verbindingen | syntactisch lexicon |
In paragaaf 2 zal ik eerst kort illustreren dat de definitie in (1) voor wat betreft de syntaxis niet het gewenste lexicon voor de syntaxis oplevert. Er zijn vaste verbindingen waarbij het niet duidelijk is of er sprake is van een defectieve semantische betekenisopbouw. Ik zal daarom voorstellen de semantische defectiviteitshypothese te vervangen door de gefixeerdheidhypothese (cf. Everaert (te verschijnen) voor een uitgebreidere argumentatie):
(5) | Een syntactische vaste verbinding is een combinatie van twee of meer woorden waarvan de verbondenheid gefixeerd is gegeven de betekenis van het geheel. |
Daarna zal ik in paragaaf 3 laten zien dat wanneer we een definitie als in (3) hanteren, zich gelijksoortige problemen voordoen in de morfologie. Anders gezegd, ook in de morfologie moeten idiomen gedefinieerd worden op basis van een gefixeerdheidshypothese, analoog aan (5). Tenslotte zal ik in paragaaf 4 laten zien dat deze visie op vaste verbindingen een verrassende uitkomst biedt voor de morfologie.
2 Semantische defectiviteit versus gefixeerdheid
2.1 Archaïsche vormen
Elk jaar bevat het nationale dictee wel een aantal woordgroepen die grammatisch afwijkend zijn omdat ze bijvoorbeeld vormen van flectie laten zien die in het synchrone grammatische systeem niet meer bestaan. In (6) wordt een aantal voorbeelden gegeven:
(6) | a | ten koste van, ten tijde van, te goeder trouw, bij monde van, etc. |
b | van ganser harte, aan den lijve ondervinden, van harte, etc. |
Vooral in de (6b) gevallen is de betekenis van de woordgroep volledig of in hoge mate regelmatig. Vanuit de semantische defectiviteitshypothese is er geen reden om van vaste verbindingen te spreken. Toch zijn ze dat natuurlijk wel, zoals de paren in (7) laten zien (Ik gebruik het ‘#’ teken om aan te geven dat een woordgroep op niet-vormelijke gronden onwelgevormd is):
(7) | #te kost van, #te tijd van, #te goede trouw, #bij mond van, etc. |
De flectie kan niet weggelaten worden zonder tot ongrammaticaliteit te leiden. De synchroon afwijkende vormen zijn gefixeerd.
2.2 Gebonden woorden
Het is niet moeilijk woorden te vinden die alleen maar voorkomen in vaste verbindingen, zogenaamde gebonden woorden:
(8) | van heinde en verre, ergens de brui aan geven, iemand een loer draaien, etc. |
Voor de overgrote meerderheid van de sprekers hebben de gebonden woorden in (8) geen te definiëren betekenis anders dan in die verbinding. Dit ligt anders bij de onderstreepte woorden in de volgende voorbeelden:
(9) | a | in aantocht, in allerijl, in verwachting (in de betekenis zwanger), etc |
b | aanstalten maken, aanstoot geven/nemen, afbreuk doen, etc |
De cursieve woorden in (9) zijn net als de woorden in (8) gebonden woorden maar de betekenisbijdrage van de gebonden woorden in (9) aan de betekenis van de woordgroep is duidelijk vast te stellen. Wederom laat de semantische defectiviteitshypthese verstek gaan. De woordgroepen in (9) zouden geen idiomen zijn. Toch kunnen deze gebonden woorden alleen gebruikt worden indien ze vergezeld gaan van een ander woord, in (9a) een specifiek voorzetsel
en in (9b) een specifiek werkwoord. En dat maakt ze in zekere zin tot vaste verbindingen.
2.3 Collocaties
Collocaties zijn een notoir vaag gedefinieerde groep vaste verbindingen. Het gaat om woordgroepen als in (10) (cf. Van der Wouden (1992) voor verdere discussie):
(10) | a | strenge winter vs. #harde winter |
b | een vergadering sluiten vs. #een vergadering dichtmaken | |
c | een roedel herten/ een school vissen vs. #een school herten/#een roedel vissen |
De volgende passage uit Benson et al. (1986) geeft een beeld van hoe collocaties gedefinieerd kunnen worden (zie ook Bloksma et al. (1992)):
Between idioms, on one hand, and free combinations, on the other, are loosely fixed combinations of the type commit murder. This expression is not an idiom: the meaning of the whole reflects the meaning of the parts. To commit murder differs from free combinations in two ways. Firstly the synonymy of the verb is restricted. In this instance the only synonym seems to be to perpetrate. [...] Secondly, and more importantly, the combination to commit murder is used frequently; it springs readily to mind; it is psychologically salient; it is a ‘fixed phrase’ in English. (p.253)
De voorbeelden in (11) en (12) illustreren de hierbovenstaande bewering dat collocaties weliswaar ‘vaste’ verbindingen zijn maar niet semantisch defectief genoemd kunnen worden:
(11) | a | baarlijke onzin, baarlijke nonsens |
b | #baarlijke dwaasheid, #baarlijke flauwekul, #baarlijke kletskoek | |
(12) | a | argwaan koesteren, achterdocht koesteren, hoop koesteren |
b | #wanhoop koesteren, #wantrouwen koesteren |
2.4 Lichte werkwoorden
In de Engelstalige literatuur wordt de term ‘light verbs’ gebruikt voor de constructie in (13a) in de betekenis (13b):
(13) | a | Ik geef hem een zoen |
b | Ik zoen hem |
Het werkwoord plus ‘lijdend voorwerp’ vormen een complex predikaat waarbij de belangrijkste semantische inhoud door het zelfstandige naamwoord
geleverd wordt, zoals de parafrase laat zien. De betekenisopbouw van lichte-werkwoordconstructies is op zich regelmatig, hoewel afwijkend van het normale patroon werkwoord plus complement. Als we veronderstellen dat de betekenis van de lichte-werkwoordconstructie als geheel een functie is van de betekenissen van het lichte werkwoord en zijn nominale complement dan lijkt, wederom, semantische defectiviteit geen goede richtlijn om deze constructies vaste verbindingen te noemen. Echter, er zijn wel lexicale restricties zoals de voorbeelden in (14) en (15) illustreren:
(14) | a | Ik stelde hem de vraag/#het verzoek hiermee akkoord te gaan |
b | Ik vroeg/verzocht hem hiermee akkoord te gaan | |
(15) | a | Hij maakte een begin/#een start met de cursus |
b | Hij ging van #begin/start met de cursus | |
c | Hij begon/startte met de cursus |
Deze lexicale restricties zijn niet of te leiden op basis van de semantiek van de constructie. De restricties op de verbindbaarheid van deze woorden zijn willekeurig, als in vaste verbindingen. Dat betekent dat de lichte-werkwoordconstructie wat betreft ten minste één aspect de eigenschappen heeft van een vaste verbinding.
2.5 Samenvatting
In sectie 2.1-2.5 heb ik laten zien dat het begrip ‘vaste verbinding’ niet alleen gebaseerd kan zijn op semantisch criteria. In de lexicografie heeft men dat ook onderkend, zoals blijkt uit het citaat uit Benson et al. (1986) in sectie 2.5. Mijn stelling is dat op basis van het hierbovengenoemde ook in een taaltheoretisch model vaste verbindingen op basis van een gefixeerdheidshypothese gedefinieerd moeten worden zoals in (5) hierboven. Vaste verbindingen zijn gefixeerd in de lexicale keuze en in de wijze waarop de lexicale elementen met elkaar verbonden zijn. Welke woorden gecombineerd zijn, is volstrekt arbitrair; er liggen geen semantische en/of syntactische restricties aan ten grondslag.
In deze visie is het betekenisaspect niet direct relevant bij het bepalen of een woordgroep al dan niet een vaste verbinding is. Een niet-regelmatige betekenisopbouw doet er niet toe; het enige dat er toe doet, is dat er sprake is van een gefixeerde arbitraire combinatie van woorden, een ‘ingeburgerde’ woordgroep, om een bepaalde betekenis uit te drukken.
3 Semantische defectiviteit vs. gefixeerdheid bij morfologische vaste verbindingen
In deze paragaaf zal ik laten zien dat men uitgaande van het grammaticale
model in (2) ook in de morfologie uit moet gaan van een gefixeerdheidhypothese en niet van de defectiviteitshypothese.
3.1 Archaïsche vormen
Er zijn in de morfologie vormen die semantisch transparant zijn maar een vorm hebben die synchroon niet meer voorkomt anders dan in de hier genoemde woorden. Het woord leer heeft een variant leder in constituenten als een leren/lederen fauteuil. Het enige verschil tussen de twee vormen is dat leder quasi formeel gebruikt wordt en de suggestie van kwaliteit wordt gewekt. In samenstellingen komt de vorm leder nog alleen voor in lederwaren:
(16) | a | lederwaren, leerbewerking |
b | #leerwaren, #lederbewerking |
In beide gevallen in (16a) is er geen reden om te veronderstellen dat het hier om vaste verbindingen gaat gegeven de semantische defectiviteitshypothese. Echter, uitwisseling van leer en leder leidt tot onwelgevormheid (16b). Blijkbaar gaat het hier toch om vaste verbindingen waarbij de restricties op de verbindbaarheid van woorden geschonden wordt.
Het woord eer in hem komt de eer toe... heeft een variant ere in de vaste verbinding ere wie ere toekomt, in beide gevallen ‘hulde’ betekenen. In de samenstellingen in (17a) wordt zowel eer als ere gebruikt:
(17) | a | erebaantje, eretitel, eerbewijs |
b | #eerbaantje, #eertitel, #erebewijs |
Geen van de gevallen komt in aanmerking voor de status van vaste verbinding wanneer we de semantische defectiviteitshypothese zouden aannemen. De voorbeelden in (17b) laten zien dat er beperkingen op de combineerbaarheid van morfemen zijn die duiden op het karakter van vaste verbindingen.
3.2 Gebonden morfemen
De volgende voorbeelden laten zien dat gebonden woorden in de syntaxis identiek kunnen zijn aan gebonden morfemen in de morfologie (18a)-(19a) versus (18b)-(19b). In beide gevallen is de betekenis van het gebonden element duidelijk gedefinieerd:Ga naar eind1.
(18) | a | in de echt verbinden |
b | echtgenoot, echtelijk | |
c | #echt(s)partner, #echtschap |
(19) | a | in ongenade vallen |
b | ongenadig | |
c | #ongenadeloos |
De c-voorbeelden in (18)-(19) laten zien dat ook hier gefixeerdheidsbeperkingen optreden die er op wijzen dat het hier om vaste verbindingen gaat, ook al zijn ze semantisch transparant.
In de voorbeelden in (20a) en (21a) hebben we te maken met de prefixen oer of wan, elk met een duidelijk isoleerbare betekenisbijdrage (cf. (20b) en (21b)), en wederom zien we lexicale restricties (cf. (20c) en (21c)):
(20) | a | oermens, oerbewoner, oerdrift, oervorm |
b | oer = oud, primitief, oorspronkelijk | |
c | #oerhartstocht, #oerpersoon, etc. | |
(21) | a | wanbetaler, wanbeheer, wanbeleid, wanbestuur |
b | wan = slecht | |
c | #wanadministratie, #wanleiding, etc. |
3.3 Morfologische collocaties
Ook bij morfologische collocaties (cf. Van der Wouden (1992)) is het niet direct duidelijk of op basis van de defectiviteitshypothese nog gesproken kan worden van een vaste verbinding. Neem de voorbeelden in (22)-(24):
(22) | a | stomdronken, #stomzat |
b | #toeterdronken, toeterzat | |
(23) | a | spinnijdig |
b | #spinkwaad, #spinboos | |
(24) | a | spuugzat |
b | #spuugbeu |
De betekenis van de morfemen stom en toeter in (22a) is te omschrijven als ‘zeer’. Ondanks het feit dat dronken en zat qua betekenis niet veel van elkaar verschillen, zijn stomzat en toeterdronken onacceptabele woorden. Hetzelfde geldt voor de voorbeelden in (23) en (24). Deze voorbeelden laten zien dat er zeer specifieke combineerbaarheidsrestricties zijn die niet in semantische termen te vatten zijn.
Ook de voorbeelden in (25) en (26) illustreren collocationele restricties:Ga naar eind2.
(25) | a | aartslelijk, aartsdom, aartsbedrieger, aartsbooswicht, aartsdeugniet, aartshuichelaar, aartsleugenaar, aartsvijand |
b | #aartsonaantrekkelijk, #aartsonnozel, #aartssuf, #aartssullig #aartsoplichter, #aartsafzetter , #aartssjoemelaar, etc. | |||||
(26) | a | De doos zit | #stampvol, | tjokvol, | #boordevol, | propvol boeken |
b | Hij schonk het glas | #stampvol, | #tjokvol, | boordevol, | #propvol | |
c | Hij zit | #stampvol, | tjokvol, | boordevol, | #propvol ideeën | |
d | De kroeg zit | stampvol, | tjokvol, | #boordevol, | #propvol |
Ook hier hebben de linker woorddelen een duidelijk te isoleren betekenisbijdrage, namelijk ‘zeer’. Er zijn alleen, wederom, zeer specifiek lexicale restricties op de verbinding van dit niet-hoofd met het adjectivische hoofd in (25), of met een bepaalde betekenisvariant van het hoofd in (26). In alle gevallen zouden deze woorden op basis van de semantische defectiviteitshypothese niet als vaste verbindingen gekenmerkt worden. De met een # gemarkeerde woorden laten zien dat er desondanks wel degelijk sprake is van een vaste verbinding.
3.4 Deverbale afleidingen op basis van lichte werkwoorden
In sectie 2.5 heb ik al laten zien dat bij veel lichte-werkwoordconstructies de betekenis van de constituenten heel goed afgeleid kan worden uit de samenstellende delen. In (27a)-(29a) wordt een aantal gevallen gegeven waarbij lichte-werkwoordconstructies tot woorden, morfologische objecten zijn geworden en ook hier is een regelgebaseerde betekenisopbouw mogelijk. Tegelijkertijd laten de voorbeelden (27b)-(29b) zien dat er idiosyncratische restricties optreden.
(27) | a | belangstelling (belang stellen), geruststelling (gerust stellen) |
b | #verantwoordelijkstelling (verantwoordelijk stellen), #tendienstestelling (ten dienste stellen) | |
(28) | a | ingebruikneming (in gebruik nemen), indienstneming (in dienst nemen) |
b | #inarrestneming (in arrest nemen), #inbedrijfneming (in bedrijf nemen) | |
(29) | a | vormgeving (vorm geven), berichtgeving (bericht geven) |
b | #bevelgeving (bevel geven), #adviesgeving (advies geven) |
Alleen in de gefixeerdheidshypothese zijn de a-voorbeelden vaste verbindingen te noemen.
3.5 Samenvatting
Uit het voorgaande concludeer ik dat ook in de morfologie vaste verbindingen niet op basis van semantische defectiviteit gedefinieerd moeten worden. Ik stel
voor definitie (3) te vervangen door (30):
(30) | Een morfologische vaste verbinding is een polymorfematisch morfologisch object (woord) waarvan de verbondenheid van de morfemen gefixeerd is gegeven de betekenis van het geheel in een taalgemeenschap. |
Morfologische vaste verbindingen zijn gefixeerd in de keuze van morfemen en in de wijze waarop de morfemen met elkaar verbonden zijn. De specifieke keuzen van de morfemen in de vaste verbinding zijn niet gemotiveerd vanuit semantische en/of morfologische eigenschappen van het gehele woord of van de delen van het woord.
Daarmee is nog niet gezegd hoe we zouden kunnen onderkennen of een polymorfematisch woord (of een woordgroep) een vaste verbinding is. Vooralsnog ga ik er van uit dat het antwoord simpel kan zijn dat op basis van welgevormheidsintuïties beslist kan worden of iets een vaste verbinding is. Moedertaalsprekers hebben oordelen over wat gefixeerd is. Een bepaalde combinatie van morfemen (of woorden) is ingeburgerd, voor de spreker herkenbaar als eenheid.
4 Bestaande woorden vs mogelijke woorden: het verschil tussen syntaxis en morfologie
Vanuit een morfologisch perspectief zoals dat in (2) is geschetst, is de definitie in (30) helemaal niet zo vreemd. Het competence model dat daar geschetst wordt, beschouwt morfologie en syntaxis als wezenlijk gelijk. In beide gevallen gaat het om een regelsysteem dat frases, woorden ‘genereert’. Vanuit zo'n perspectief is het voordehandliggend dat de notie vaste verbinding in de morfologie en de syntaxis identiek zijn. De parallellie gaat verloren op het moment dat in de morfologie noties als graduele produktiviteit en de oppositie mogelijk-bestaand (of waarschijnlijk) morfologisch object (woord) geïntroduceerd worden (cf. Van Santen (1992) voor een recente discussie). Immers, in de syntaxis spreken we niet van graduele verplaatsingsregels, of het onderscheid mogelijke frase en bestaande frase.
Aronoff (1983) bekritiseert een visie op de morfologie waarin geen plaats is voor de hierbovengenoemde noties. Hij schetst het volgende beeld wanneer hij het verschil tussen ‘potential words’ (= mogelijke woord) en ‘actual words’ (= bestaand woord) bespreekt.
(31) | betekenis | ‘herkenbaarheid’ | frequentie | |
bestaand woord | arbitrair | ja | ja | |
mogelijk woord | regelgebaseerd | nee | nee |
Één aspect aan dit schema is opvallend gegeven de definitie in (30). Aronoff beweert dat mensen ‘herkennen’ dat een woord een bestaand woord is. Net zo heb ik in paragaaf 3 beweerd dat mensen herkennen wanneer een polymorfe-
matisch woord een vaste verbinding is. Misschien zijn bestaande woorden niets anders dan morfologische vaste verbindingen. Waar ik van mening verschil met Aronoff is de opvatting dat het al dan niet regelgebaseerd zijn van de betekenis van een woord en de frequentie waarmee zo'n woord voorkomt een grote rol speelt bij het onderscheid bestaand-mogelijk (cf. Everaert (te verschijnen)).
Met anderen (cf. Schultink 1992 voor discussie) ben ik van mening dat het in een generatieve competence theorie van de morfologie niet mogelijk is een helder gedefinieerd onderscheid te maken tussen mogelijke en bestaande woorden. In een competence theorie kan alleen aangegeven worden welke woorden mogelijke of onmogelijke woorden van een taal zijn. Of mogelijke woorden als ‘bestaand’ gekenmerkt kunnen worden is niet iets waar een uitspraak over gedaan kan worden. Het enige dat je kan doen, is mogelijke woorden opsommen die een speciale status hebben als vaste verbinding op basis van de definitie in (30). Dit zou tot het volgende beeld leiden:
(32) | a | Onmogelijke woorden zijn morfologisch ongrammaticale woorden |
b | Mogelijke woorden zijn morfologisch grammaticale woorden | |
c | Bestaande woorden zijn morfologisch grammaticale woorden die in het lexicon staan, anders gezegd | |
c' | Bestaande woorden zijn morfologische vaste verbindingen. |
Het enige verschil dat er tussen de morfologie en de syntaxis zou bestaan, is dat de benoemende functie van woorden ertoe leidt dat woorden sneller dan constituenten vaste verbindingen worden.
Deze visie betekent in concreto dat alle polymorfematische woorden in (16)-(29) die niet #-gemarkeerd zijn vaste verbindingen (bestaande woorden) zijn, en dat alle #-gemarkeerde woorden mogelijke woorden zijn. Of neem de woordparen in (33):
(33) | a | omkoopbaar | vs | koopbaar |
b | huisdeur | vs | caravandeur | |
c | kwaadheid | vs | nijdigheid |
Alle woorden in (33) zijn morfologisch grammaticale woorden. Maar misschien is er een verschil tussen de woorden in de linkerkolom en de rechterkolom van (33). Ik zou willen beweren dat de woorden in de linkerkolom in tegenstelling tot die in de rechterkolom vaste verbindingen zijn. Niet in de zin dat het semantisch defectieve woorden zijn, maar dat het gefixeerde woorden zijn.
Ik heb in dit artikel geprobeerd de strenge scheidslijn te geven tussen competence en performance die Schultink (1992) vraagt. Een competence theorie moet ruimte bieden voor het bestaan van vaste verbindingen, zowel in de morfologie als in de syntaxis. In termen van een geïnternaliseerde grammatica is een vaste verbinding alleen gedefinieerd als een type bouwsteen, afwijkend van de ‘gewone’ bouwstenen. De morfologische competence theorie
zou, bijvoorbeeld, moeten specificeren dat de morfologische bouwstenen in het ongemarkeerde geval morfemen zijn en in het gemarkeerde geval ‘combinaties van morfemen’. Een competence theorie moet tevens aangeven welke vormelijke grenzen gesteld worden aan vaste verbindingen - in het geval van morfologische vaste verbindingen bijvoorbeeld: ‘in een morfeemcombinatie XYZ kunnen X en Z geen vaste verbinding vormen’ - en hoe gefixeerdheid gecodeerd kan worden in het lexicon. De vraag of een specifiek polymorfematisch woord een vaste verbinding is, dat wil zeggen een bestaand woord is, kan niet beantwoord te worden door een competence theorie. Een morfologische performance theorie zal antwoord moeten geven op die vraag. (30) definieert de notie vaste verbinding dan ook alleen voor de performance.
Bibliografie
Aronoff, M. (1983) ‘Potential Words, Actual Words, Productivity and Frequency’, S. Hattori & K. Inoue (red.) Proceedings of the XIIIth International Congress of Linguists, CIPL, Tokyo. |
Benson, M., E. Benson & R. Ilson (1986) Lexicographic description of English, John Benjamins, Amsterdam, Philadelphia. |
Bloksma, L., D. Heylen & R.L. Humphreys (1992) ‘Collocations and the Lexicalisation of Semantic Operations, Characterisation: General Issues’, interim report (ET-10/75), RUU. |
Everaert, M. (1991) ‘The Lexical Representation of Idioms and the Morphology/Syntax Interface’, ms RUU. |
Everaert, M. (te verschijnen) ‘Vaste verbindingen (in woordenboeken)’, Spektator. |
Fraser, B. (1970) ‘Idioms within a Transformational Grammar’, Foundations of Language 6, 22-42. |
Kooij, J. (1968) ‘Compounds and Idioms’, Lingua 21, 250-268. |
Santen, A. van (1992) Produktiviteit in taal en gebruik, diss. RUL. |
Schultink, H. (1992) ‘Produktiviteit, competence en performance’, Forum der Letteren 33, 206-213. |
Sciullo, A.M. Di & E. Williams (1987) On the definition of word, MIT press, Cambridge, Massachusetts. |
Sterkenburg, P. van & W. Pijnenburg (red.) (1984) Groot woordenboek van hedendaags Nederlands, Utrecht & Antwerpen, Van Dale Lexicografie. |
Wouden, T. van der (1992) ‘Beperkingen op het optreden van lexicale elementen’, De Nieuwe Taalgids 85, 513-538. |
OTS
Trans 10
3512 JK Utrecht
- eind*
- Ik dank Ariane van Santen en Henk Schultink voor hun commentaar op een eerste versie van dit artikel, en Matthias Hüning en Ariane van Santen voor hun geduld en stimulans bij het voltooien van dit artikel.
- eind1.
- Zie Everaert (1991) voor verdere discussie van deze voorbeelden.
- eind2.
- Merk op dat de oordelen in (25)-(26) veel sterker dan bij de voorbeelden in (22)-(24) aan sprekervariatie onderhevig zijn.