Tabu. Jaargang 23
(1993)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morfologie bestaat niet?
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het probleemEen oud probleem in de grammatica van het Nederlands betreft de eigenschappen van zogenaamd scheidbaar samengestelde werkwoorden. De naam van deze werkwoorden illustreert op treffende wijze het probleem. Als een werkwoord een woord is en woorden worden gekarakteriseerd door lexicale integriteit of atomiciteit (cf. Lapointe 1979, Di Sciullo & Williams 1987), het principe dat delen van woorden niet in aanmerking komen voor syntactische operaties, dan is de benaming scheidbaar samengesteld werkwoord een contradictio in terminis. Er zijn twee manieren om onder dit probleem uit te komen. a) we geven lexicale integriteit op als kenmerk van woorden; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b) we beschouwen scheidbaar samengestelde werkwoorden niet als woorden. De oplossing in a) leidt niet tot een uitweg uit de problematiek aangezien we daarmee het probleem verplaatsen naar de definitie van het begrip woord. Een veel gebruikte en weinig controversiële vormelijke definitie van het begrip woord is gegeven in (1).
(1a) is bedoeld om woorden te onderscheiden van kleinere delen zoals affixen en (1b) om woorden te onderscheiden van woordgroepen. Als we nu lexicale integriteit opgeven, dan vervalt clausule (1b), waarmee het onderscheid tussen woord en woordgroep niet langer gedefinieerd is. Het is dan ook sinds de Vries (1975) gebruikelijk om scheidbaar samengestelde werkwoorden niet als woorden op te vatten, maar als een samenkoppeling van twee of meer woorden. We kunnen daarmee de definitie van woord ongewijzigd laten. Er ontstaat nu echter een nieuw probleem, met name voor theorieën die een onderscheid aanbrengen tussen een morfologische en een syntactische component van de grammatica. Het probleem betreft het feit dat scheidbaar samengestelde werkwoorden, net als andere werkwoorden, de input kunnen vormen van woordvormingsregels, als in uitbreidbaar, opvoering, opschepper etc. We hebben nu dus het probleem dat een linguistische eenheid groter dan het woord, een woordgroep dus, als basis dient voor derivationele woordvormingsregels. Aangezien woordgroepen gevormd worden op basis van syntactische principes, houdt dat in dat syntactisch gevormde eenheden de input vormen voor morfologische regels. Dat valt moeilijk te rijmen met een grammatica waarin morfologie aan syntaxis voorafgaat. Ook dit probleem kan weer op twee manieren worden opgelost:
De a)-oplossing is theoretisch weinig verheffend aangezien het probleem min of meer wordt weggedefinieerd. Als we het hebben over de scheidbaarheid dan noemen we het complex een woordgroep, maar als het gaat om woordvorming dan blijkt het een woord te zijn. Ook empirisch zijn er een aantal problemen in te brengen tegen deze opvatting (zie paragraaf 3). Ik zal daarom wederom de voorkeur geven aan de b)-oplossing (zie ook Borer 1991). Dit betekent dat het standaardbeeld waarin het lexicon tesamen met de morfologische component het materiaal aandraagt voor lexicale insertie in een syntactische struktuur, gewijzigd dient te worden. De vraag die dan ontstaat is of het wel zin heeft om nog te spreken van een afzonderlijke morfologische module. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de vraag of morfologische regels zodanig verschillen van syntactische regels dat een onderscheid in componenten gerechtvaardigd is (cf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Le Roux 1989, Borer 1991). We staan dus voor de derde keer voor een tweesprong:
Het zal niemand verbazen dat ik voorlopig kies voor b). Dit past volledig in een onderzoeksprogramma dat uitgaat van het bestaan van functionele projecties en de regel hoofdverplaatsing (zie Chomsky (1986), Baker (1988), Pollock (1989)). Hieronder zal blijken dat juist het opheffen van het onderscheid tussen morfologische en syntactische regels ons de mogelijkheid biedt een aantal bestaande empirische problemen uit de weg te ruimen. Schematisch kunnen we de verschillende visies op de relatie tussen lexicon, morfologie en syntaxis als volgt afbeelden: De meeste auteurs die zich met scheidbaar samengestelde werkwoorden hebben bezig gehouden gaan uit van een of andere versie van de paradoxale oplossing (Baayen 1986, Booij 1990, Groos 1989, Koster 1975, Le Roux 1989Ga naar eind1., Model 1991, de Vries 1975). Voor de nieuwe linguistische eenheid, die zich bevindt in het niemandsland tussen de drie componenten in (2b), vinden we een aantal verschillende benamingen, zoals ‘samenkoppeling’ (de Vries), ‘D-struktuur adjunct’ (Koster, Groos), ‘syntactische samenstelling’ (Le Roux), ‘lexicale frase’ (Booij) en ‘lexoide’ (Model). Een theoretisch argument tegen een dergelijke oplossing is dat een probleemgebied wordt weggewerkt door de introductie van een nieuw soort linguistische entiteit die zich bevindt tussen woord en woordgroep in. Het is niet duidelijk dat deze nieuwe entiteit gemotiveerd wordt door andere overwegingen dan het oplossen van het probleem van scheidbaar samengestelde werkwoorden. Afgezien van dit conceptuele bezwaar tegen deze oplossing, zijn er ook een aantal empirische problemen te noemen die pleiten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen (2b). Ik ben daar uitgebreid op ingegaan in Bennis (1991 & 1992). Ik zal de belangrijkste overwegingen zeer kort herhalen in paragraaf 3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Het partikel als hoofd van een eigen woordgroepZowel in de visie waarin het partikeldeel van het scheidbaar samengestelde werkwoord wordt opgevat als een morfeem (zie bijv. Neeleman & Weerman 1991), als in de visie waarin het een woord is dat deel uitmaakt van een samenkoppeling of lexoïde, wordt er van uitgegaan dat het partikel niet zelfstandig optreedt als hoofd van een woordgroep. De analyse waarin een partikel een gewoon woord is, leidt tot de opvatting dat een partikel het hoofd is van een partikelgroep. Dat volgt uit de algemene aanname dat ieder zelfstandig lexicaal element het hoofd vormt van een woordgroep. We kunnen hier dus testen in hoeverre de opvatting dat het partikel een woord-deel of een lexoïde-deel is, stand houdt. Alvorens een dergelijke test uit te voeren, moet ik iets zeggen over de manier waarop in de verschillende visies de zinnen in (3) worden afgeleid.
Alle auteurs nemen de volgorde in (3a) als een weergave van de onderliggende volgorde. De zinnen in (3b) en (3c) zijn instanties van het proces van Verb Raising (cf. Evers 1975). Voor aanhangers van de woord-/lexoïde-visie is in (3b) een woord-/lexoïde-deel van het complex verplaatst onder Verb Raising, en in (3c) het hele woord cq de lexoïde. In de visie die het partikel een zelfstandige status toekent, is (3b) het gevolg van een simpele toepassing van VR op het werkwoord bellen, terwijl (3c) het resultaat is van VR na incorporatie van het partikel in het hogere werkwoord. Deze visie veronderstelt dus de aanwezigheid van partikel verplaatsing als een instantie van een syntactische regel. Zoals hierna zal blijken, betreft het hier de regel van hoofdverplaatsing. Deze regel verplaatst een hoofd van een woordgroep naar de positie van het hoofd van de dominerende woordgroep. Er zijn zeker vijf argumenten die pleiten voor een zelfstandige syntactische status van het partikel en dus tegelijkertijd tegen een benadering waarin het partikel deel uitmaakt van het werkwoord. a) Woorden die zich gedragen als partikel kunnen gemodificeerd worden door adverbiale bepalingen (cf. Baayen 1986). We zien dat in (4).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zinnen in (4a-c) zijn in alle relevante opzichten gelijk aan de zinnen in (3), zodat de enige conclusie kan zijn dat naast in (4) een partikel is. Uit (4d) blijkt dat dit partikel gemodificeerd kan worden door bepalingen als vlak en pal. Adverbiale modificatie van woorddelen komt niet voor (cf. valse pianostemmer). De struktuur van een lexoïde (twee hoofden gekoppeld tot een woord) laat ook geen ruimte voor een adverbiale groep als in (4d). De adverbia in (4d) kunnen ook niet worden opgevat als woordgroepen die het werkwoord modificeren. Als we uit (4d) het partikel (naast) weglaten dan leidt dat tot ongrammatikaliteit (pal) of tot een volstrekt andere interpretatie (vlak, drie meter). Zinnen als (4d) pleiten dus direct voor een analyse waarin het partikel het hoofd is van een (eigen) woordgroep. b) Op grond van feiten als in (4d) zou men een compromis kunnen voorstellen waarin een lexoïde bestaat uit een hoofd (het werkwoord) en een woordgroep (de partikelgroep). Ook dan zou men kunnen volhouden dat opbellen een (soort) woord is. Echter, ook dit afgezwakte voorstel leidt tot onjuiste voorspellingen, zoals blijkt uit de ongrammaticaliteit van (5c).
In (5) zien we dat het partikel zelf wel samen met het werkwoord VR kan ondergaan (5b), maar dat de adverbiale bepaling verplicht achter blijft (5c). Dit is precies wat we voorspellen in een analyse waarin het partikel zelfstandig via hoofdverplaatsing wordt verplaatst, maar is strijdig met een analyse waarin het partikel of de partikelgroep deel uitmaakt van een woord of een lexoïde. c) Hoewel dit beperkt mogelijk is, kunnen partikels (met adverbiale bepalingen) getopicaliseerd worden (zie De Vries 1975, Hoeksema 1991). We zien dat in (6).
Het is een bekend feit (zie o.a. Paardekooper 1986) dat, mogelijk met uitzondering van groepen met een verbaal hoofd, de positie voor de persoonsvorm in hoofdzinnen een positie is waarin uitsluitend woordgroepen kunnen optreden. Het feit dat sommige partikels in deze positie optreden geeft aan dat het partikel het hoofd is/kan zijn van een woordgroep. d) Hoewel dit beperkt mogelijk is, kunnen partikels (met adverbiale bepalingen) door middel van ‘scrambling’ verplaatst worden in de middengroep. Een voorbeeld vinden we in (7).
Wat precies de voorwaarden zijn waaronder scrambling van partikels in de middengroep mogelijk is, doet voor de redenering hier niet ter zake. Waar het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om gaat, is dat scrambling uitsluitend een verplaatsing van woordgroepen betreft, en zeker geen verplaatsing van woorddelen. De verplaatsing van naast in (7b) over het gestrande voorzetsel mee heen, geeft aan dat naast het hoofd is van een woordgroep. e) Een vijfde argument voor de status van het partikel als een afzonderlijk hoofd van een eigen woordgroep, betreft de positie die het partikel kan innemen in de verbale eindgroep. Zoals uitvoerig betoogd in Bennis (1992) kan de distributie van het partikel in (8) op simpele wijze verantwoord worden als we uitgaan van de visie dat partikels het hoofd zijn van een eigen projectie. De feiten in (8) leveren voor de visie waarin het partikel deel is van een woord of een lexoïde daarentegen serieuze problemen op die uitsluitend via onaantrekkelijke ad hoc stipulaties kunnen worden opgelost.
Voor een bespreking van deze gevallen verwijs ik naar Bennis (1992). Het lijkt dus redelijk om te concluderen dat scheidbaar samengestelde werkwoorden geen werkwoorden zijn, maar een combinatie van een werkwoord en een partikel die beiden het hoofd zijn van hun eigen woordgroep. Dat de combinatie part + V in veel gevallen een betekenis draagt die niet-compositioneel is, dwz waarin de betekenis van het geheel niet af te leiden is uit de betekenis van de samenstellende delen, doet hierbij niet ter zake. We hebben hierboven het begrip woord met opzet gedefinieerd op zuiver vormelijke gronden. Zouden we het ontbreken van compositionaliteit beschouwen als een uniek kenmerk van constructies die woordstatus dragen, dan zouden we ook houden + van, en andere werkwoorden met een voorzetselvoorwerp, moeten beschouwen als een woord of een lexoïde. In mijn opvatting zijn partikel werkwoorden in de meeste opzichten gelijk aan voorzetselvoorwerp werkwoorden, met als belangrijkste verschil de transitiviteit van het voorzetsel (cf. Van Riemsdijk 1978). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De interactie van partikelincorporatie en morfologische regels4.1 Verb SecondHet meest weerbarstige probleem van partikel werkwoorden betreft het feit dat de combinatie Part + V wel Verb Raising kan ondergaan, maar niet Verb Second. We zien dit contrast in (9) en (10).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder elke analyse waarin op en bellen op enig niveau van representatie een eenheid vormen is de ongrammaticaliteit van (10a) een probleem. In de analyse waarin Part en V een lexicale eenheid vormen, moet V2 verplicht een woorddeel vooropplaatsen. In de analyse waarin Part en V een lexoïde o.i.d. vormen, moet afgedwongen worden dat alleen het verbale deel van de lexoïde V2 kan ondergaan. In de analyse waarin Part en V een woordgroep vormen, moet verantwoord worden waarom zulke woordgroepen wel VR, maar niet V2 kunnen ondergaan. In het volgende zal ik proberen te laten zien dat de ongrammaticaliteit van (10a) het gevolg is van een algemene beperking op de struktuur van complexe woorden. Het zal blijken dat deze conditie beperkingen oplegt aan het resultaat van inflectionele, derivationele en compositionele regels. We kunnen het contrast tussen (9a) en (10a) verantwoorden door uit te gaan van de beperking in (11)Ga naar eind2..
Ik zal hier geen pogingen doen deze conditie te formaliseren en voor een deel af te leiden uit onafhankelijk gemotiveerde principes van de theorie, maar uitsluitend proberen om deze conditie empirisch te motiveren. Als we ervan uitgaan dat op en bellen allebei het hoofd zijn van hun eigen projectie en dat inflectionele morfemen, zoals de -t van de 3e pers. enk. tegenwoordige tijd, het hoofd zijn van functionele projecties, dan is de onderliggende struktuur van opbelt als in (12). Toepassing van hoofdverplaatsing op deze struktuur geeft twee mogelijke resultaten: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De derivatie in (13a) wordt uitgesloten door de conditie in (11). Het hoofd van een constructie bestaande uit een lexicaal hoofd en een functioneel hoofd (inflectioneel complex) is het lexicale hoofd. Aangezien het lexicale hoofd in (13a) een woordgroep is, wordt (11) overtreden. De struktuur in (13b) schendt de Complexiteitsconditie in (11) niet. Het hoofd van het complex (het rechterdeel van een derivationeel complex) is weliswaar zelf complex, maar geen woordgroep. De affix-status van -t zorgt er voor dat belt niet een woordgroep, maar een woord is. Aangezien Verb Second expliciet geformuleerd moet worden als verplaatsing van het finiete werkwoord en aangezien in (13b) uitsluitend belt, en niet opbelt, opgevat kan worden als finiet, volgt dat (10a) ongrammaticaal is. De reden voor deze ongrammaticaliteit is dezelfde als waarom de toepassing Verb Second in infinitivale zinnen leidt tot ongrammaticaliteit. Als we Verb Raising nu zien als een normale instantie van hoofdverplaatsing, dan voorspellen we de grammaticaliteit van (9a). Hoofdverplaatsing is geformuleerd als een verplaatsing van het hoofd van een projectie. Of dit hoofd een woordgroep is of niet doet voor de toepassing van de regel niet ter zake. (9a) is dan het resultaat van hoofdverplaatsing van het woord op naar het woord bellen. Dit leidt tot de woordgroep opbellen. Deze woordgroep wordt als complex hoofd verder verplaatst door adjunctie aan het hogere werkwoord wilde. Deze laatste verplaatsing leidt niet tot een schending van (11) aangezien het niet voor de hand ligt om [wilde opbellen] op te vatten als een (complex) woord. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Andere inflectionele complexenTwee constructen waarbij de vorming duidelijk onderhevig is aan de Complexiteitsconditie zijn de voltooid deelwoorden en de infinitivale werkwoorden met te. Een direct gevolg van de conditie in (11) is dat voltooid deelwoorden van scheidbaar samengestelde werkwoorden de vorm hebben als in (14a), en niet als in (14b).
Deze manier van deelwoordvorming is typerend voor scheidbaar samengestelde werkwoorden, zoals blijkt uit een vergelijking met andere complexe werkwoorden, zoals in (15).
Zou in (14) de deelwoordmorfologie worden vastgekoppeld aan opbellen, inzetten enz. dan zou dat leiden tot een schending van (11), aangezien het hoofd van het deelwoord een woordgroep zou zijn. Om toch een deelwoord te verkrijgen hechten we eerst bellen, zetten enz. aan de participiale morfologie; daarna adjugeren we het partikel aan het deelwoord. In (15) hebben we te maken met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werkwoorden die syntactisch simplex zijn, als informeren en overhoren. Zowel ten aanzien van V2, als ten aanzien van deelwoordvorming gedragen deze werkwoorden zich als een onscheidbare eenheid. Dezelfde verschijnselen treffen we aan bij infinitieven met te. Op grond van het feit dat (verbaal) te nooit gescheiden kan worden van het werkwoord (itt Engels to) zal ik aannemen dat te een prefix is, te- dus. We verwachten nu dat te- zich ten aanzien van partikel werkwoorden zal gedragen als ge-. Zoals blijkt uit (16) en (17) is dat ook het geval.
Aangezien te- op grond van de Complexiteitsconditie niet aangehecht kan worden aan de woordgroep opbellen (maar wel aan het woord opponeren) wordt de intermediaire positie van te- afgedwongen. Deze intermediaire positie kan worden afgeleid door regelmatige toepassing van de regel hoofdverplaatsing. Er zijn nog minstens drie gebieden waarop inflectionele complexen de invloed van de complexiteits conditie laten zien. Het betreft hier ten eerste het zogeheten IPP-effect, i.e. de afwezigheid van participiale morfologie in complexe werkwoordsclusters als in (18). Vervolgens speelt (11) een rol in de aan- /afwezigheid van te- bij werkwoorden van het type lopen, zitten en hoeven, als in (19). Ten slotte valt aan te tonen dat de onmogelijkheid van het toekennen van het -end affix aan een verbaal cluster (20) ten dele bepaald wordt door de conditie in (11). De hierbij horende, wat complexere redeneringen laat ik weg vanwege beperkingen op de omvang van dit artikel en vanwege het feit dat ze niet direkt betrekking hebben op de analyse van partikelwerkwoorden.
Desalniettemin kunnen we vaststellen dat de conditie in (11) een reikwijdte heeft die ver uitgaat boven de verantwoording van het in de vorige paragraaf besproken Verb Second probleem. In de volgende paragraaf zal ik laten zien dat de Complexiteitsconditie ook gevolgen heeft voor derivationele en compositionele complexen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Derivationele en compositionele complexenIn het begin van dit artikel heb ik vastgesteld dat één van de problemen van scheidbaar samengestelde werkwoorden was dat ze de input konden vormen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derivationele regels. Morfologische regels als -baar, -er en -ing affigering kunnen zonder probleem werken op scheidbaar samengestelde werkwoorden. Voorbeelden daarvan zijn uitbreidbaar, opschepper en opvoering. De vraag is nu of we deze complexen moeten analyseren als in (21a) of als in (21b). (21b) is in ieder geval in overeenstemming met (11) aangezien het hoofd (breidbaar) uitsluitend morfologisch complex is. (21a) schendt echter ook de complexiteits conditie niet. Immers, het hoofd van het hele complex is (volgens de Rechter Hoofd Regel) het affix -baar. De conditie in (11) eist alleen van hoofden dat ze syntactisch simplex zijn. Het is een plezierig gevolg van deze analyse dat (21a) (itt (13a)) een mogelijke analyse is, want (21b) voorspelt ten onrechte dat uitbreidbare onmogelijk is vanwege de toevoeging van een inflectioneel affix aan een syntactisch complex hoofd. Een interessante voorspelling van deze analyse is dat het onmogelijk is om scheidbaar samengestelde werkwoorden te prefigeren. Wij zagen dat hierboven voor de inflectionele affixen ge- en te-, maar dit zou ook moeten gelden voor derivationele affixen. Dit lijkt inderdaad zo te zijn. Naast lopen hebben we be-lopen en ver-lopen, maar naast weglopen hebben we niet *be-weglopen of *ver-weglopen. Er bestaat echter wel een tegenvoorbeeld. Het prefix her- kan worden toegevoegd aan scheidbaar samengestelde werkwoorden, als in her-indelen, her-opvoeden en her-uitgeven. Indien deze werkwoorden de struktuur zouden hebben als in (22a), dan zouden ze een serieuze bedreiging vormen voor het hier gepresenteerde voorstel. Er bestaat echter een alternatieve analyse, die niet in strijd is met conditie (11). Die analyse staat afgebeeld in (22b). Het zal duidelijk zijn dat (22a) de complexiteits conditie in (11) schendt, aangezien het hoofd (op voeden) een woordgroep is. In (22b) is her- geen prefix bij het werkwoord opvoeden, maar een prefix bij het partikel op. Aardig is dat de twee analyses in (22) verschillende voorspellingen doen. Als (22a) juist is, dan verwachten we dat heropvoeden zich als een simplex werkwoord manifesteert vanwege de affix-status van her-. Als (22b) klopt, dan is heropvoeden, net als opvoeden, een scheidbaar samengesteld werkwerkwoord, waarbij het partikel van een prefix is voorzien. In (23)-(26) vinden we de voorspellingen weergegeven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel de oordelen nogal subtiel zijn, zijn mijn oordelen en die van mijn informanten zonder enige twijfel in het voordeel van de analyse in (22b). Ook Schultink (1973) en de Vries (1975) komen tot de conclusie dat we hier te maken hebben met scheidbaar samengestelde werkwoorden.Ga naar eind3. Dit pleit wederom voor de Complexiteitsconditie in (11) die aanleiding gaf tot de analyse in (22b). Ook voor samenstellingen zijn er aanwijzingen dat de conditie in (11) een rol speelt. Er zijn vele voorbeelden te vinden waarbij een deel van de samenstelling syntactisch geleed is. We treffen deze complexen echter uitsluitend aan als linkerlid van de samenstelling. Zo hebben we wel samenstellingen als in (27), maar niet als in (28)
Ook deze observaties wijzen in de richting van een conditie die een beperking legt op de complexiteit van hoofden van woorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieIn het voorafgaande heb ik proberen te laten zien dat scheidbaar samengestelde werkwoorden zich gedragen als woordgroepen die gevormd zijn door toepassing van de syntactische regel hoofdverplaatsing. Het feit dat scheidbaar samengestelde werkwoorden de input kunnen vormen van woordvormingsregels leidt ertoe dat we het idee op moeten geven dat morfologie en syntaxis autonome, geordende componenten zijn. Dat woordvormingsregels over het algemeen slechts woorden of affixen, en geen woordgroepen als input nemen, valt voor een deel te beschouwen als het gevolg van de voorgestelde Complexiteitsconditie, die een strukturele beperking vormt op de interne bouw van woorden. Wat overblijft is de vraag of er nog voldoende reden is om te spreken van een morfologische component. Voor zover ik kan zien is er in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier behandelde domein van feiten geen enkele reden om te spreken van morfologische regels. De besproken vormingen kunnen allen afgeleid worden met behulp van onafhankelijk gemotiveerde syntactische regels. Dit impliceert echter geenszins dat er niet andere verschijnselen zijn die het wenselijk maken terug te keren naar een grammatika waarin woordvorming en zinsbouw worden onderscheiden. De besproken feiten spreken dit niet tegen, zolang er niet sprake is van een visie waarin morfologie en syntaxis na elkaar geordend zijn. Als de radicale visie (2d) onhoudbaar blijkt, kunnen we altijd nog terugkeren naar de parallelle visie (2c). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HIL/Vakgroep Nederlands, RUL Postbus 9515 2300 RA Leiden |
|