Tabu. Jaargang 22
(1992)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Infinitiefcomplementen, scope en tempus
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Door de semantiek gestuurd?Er is alle reden om aan te nemen dat het syntactisch gedrag van ondermeer infinitiefcomplementen in hoge mate door semantische beginselen wordt gestuurd. In een al wat ouder artikel heeft Cremers (Cremers 1983) laten zien dat bijvoorbeeld infinitiefcomplementen die eigenschappen denoteren zich anders gedragen dan infinitiefcomplementen die proposities denoteren. Op dit onderscheid zal in dit artikel worden voortgeborduurd. Binnen het kader van dit artikel is het voldoende het verschil tussen een eigenschap en een propositie te karakteriseren als het afwezig, respectievelijk aanwezig zijn van een eigen ‘subject’ op semantisch niveau. Dit impliceert overigens geenszins dat er bij een propositie-denoterend infinitiefcomplement altijd sprake is van een lexicaal subject!
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een ding zal uit bovenstaande voorbeelden alvast duidelijk zijn geworden: het is niet aan het infinitiefcomplement zelf gegeven om zijn semantische status te bepalen! Van belang voor die status is enkel het werkwoord waardoor het infinitiefcomplement wordt geselecteerd, in (1a) dus proberen en in (1b) beweren. Het is niet bepaald ongebruikelijk infinitiefcomplementen ofwel met eigenschappen (bijv. Halvorsen 1983, Klein and Sag 1985), ofwel met proposities (bijv. Chierchia 1984, 1985) te associëren, met andere woorden, om steeds alle infinitiefcomplementen in semantisch opzicht over een kam te scheren. Net zoals ze in veel theorieën ook in syntactisch opzicht over diezelfde ene kam worden geschoren, ze worden alle beschouwd als zijnde van de categorie VP (bijv. Brame 1979, Bresnan 1982b, Bresnan & Kaplan 1982), meestal echter alle als van de categorie S (bijv. Chomsky 1981, zie echter ook Drijkoningen and Rutten 1991). Dat er echter wel degelijk sprake is van een structureel onderscheid tussen (twee) typen infinitiefcomplementen, een onderscheid dat terug te voeren is op het onderscheid eigenschap versus propositie, zal in de rest van dit artikel worden beargumenteerd. En wel aan de hand van het gedrag van infinitiefcomplementen met betrekking tot scope (paragraaf 2) en tempus (paragraaf 3).Ga naar eind2. Daarbij zal ervan worden uitgegaan dat er een relatie bestaat tussen enerzijds het selecteren van een infinitiefcomplement dat een eigenschap denoteert en het selecteren van een VP en anderzijds het selecteren van een infinitiefcomplement dat een propositie denoteert en het selecteren van een S. Waarom juist deze verbanden tussen semantiek en syntaxis worden gelegd moge blijken uit de semantische ‘vertalingen’ van de zinnen in (1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 ScopeIn de voorgaande paragraaf is indirect geclaimd dat een werkwoord als proberen zich anders gedraagt dan een werkwoord als beweren. Maar wat is dan het verschil tussen de zinnen in (2)? Het gaat hier in beide zinnen om een controle-constructie, in beide zinnen betreft het subject-controle, de selecterende werkwoorden hebben in hun subcategorisatieframe beide een infinitiefcomplement en een subjectGa naar eind3., die infinitiefcomplementen hebben dezelfde uiterlijke vorm, etc.: beide zinnen lijken gelijkaardig.
Toch zal uit het onderstaande blijken dat beide zinnen beslist niet gelijk-(w)aardig zijn. Zoals te verwachten valt is het onderscheid tussen de twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soorten infinitiefcomplementen juist daar duidelijk merkbaar waar operaties plaatsvinden waarbij het eventuele zinskarakter van het complement een rol speelt, bijvoorbeeld bij zinsbepalingen (vgl. Cremers' zinnen (25) en (26)). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Modale zinsbepalingen
De tweede parafrase bij (3a) is nonsens, waarschijnlijk kan alleen worden geïnterpreteerd als betrekking hebbende op de gehele zin. Het maakt dan ook niet uit welke plaats in de zin waarschijnlijk inneemt (vgl. (4a)). Bij (3b) echter is de tweede interpretatie op zich niet nonsensicaal, enkel niet voor de hand liggend. Wanneer waarschijnlijk echter verder naar links in de zin verschijnt, wordt de tweede lezing steeds plausibeler, ten koste van de eerste lezing (vgl. (4b)). Een en ander wijst erop dat bij beweren ook het infinitiefcomplement zinskarakter heeft, hetgeen niet het geval is bij het door proberen geselecteerde infinitiefcomplement.
Bij een werkwoord als proberen, een werkwoord dat een infinitiefcomplement van de categorie VP selecteert, mag een zinsbepaling blijkbaar uit het complement naar de matrixzin verhuizen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de waarheidswaarde van de zin in haar geheelGa naar eind4.. Bij beweren daarentegen, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een infinitiefcomplement van de categorie S selecteert, is dat beslist niet het geval! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 AntecedentschapOok in constructies van het volgende type gedragen werkwoorden als proberen en beweren zich verschillend (vgl. Zec 1987):
Het heeft in (5a) enkel de zogenaamde sloppy lezing, in (5b) daarnaast de strikte lezing.Ga naar eind5. Ook hier dus scopeverschillen: in de sloppy lezing is de scope van het de VP, in de strikte daarentegen de S. De ‘sloppy’ lezing van (5b) is echter in feite een strikte lezing, met Piet als controllee van voorzitter te worden. Bij een sloppy lezing is steeds een eigenschap in het geding, bij een strikte lezing een propositie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 TempusOok op dit terrein vallen er opmerkelijke verschillen aan te wijzen tussen een werkwoord van het type proberen en een werkwoord van het type beweren. Enkel bij werkwoorden van het tweede type beschikt het infinitiefcomplement namelijk over een eigen, tot op zekere hoogte ONAFHANKELIJKE, tijdsaanduiding. Tot op zekere hoogte, omdat een infinitiefcomplement altijd begrepen dient te worden binnen een ruimer kader, bijvoorbeeld dat van de gehele zin.Ga naar eind6. Dit geldt zowel voor verschijnselen die met tijdsrelaties te maken hebben (consecutio temporum) als voor bijvoorbeeld de interpretatie van anafora. Essentieel is hier dat elke (minimale) zin een temporele eenheid vormt. Van een minimale zin is sprake wanneer het infinitiefcomplement een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
propositie denoteert. Wanneer een bepaald infinitiefcomplement nu van de categorie S is (en dus geselecteerd is door een werkwoord van het type beweren en een propositie denoteert), zou het dus een ‘zelfstandige’ temporele eenheid moeten kunnen vormen (cf. supra). Maar wanneer een infinitiefconstructie niet van de categorie S is (maar van de categorie VP en een eigenschap denoterend) zijn de temporele mogelijkheden heel wat beperkter, omdat het infinitiefcomplement geenszins een zelfstandige temporele eenheid vormt, daarentegen compleet afhankelijk is van de temporele verhoudingen in de matrixzin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 TijdsbepalingenEr valt op minstens twee manieren te beargumenteren dat er verschillende typen infinitiefcomplementen zijn, aan de hand van het fenomeen tijdsbepaling op zich (3.1.1) en aan de hand van het aantal relevante tijdsbepalingen (3.1.2). Daarbij blijkt niet elk type tijdsbepaling hetzelfde gedrag te vertonen (3.1.3). Van essentieel belang zijn hier de noties ‘voldoende voorwaarde’ en ‘noodzakelijke voorwaarde’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.1 Het fenomeen tijdsbepalingVan een voldoende voorwaarde om te kunnen stellen dat een infinitiefconstructie een eigenschap denoteert, is sprake wanneer temporele specificatie van het complement qua waarheidswaarde hetzelfde effect heeft als eenzelfde temporele specificatie van de matrixzin, of, om het anders te formuleren: een zin van het eerste type zou onder behoud van waarheidswaarde een zin van het tweede type moeten impliceren. Anderzijds is het een noodzakelijke voorwaarde om een infinitiefconstructie als denotator van een propositie te kunnen beschouwen dat een implicatierelatie als hierboven omschreven niet geldig is.Ga naar eind7.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van een dergelijke (links-rechts)implicatie blijkt in de eerste zin wel, en in de tweede zin geen sprake te zijn. Dit wijst er op dat er in (6b) een kleinere temporele eenheid is, namelijk die van het infinitiefcomplement. Op deze implicatie-relatie is ook de navolgende test gebaseerd:
Aangezien in beide gevallen (proberen zou immers een VP selecteren) het bereik van de tijdsindicator de volledige zin is, maakt het qua waarheidswaarde niet uit waar in de zin de tijdsindicator staat (cf. supra). Dat dit het geval is, kan worden aangetoond met behulp van de conjunctie van dergelijke constructies (waarbij aan een van de twee negatie wordt toegevoegd). Dit leidt namelijk tot een ‘contradictio in terminis’:
Bij een werkwoord als beweren (dat immers een S selecteert) levert zo'n conjunctie wel een zinnig resultaat op. Maar daar geldt de implicatierelatie tussen beide samenstellende delen dan ook niet:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(In bovenstaande figuren staat R+ voor ‘vanmiddag’.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.2 Het aantal tijdsbepalingenUitgangspunt is hier dat elke onafhankelijke temporele eenheid slechts op een manier in de tijd gelokaliseerd kan worden. Dit betekent niet dat er per temporele eenheid maar een tijdsbepaling mag voorkomen, wel dat meerdere tijdsbepalingen elkaar onderling niet mogen tegenspreken. Om dit met een enkelvoudige zin te illustreren:
In een constructie met een infinitiefcomplement van de categorie S blijken er in principe meerdere onafhankelijke tijdsbepalingen voor te kunnen komen. Bij een infinitiefcomplement van de categorie VP leidt dit echter tot ongrammaticaliteit op dezelfde wijze als dit ook het geval zou zijn bij een enkelvoudige zin.Ga naar eind8.
Bij de eerste zin is een transparante lezing boven alle twijfel verheven: je kunt vandaag beweren morgen iets te doen. Maar bij zo'n zelfde lezing zijn de laatste twee zinnen ongrammaticaal. Wel is daar een opake lezing mogelijk: vandaag is de stand van zaken dat hij je morgen zal (proberen te) bellen. Maar is er bij elke constructie met zowel de tijdsbepaling vandaag als morgen per definitie sprake van twee onafhankelijke temporele eenheden? Met andere woorden, zijn correcte constructies met ‘elkaar tegensprekende’ tijdsbepa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lingen een voldoende voorwaarde om een propositie te identificeren? Nee! Een infinitiefconstructie bij het werkwoord weigeren bijvoorbeeld moet op grond van een test als beschreven in paragraaf 2.1 worden beschouwd als eigenschap denoterend. Toch is een zin als (10d) correct:
Van essentieel belang is hier dat de denotaties van infinitiefconstructies zonder perfectief hulpwerkwoord worden beschouwd als spelend in ‘unrealized time’, en ‘morgen’ kan daarin vallen. Aan dit verschijnsel gerelateerd is de volgende voldoende voorwaarde om een infinitiefconstructie te kunnen beschouwen als denotator van een propositie: het door de infinitief beschrevene moet in de tijd worden gelokaliseerd VOOR (oftewel links van) hetgeen door de matrixzin wordt beschreven.
In de navolgende zinnen kan de tweede tijdsbepaling in principe aan de eerste gerelateerd worden:
De tweede zin is enkel zinvol te interpreteren wanneer om zes uur gerelateerd wordt aan gisteren, bij de eerste zin geldt dit geenszins: om zes uur staat hier in principe los van gisteren. Dit alles wijst er mijns inziens op dat een infinitiefcomplement van de categorie S (en dus een propositie denoterend) een eigen tijdsaanduiding heeft, een infinitiefcomplement van de categorie VP (denotator van een eigenschap) daarentegen niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1.3 Het type tijdsbepalingEr vallen verschillende typen tijdsbepalingen te onderscheiden (vgl. Van Eynde 1985): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze bepalingen zijn in principe onderling combineerbaar, hoewel er restricties zijn.Ga naar eind9. Enkel de wanneerbepalingen kunnen functioneren als sententiële bepalingen, de andere hebben betrekking op ‘lagere’ eenheden. In meer semantische termen: wanneerbepalingen kunnen proposities modificeren, duur- en frequentiebepalingen eigenschappen. Vergelijk de volgende zinnen:
De zinnen (13) hebben een interpretatie, de ‘actie’-interpretatie: ‘hij’ heeft toestemming gevraagd om twee weken vakantie/een vrije dag te mogen opnemen. Deze actie heeft ‘gisteren’ plaatsgevonden. Merk op dat morgen hier niet zozeer een wanneerbepaling als wel een duurbepaling is! De zinnen (14) daarentegen hebben eerder een ‘intentie’-interpretatie. In dit geval wordt de actie (vrij nemen) pas later uitgevoerd. In al deze zinnen heeft enkel gisteren bereik over de gehele zin. Een ander voorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de eerste zin heeft de frequentiebepaling twee keer bereik over hem te bellen, in de tweede over proberen hem te bellen. Dit is de VP (of het niveau van de eigenschappen) en dus ook in het tweede geval niet de S (of de propositie)! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 TenseNaast tijdsbepalingen zijn er natuurlijk de werkwoordsvormen die iets zeggen over het tijdsgedrag van de zin. Ze kunnen dat op twee manieren doen, door deiktische informatie (het beschrijven van het gebeuren in de zin in de tegenwoordige, verleden, toekomende tijd) en door aspectuele informatie (het beschrijven van het gebeuren als voltooid, beginnend, bezig zijnd etc).Ga naar eind10. De werkwoordsvorm hebben heeft derhalve in een van zijn lezingen twee ladingen, een tegenwoordige (deiktisch) en een voltooide (aspectueel). In de navolgende zinnen wordt alleen de deiktische informatie in ogenschouw genomen. Daartoe wordt er een context verondersteld waarbij de beschreven situatie in de (nabije) toekomst ligt (en NIET in het verleden).
Cremers (1983) beargumenteert dat in een dergelijke constructie de semantische rol van hebben tot nul is gereduceerd, gegeven dat de waarheidswaarde van alle zinnen (16) dezelfde is. Dit maakt nu dat ‘tense-raising’ kan optreden: hierbij kan de tense-specificatie van de bijzin worden gelift naar de hoofdzin. Dit doet in zeker opzicht denken aan het verschijnsel ‘neg-raising’:
Merk op dat in de zinnen (18) de implicatierelatie niet voor de hand ligt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier lijkt de implicatierelatie niet geldig te zijn. In de b-zin kan hebben geen semantische nul-interpretatie krijgen in de hoofdzin.
Ook de implicatie (18a) = = > (18c) lijkt niet geldig te zijn. Dit leidt tot de veronderstelling dat het onderscheid eigenschap/propositie ook hier toch een rol speelt. Het kunnen optreden van een implicatierelatie als hiervoor beschreven is voldoende voorwaarde om een infinitiefconstructie te bestempelen als eigenschap denoterend. Ook de navolgende observaties wijzen in die richting. De zinnen (19) zijn onder een transparante lezing (on)grammaticaal, op dezelfde wijze als een enkelvoudige zin dat is:
Vergelijk echter:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar eind12. De tijdsvorm van een finiet werkwoord van het type proberen beïnvloedt de hele zin, die van een finiet werkwoord van het type beweren heeft geen invloed op het infinitiefcomplement. En omdat in de eerste zin het bereik van de temporele bepaling ook de hele zin is (omdat het hier het proberen-type betreft), levert morgen hier een ongrammaticaal geheel op. In de tweede zin valt enkel het complement binnen het bereik van de temporele bepaling en is het resultaat correct. Mogelijk kan ook het volgende verschijnsel analoog verklaard worden.
Temporele hulpwerkwoorden zijn raisingwerkwoorden, die in die zin van het type beweren zijn dat er proposities gedenoteerd worden in het complement. Maar proberen selecteert juist geen propositie, maar een eigenschap. Blijkbaar is ook een eigenchap, die een propositie domineert (wat denkbaar is) in semantisch opzicht te ‘zwaar’. Aangezien ook gaan en morgen het gebeuren in de toekomst plaatsen, kan dat niet de reden zijn van de ongrammaticaliteit van (21a). Blijkbaar kan een deiktisch/aspectueel hulpwerkwoord niet optreden in het complement van proberen.Ga naar eind13. Overigens vormt het kunnen voorkomen van zullen in het complement een voldoende en noodzakelijke voorwaarde om te stellen dat het betreffende infinitiefcomplement een propositie denoteert. Een soortgelijk verschijnsel doet zich voor bij de modale hulpwerkwoorden. Hier moet een modaal hulpwerkwoord in het complement van proberen per se een deontische interpretatie krijgen. En een modaal hulpwerkwoord in het bereik van een deontische modaal mag geen epistemische interpretatie krijgen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 ConclusieHet ene infinitiefcomplement is het andere niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Katholieke Universiteit Leuven Centrum voor Computerlinguïstiek Maria Theresiastraat 21 B-3000 Leuven België |
|