Tabu. Jaargang 22
(1992)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het voorzetsel ‘a’ als een dummy casus-markeerder
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 Gebonden pronomina zijn in strijd met de bestaande theorieIn deze sectie geef ik een inleiding in het probleem van de gebonden pronomina en een overzicht van de contexten waarin deze mogelijk zijn. De standaard bindingscondities A en B zoals geformuleerd in Chomsky (1981:188)
geven geen verklaring voor de zogenaamde ‘snake-sentences’:
Aangezien John en him naar dezelfde persoon verwijzen, is het pronomen him gebonden in z'n regerende categorie. Dit is in tegenspraak met principe B van de standaard bindingstheorie dat zegt dat een pronomen vrij moet zijn in zijn regerende categorie. Gebonden pronomina in snake-sentences komen in veel talen voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lees and Klima (1963) stellen voor zinnen als (2) een oplossing voor die we nu een small clause oplossing zouden noemen:
Chomsky (1981: 290-291) bespreekt deze oplossing in hoofdstuk 5 maar verwerpt ze omdat ze niet van toepassing is op alle gevallen. De small clause oplossing geeft geen goede verklaring voor Nederlandse zinnen met intransitieve werkwoorden:
Als het domein geïntroduceerd door om een small clause zou zijn, zouden we een structuur zoals in (13) hebben:
Het probleem met deze intransitieven is, dat er geen ander antecedent voor PRO is dan het subject. Maar aangezien zich ook gebonden is door het subject, is dit reflexieve element gebonden, terwijl het juist vrij zou moeten zijn. In een structuur als (13) zou je juist eerder zichzelf verwachten (en niet zich).Ga naar eind5. De small clause oplossing geeft precies de tegenovergestelde resultaten van wat je eigenlijk nodig hebt. Daarom leggen we deze analyse naast ons neer. Bovendien is het zo dat verscheidene Romaanse talen gebonden pronomina niet alleen in adjuncten toestaan maar ook in meer lokale contexten, namelijk in complexe predikaten (met voorzetselvoorwerpen), zoals we kunnen zien in (14)-(16): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naast de (b)- en (c)-zinnen die respectievelijk een pronomen plus een SELF-anafoor en een combinatie van een SE- en een SELF-anafoor bevattenGa naar eind6. zijn ook de (a)-varianten grammaticaal. Als we aannemen dat él, ell en ele pronomina zijn, dan geven de standaard bindingscondities geen verklaring voor het voorkomen van deze lokaal gebonden pronomina. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2. Gebonden pronomina zijn niet altijd toegestaan in de Iberische talenWe hebben even kort kennis kunnen maken met het soort context waarin gebonden pronomina in de Iberische talen zijn toegestaan. Laten we nu eens bekijken in welk soort context een gebonden pronomen niet is toegestaan.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De (a)-voorbeelden zijn ongrammaticaal, omdat een gebonden pronomen in deze gevallen niet is toegestaan. Zoals we kunnen zien in de (c)-zinnen, zijn de voorbeelden wel grammaticaal als het pronomen wordt vervangen door een combinatie van een SE- en een SELF-anafoor. Verder onderzoek moet uitwijzen waarom de (b)-varianten, die een combinatie van een pronomen en een SELF-anafoor bevatten, ongrammaticaal zijn in het Spaans, dubieus in het Portugees en goed voor sommige Catalanen en dubieus of zeer dubieus zijn voor andere Catalanen. Deze kwestie zou veel makkelijker te verklaren zijn als de (b)-varianten absoluut ongrammaticaal zouden zijn in alle drie de genoemde talen. We zouden dan kunnen zeggen dat mismo, mateix en mesmo emphatische elementen zijn die helemaal niet de status van anafoor hebben. De (b)-zinnen zouden dan in feite gebonden pronomina bevatten, net als de (a)-zinnen. In sectie 2 bespreek ik de mogelijkheid van gebonden pronomina in het Fries, en de Ketenconditie die Reinhart en Reuland (1991a,b) ter verklaring van dit fenomeen hebben ontwikkeld. Tevens zien we dat deze Ketenconditie verklaart waarom gebonden pronomina in de Iberische talen grammaticaal zijn in oblique contexten. In sectie 3 bekijken we de eigenschappen van het voorzetsel a dat in het Portugees, Spaans en Catalaans voor [+Animate] en [+Specific]Ga naar eind7. direct object pronomina staat. Het casus-markerende karakter van dit voorzetsel en de Ketenconditie verklaren tezamen waarom gebonden pronomina in de Iberische talen ongrammaticaal zijn in sommige contexten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Casus als verklaring voor de distributie van gebonden pronominaHet anaforische systeem van het Fries levert ook een probleem op voor de standaard bindingstheorie. Het Fries heeft, net als het Engels, een tweeledig systeem: er is een anafoor himsels en een pronomen him. Het Fries heeft echter, in tegenstelling tot het Nederlands en het Engels, lokaal gebonden pronomina. In het algemeen is het zo, dat waar het Nederlands zich (een zogenaamde SE-anafoor) toestaat, het Fries een gebonden pronomen kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben. Om het voorkomen van gebonden pronomina in het Fries te kunnen verklaren hebben Reinhart en Reuland (1991a,b) een Ketenconditie voor A-ketens ontwikkeld die gebaseerd is op een algemeen concept van ketens dat is geformuleerd door Chomsky (1986a,b):
In (21) is de zin met se, dat structurele casus heeftGa naar eind9., ongrammaticaal, maar har is in deze gebonden positie prima.
(21b) bevat een keten van twee elementen die beide structurele casus hebben en schendt dus de Ketenconditie in (20). Reinhart en Reuland zeggen dat (21a) grammaticaal is omdat har inherente casus heeft en omdat er in de hele zin maar één element is dat is gespecificeerd voor structurele casus, nl. de eigennaam Jeltsje. We zullen zien dat de Ketenconditie ook de (on)grammaticaliteit van zinnen met lokaal gebonden pronomina in het Spaans, Portugees en Catalaans verklaart.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De preposities in (22)-(28) kennen oblique casus toe aan het object. Dit betekent dat deze objecten geen structurele casus hebben. Het enige element in deze zinnen dat volledig is gespecificeerd voor alle grammaticale kenmerken is het subject. Dit betekent dat de objecten een keten kunnen vormen met het subject zonder de Ketenconditie (20) te schenden. Maar hoe zit het met (29)-(34)? Waarom zijn de (a)-varianten met de gebonden pronomina ongrammaticaal? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 De prepositie ‘a’ als dummy casus-markeerderOp het eerste gezicht kent de prepositie oblique, dus inherente, casus toe aan alle pronomina in (22)-(34). Maar de waarde van de prepositie is niet in alle zinnen gelijk. In het Spaans, Portugees en Catalaans worden indirecte objecten en sterke directe object pronomina met de kenmerken [+Animate] en [+Specific] voorafgegaan door de prepositie a. Bijvoorbeeld (de clitics staan tussen haakjes):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jaeggli (1982) merkt op dat de prepositie a, wanneer hij wordt geïnserteerd vóór een sterk direct object pronomen met de kenmerken ([+Animate], [+Specific]), een dummy casus-markeerder is. Hij was de eerste die het fenomeen van clitic-doubling koppelde aan een mechanisme van casus-toekenning. Laten we even kijken naar de omstandigheden waaronder clitic-doubling is toegestaan in het Spaans (de clitics staan opnieuw tussen haakjes):
In (39b) is het object libros (‘boeken’) niet [+Animate], dus er heeft geen a-insertie plaats. Het clitic absorbeert casus in (39b). Dit betekent dat er geen casus meer kan worden toegekend aan het object libros. In (38b) absorbeert het clitic ook de casus maar insertie van de prepositie a vindt plaats omdat het object [+Animate] en [+Specific] is. Omdat de prepositie a een dummy casus-markeerder is, is het in staat om casus toe te kennen aan het object ellos. Dit is de reden waarom (38b) grammaticaal is en (39b) ongrammaticaal.Ga naar eind11. Zubizaretta (1985) merkt net als Jaeggli (1982) op dat a een dummy prepositie is die functioneert als een semantisch lege casus-markeerder door te laten zien dat het accusatieve, directe object voorafgegaan door a thematisch onbeperkt is. Zij zegt dat een argument dat is gerealiseerd als object van het werkwoord of als subject semantisch onbeperkt is, want andere rollen dan Agens kunnen worden toegekend aan de subjectpositie en andere rollen dan Thema kunnen worden toegekend aan de objectpositie. Echter, de thematische rol van een argument dat is gerealiseerd in een PP wordt beperkt door de prepositie: het object van naar zal het Doel zijn, het object van uit de Bron, het object van in zal een Plaats zijn, etc. In de voorbeelden die hier zijn gegeven onder (40) laat ze vervolgens zien dat het voorzetsel a dat voorafgaat aan een [+Animate] direct object dit object semantisch gezien niet beperkt. Zo concludeert ze dat a een semantisch lege casus-markeerder is.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (40a) is het accusatieve directe object María een Thema. In (40b) is het een Doel, te vergelijken met het datieve indirect object in (40c). Aangezien inherente casus gerelateerd is aan een specifieke Θ-rol (cf. Chomsky 1986a, Belletti 1988), komen we tot de conclusie dat de objecten die vooraf worden gegaan door de prepositie a in (40a) en (40b) geen inherente casus hebben. Structurele casus, daarentegen, wordt toegekend in bepaalde configuraties, bijvoorbeeld door INFL of V. Ik neem nu aan dat de prepositie a in gevallen als (40a) en (40b) de structurele casus, die wordt toegekend door V, overdraagt op het object. Laten we nog eens naar de zinnen (29)-(34) kijken en pogen een verklaring te geven voor de ongrammaticaliteit van de (a)-zinnen. We nemen nu het standaardidee over dat de prepositie a in de zinnen (29)-(37) een dummy casus-markerende prepositie is, terwijl het hoofd van de PP in de zinnen (22)-(28) een ‘echte’ prepositie is met ‘echte’ semantische waarde. De prepositie a in (29)-(34) kent eerder structurele dan inherente casus toe aan het object. Dit betekent dat er in deze zinnen een keten van twee elementen aanwezig is die beide structurele casus hebben, zodat de Ketenconditie (20) geschonden wordt. Zoals we kunnen zien in (29)-(34) zijn de zinnen met een pronomen inderdaad ongrammaticaal terwijl de anafoor sí mismo wèl is toegestaan. In sectie 4 zien we dat het gebruik van het voorzetsel a vóór specifieke NPs in relatieve bijzinnen gekoppeld is aan het gebruik van de indicatief, terwijl omissie van deze prepositie vóór niet-specifieke NPs gekoppeld is aan het gebruik van de aanvoegende wijs. In sectie 5, tenslotte, zien we hoe dit mogelijk gelieerd is aan een correlatie tussen het type interpretatie dat een object kan krijgen en het type casus dat wordt toegekend aan het object. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De prepositie ‘a’ als dummy casus-markeerder en (niet-)specifieke NPsNu we het probleem van de gebonden pronomina hebben opgelost, is de volgende vraag waarom er verplichte insertie van de prepositie a is in (38d) (waarbij (38a) voor het gemak hier wordt herhaald):
Waarom hebben we de dummy casus-markeerder a nodig in (38a)? Kan het werkwoord niet casus aan de object NP toekennen? Laten we de volgende zinnen eens bekijken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals we zien, zijn de object NPs in (41) en (43) [+ Specific]: in (41) specificeert het bepaald lidwoord de NP, in (43) is het de relatieve bijzin die de NP modificeert. In beide gevallen is er sprake van a-insertie, zelfs in (43), waar een onbepaald lidwoord voor het object staat. We moeten concluderen dat directe objecten met de kenmerken [+ Specific] en [+ Animate] een andere object casus vereisen, nl. de casus die wordt toegekend door de dummy casusmarkerende prepositie. De volgende zinnen ondersteunen deze hypothese:
Zoals we kunnen zien, is er in zin (44a) sprake van a-insertie, omdat de NP secretaria gemodificeerd wordt door een relatieve bijzin. Maar in zin (44b) vindt er geen a-insertie plaats ondanks het feit dat de NP gemodificeerd wordt door een relatieve bijzin. Het gebruik van de aanvoegende wijs in de relatieve bijzin impliceert dat het object dat door de bijzin wordt gemodificeerd een niet-specifieke NP is (cf. (44b)), dit ondanks de modificatie. Het is het soort zin dat je in geschreven vorm tegen zou kunnen komen in een advertentie in de krant: ‘Firma zoekt wat voor medewerker dan ook maar, als de persoon maar als secretaresse kan werken en Engels kan spreken’. We kunnen dus zeggen dat de object NP in deze zin niet-specifiek is. Het gebruik van de indicatief in (44a) maakt ons duidelijk dat de object NP in deze zin specifiek is. Het is het soort zin dat je in gesproken vorm verwacht tegen te komen, geuit door iemand die informeert naar de verblijfplaats van een zeker persoon waarbij deze beschreven wordt als een secretaresse die in het wit gekleed gaat.Ga naar eind12. Aan de andere kant veranderen de tegenhangers van (36) de betekenis van beide zinnen:
Nu is (45a) de zin die afkomstig zou kunnen zijn van een firma die wat voor medewerker dan ook maar zoekt die als secretaresse kan werken als de persoon maar in het wit gekleed gaat: de ‘secretaria...’ is een niet-specifieke NP. In (45b) zit een specifieke NP: in deze zin informeert iemand naar de verblijfplaats van een zeker persoon waarbij deze beschreven wordt als een secretaresse die Engels kan spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Twee types object casusIn het werk van verschillende auteurs kunnen we het idee, hier toegepast op het Spaans, terugvinden dat er een correlatie is tussen het type interpretatie dat een object kan krijgen en het type casus dat wordt toegekend aan het object. Belletti (1988) merkt op dat er in het Fins twee verschillende naamvallen kunnen worden toegekend aan object NPs. Het object van een transitief werkwoord krijgt of accusatief of partitief, afhankelijk van de lezing die het object heeft. De Hoop (1992) merkt op dat het Fins niet de enige taal is die een morfologische realisatie van twee verschillende object naamvallen heeft. In het Turks kunnen directe objecten een accusatieve casus-markeerder krijgen. Wederom kunnen we hier een correlatie observeren tussen het type object casus dat wordt toegekend en de interpretatie van de NP. In het Turks correleert inherente casus met niet-specificiteit, terwijl structurele casus correspondeert met specificiteit (cf. Enç 1991). In Groenlands Eskimo zien we ook een correlatie tussen het type casus dat aan een object wordt toegekend en het type interpretatie dat het object krijgt. Een indefiniete object NP heeft in deze taal instrumentele casus in een antipassieve constructie en een definiete object NP heeft nominatieve casus in een transitieve variant (cf. Bittner 1988 en Bok-Bennema 1991). De Hoop stelt dat een object een sterke lezing krijgt alleen dan als het sterke structurele casus heeft. Een ‘sterke’ lezing van een object wordt toegeschreven aan een bepaald type NP, namelijk aan een gegeneraliseerde kwantor; de term ‘sterke lezing’ omvat zowel de ongemarkeerde lezing van sterke NPs als sterke lezingen van zwakke NPs zoals referentiële (specifieke), partitieve, en generieke lezingen. Het blijkt in dit verband van belang te zijn om te spreken over ‘sterke’ en ‘zwakke’ lezingen van objecten in plaats van ‘definiete’ en ‘indefiniete’ objecten omdat, zoals onze Spaanse data ook laten zien, we (tenminste) twee soorten indefiniete objecten moeten onderscheiden. Verder is het van belang dat volgens De Hoop de twee types object casus beide structureel zijn. Het type accusatieve casus dat is gerelateerd aan de sterke lezing van een object wordt sterke casus genoemd en gelicenseerd op S-structuur, terwijl het andere type structurele object casus wordt toegekend op D-structuur en zwakke casus wordt genoemd. De claim dat er twee types object casus zijn wordt ondersteund door de Spaanse data. Zubizaretta (1985) kwam immers tot de conclusie dat de dummy casus-markerende prepositie a eerder structurele dan inherente casus toekent aan het object. Het is erg waarschijnlijk dat het andere type object casus dat gekoppeld is aan een zwakke lezing ook een structurele casus is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 ConclusieVolgens Jaeggli (1982) is het verschil tussen specifieke NPs, dus a-NPs, en niet-specifieke NPs, dus ‘kale’ NPs, gerelateerd aan casus. We zagen dat dit inderdaad plausibel is want volgens Bittner (1988), Bok-Bennema (1991), Enç (1991) en De Hoop (1992) is het type interpretatie dat een object krijgt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecorreleerd aan het type casus dat is toegekend aan dit object. In navolging van De Hoop (1992), die een link legt tussen twee types structurele casus en verschillende lezingen van objecten, kan ik nu stellen dat het Spaanse voorzetsel a een casus-markeerder is die sterke structurele casus toekent aan [+Specific] [+Animate] objecten. In het geval van het Spaans is het erg waarschijnlijk dat het andere type object casus dat een zwakke lezing tot gevolg heeft ook een structurele en geen inherente casus is. Jaeggli's hypothese is bovendien in overeenstemming met de Ketenconditie zoals ontwikkeld door Reinhart en Reuland (1991a,b). Reinhart en Reuland's conditie op Aketens kan eigenlijk iets worden aangepast, in die zin dat de notie structurele casus vervangen zou kunnen worden door sterke structurele casus zodat deze laatste onderscheiden kan worden van zowel inherente als zwakke structurele casus (De Hoop stelt hetzelfde onafhankelijk voor). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijzingen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|