Tabu. Jaargang 22
(1992)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||
Descriptieve en temporele volgorde
|
(1) | Le lendemain, Max mourut. Ce jour fatal, sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘De volgende dag stierf (PS) Max. Op die fatale dag deed (PS) zijn vrouw arsenicum in zijn soep’ | |
(2) | ??Une demi-heure plus tard, Max mourut. Sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘Een half uur later stierf (PS) Max. Zijn vrouw deed (PS) arsenicum in zijn soep’ |
Deze vraag zal in dit artikel behandeld worden voor zover hij betrekking heeft op sekwenties bestaande uit zinnen in de P(assé) S(imple). De toevoeging ‘(PS)’ in de vertalingen geeft aan dat we met PS-zinnen te maken hebben. Dit betekent niet dat de argumentatie niet kan steunen op observaties over zinnen waarin een andere grammatikale tijd voorkomt.
De hypothese die ik zal verdedigen is dat de hierboven geformuleerde vraag nauw samenhangt met een andere: wat fungeert op een gegeven ‘tekstmoment’ als referentie-tijd (‘R’)?
Ik heb in dit artikel niet de gelegenheid in te gaan op de vraag hoe de lezer/hoorder precies weet wanneer er in een bepaalde zinssekwentie wel of niet sprake is van een ‘mismatch’ tussen vertelvolgorde en werkelijke volgorde.
1 De passé simple van het Frans
Opdat men bepaalde voorstellen die ik zal doen op hun juiste waarde weet te schatten is het nodig enige woorden te wijden aan de PS. Men zegt vaak dat met de PS posterioriteit wordt uitgedrukt. Men baseert zich dan op voorbeelden als (3):
(3) | Il mit son manteau et partit |
‘Hij deed (PS) zijn jas aan en vertrok (PS)’ |
Maar met deze tijd kan ook partiële gelijktijdigheid uitgedrukt worden, zoals in de tweede zin van (4):
(4) | Pendant dix ans, l'astronome observa la Planète Rouge. Il découvrit...
‘Tien jaar lang observeerde (PS) de astronoom de Rode Planeet. Hij ontdekte (PS)...’ |
De ontdekking vindt hier plaats binnen de genoemde tijdsspanne. De PS kan ook deiktisch gebruikt worden (cf. Molendijk (1990)). In dat geval is er sprake van een direkte anterioriteitsrelatie met betrekking tot het spreekmoment:
(5) | Depuis deux jours, les Martiens étalaient partout leurs jets de vapeur. Quand ils avaient accompli leur oeuvre, ils prenaient possession du pays. On sait aujourd'hui qu'ils eurent moins pour but d'exterminer que de démoraliser |
‘Al twee dagen waren de Martianen bezig overal hun stoomwerpers te plaatsen. Steeds als dat dan (ergens) gebeurd was, namen ze bezit van het gebied. We weten nu dat hun doel niet zozeer was (PS) om de bevolking uit te roeien maar om die te demoraliseren’ |
De laatste zin van (5) veroorzaakt een verandering in het perspectief van waaruit de gebeurens verteld worden. De referentie-tijd R, die tot aan on sait aujourd'hui... in het verleden ligt (hetgeen correspondeert met wat altijd gezegd wordt over de reichenbachiaanse configuratie voor de IMP(arfait): R ligt in het verleden en valt samen met het gebeuren), komt nu plotseling op het spreekmoment S te liggen.Ga naar eind1. In (5) wordt dit uitdrukkelijk aangegeven door het feit dat ils eurent moins pour but... ingebed is in een tegenwoordigetijdszin.
Ik zal niet ingaan op de voor dit betoog irrelevante vraag of er een uniforme behandeling gegeven kan worden van alle door (3)-(5) geïllustreerde gebruiksmogelijkheden van de PS. Ik signaleer slechts dat de vraag met welk gebruik men van doen heeft in een aantal gevallen vrij eenvoudig te beantwoorden is. Zo is er in een sekwentie van het type ‘achievement + achievement’ normaal sprake van een posterioriteitsrelatie (behalve natuurlijk in gevallen als (1), zie 3.1).Ga naar eind2. In het geval van ‘non-achievement + achievement’ hebben we meestal te maken met een relatie van partiële gelijktijdigheid, zoals in (4) (behalve wanneer er in de sekwentie elementen voorkomen die een andere relatie veronderstellen: bijvoorbeeld, toevoeging van puis aan de tweede zin van (4) geeft temporele opeenvolging aan), etc. Wat het deiktische gebruik van de PS betreft, dit is herkenbaar aan de aanwezigheid van deiktische elementen in de PS-zin of in zijn onmiddellijke omgeving. Zo is een PS-zin die ingebed is in een zin in de PRES(ent) altijd deiktisch (zie de laatste zin van (5)).
2 Referentie-tijd
Het begrip R speelt een grote rol met betrekking tot de mogelijkheid om de descriptieve volgorde niet te laten corresponderen met de temporele volgorde. Het is daarom nodig iets te zeggen over dit begrip.
Men gaat er in het algemeen van uit dat de vraag wat op een bepaald tekstmoment als R aangemerkt moet worden te beantwoorden is met behulp van een beperkt aantal relatief eenvoudige regels (zie bijvoorbeeld bepaalde voorstellen van Dowty (1986) voor het Engels, van Kamp and Rohrer (1983) voor het Frans). Er kan echter aangetoond worden dat R bepaald wordt door een complex van factoren dat ingewikkelder is dan algemeen wordt aangenomen. Ik zal dit laten zien voor het Frans, waarbij ik overigens geenszins naar volledigheid zal streven.
2.1. Referentie-tijd en tijdsbepaling
De aan- of afwezigheid van bepaalde bijwoordelijke tijdsbepalingen in een zinssekwentie kan bepalend zijn voor het antwoord op de vraag wat in die sekwentie als R fungeert. Het is in dit verband interessant om op te merken dat het nauwelijks mogelijk is om de PS mit, in (1) hierboven, te vervangen door de P(lus-)Q(ue) P(arfait) avait mis (zie (6)), terwijl in (7) het gebruik van de laatste tijdsvorm zeer voor de hand ligt:
(6) | ??Le lendemain, Max mourut. Ce jour fatal, sa femme avait mis de l'arsenic dans sa soupe |
‘De volgende dag stierf (PS) Max. Op die fatale dag had zijn vrouw arsenicum in zijn soep gedaan’ | |
(7) | Le lendemain, Max mourut. Sa femme avait mis de l'arsenic dans sa soupe |
‘De volgende dag stierf (PS) Max. Zijn vrouw had arsenicum in zijn soep gedaan’ |
Kennelijk is hier het volgende aan de hand. Zowel in (6) als in (7) is het gebeuren dat correspondeert met sa femme mettre... anterieur aan het gebeuren dat overeenkomt met Max mourir.Ga naar eind3. Maar alleen in (7) kan deze relatie tussen de gebeurens talig uitgedrukt worden, met behulp van de PQP avait mis. In Reichenbachs termen betekent dit dat de tweede zin van (7), maar niet de tweede zin van (6), het sterfgebeuren als R (i.e., als temporeel oriëntatiepunt) kan kiezen.
Om te verantwoorden wat over (6) gezegd is stel ik de volgende regel voor:
(8) | Zin Zi met tijdsbepaling TADVx + zin Zi+1 met tijdsbepaling TADVy: Als TADVx en TADVy coreferentieel zijn, dan correspondeert R voor beide zinnen met TADVx (= met TADVy). De zinnen hebben dus een gemeenschappelijke R. |
De situatie die zich voordoet wanneer Zi+1 geen tijdsbepaling bevat wordt verderop behandeld. Volgens (8) geldt voor (6) dat R voor beide zinnen het interval is dat correspondeert met de dag (en niet met één of ander gebeuren). De verklaring van de onnatuurlijkheid van (6) volgt hier automatisch uit: met de PQP avait mis wordt het gebeuren temporeel vóór R (= de dag in kwestie) geplaatst, want deze tijd heeft de reichenbachiaanse configuratie E-R-S: E vóór R vóór S. Dit is in conflict met wat aangetoond kan worden voor zinnen in de PQP met tijdsbepaling. Behalve in nogal specifieke gevallen plaatst zo'n zin het gebeuren in het interval (of, in gevallen van niet-duratieve tijdsbepalingen: op het moment) dat correspondeert met de tijdsbepaling (cf. Molendijk (1990)).
(8) kan nog geïllustreerd worden met behulp van een voorbeeld als (9):
(9) | Le lendemain, il partit dans sa nouvelle Peugeot. Ce jour fatal, il eut un infarctus cardiaque |
‘De volgende dag vertrok (PS) hij in zijn nieuwe Peugeot. Op die fatale dag kreeg (PS) hij een hartaanval’ |
Uit het feit dat volgens (8) de hartaanval in (9) temporeel gesitueerd wordt ten opzichte van de dag in kwestie (de dag functioneert immers als R), niet ten opzichte van het gebeuren van de eerste zin, volgt dat er weinig geconcludeerd kan worden met betrekking tot het precieze moment van de hartaanval. Deze vindt dus niet noodzakelijk plaats tijdens de rit in de Peugeot. Dit zou wél het geval zijn als (9) geen tijdsadverbia zou bevatten. Dat de hartaanval niet voor het vertrek wordt gesitueerd heeft een pragmatische reden: men gaat niet autorijden na een hartaanval. Terzijde zij opgemerkt dat wat gezegd is over (9) compatibel is met het feit dat met de PS partiële gelijktijdigheid kan worden uitgedrukt: in (9) is il avoir un infarctus... (en ook il partir...) gedeeltelijk gelijktijdig met het interval dat als R fungeert.
Wat zinnen als (7) betreft kan de volgende regel voorgesteld worden:
(10) | Zi met tijdsbepaling + Zi+1 zonder tijdsbepaling: |
Als R na de verschijning van Zi fungeert Ei (althans, als Zi een PS-zin is, cf. Kamp and Rohrer (1983)). (De vraag wat als R fungeert na Zi+1 wordt bepaald door de tijd van Zi+1). |
Het subscript in ‘Ei’ geeft aan over welke E het gaat: de E die genoemd wordt door Zi. De laatste zin van (10) is wegens bepaalde eisen gesteld aan de lengte van dit artikel met opzet vaag gehouden. In elk geval kan met Kamp and Rohrer (1983) gesteld worden dat R niet door Zi+1 gewijzigd wordt als die zin bijvoorbeeld in de IMP of de PQP staat. De PQP avait mis, in (7),
stoort dus niet, in tegenstelling tot wat er aan de hand is in (6), want volgens (10) is er in (7) niet sprake van temporele oriëntatie ten opzichte van le lendemain, zoals in (6), maar ten opzichte van R=Max mourir.
(8) en (10) vormen slechts twee van de ongetwijfeld vele gevallen waarin de aan- of afwezigheid van (bepaalde) tijdsbepalingen een rol speelt bij de bepaling van R. Voor verdere bestudering van dit soort gevallen ontbreekt hier de ruimte. De geldigheid van wat verderop gezegd zal worden met betrekking tot vertelvolgorde versus werkelijke volgorde zal hierdoor niet aangetast worden.
2.2 Referentie-tijd en het voegwoord ‘quand’
Ook bepaalde niet-adverbiale temporele connectieven kunnen een rol spelen bij de bepaling van R. Dit kan bijvoorbeeld aangetoond worden voor het voegwoord quand, in constructies van het type ‘bijzin ingeleid door quand + hoofdzin’. Ik zal mij hier hoofdzakelijk beperken tot de vraag of er in die constructies sprake kan zijn van een gemeenschappelijke R (cf. wat gezegd is in (8) hierboven), voorzover het om constructies gaat van het type ‘PS + PS’. Een meer uitputtende behandeling is niet relevant voor dit betoog.
Eén van de functies van het voegwoord quand is aan te geven dat het hoofdzin-gebeuren direkt gerelateerd is aan het gebeuren van de bijzin. Vandaar dat de toevoeging van quand aan de eerste zin van (11)
(11) | François épousa Adèle. Jean partit pour le Brésil. Paul s'acheta une maison à la campagne |
‘François trouwde (PS) met Adèle. Jean vertrok (PS) naar Brazilië. Paul kocht (PS) een huis buiten’ |
een voorbeeld oplevert waarin het vertrek direkt gerelateerd is aan het huwelijk:
(12) | Quand François épousa Adèle, Jean partit pour le Brésil. (...) |
‘Toen François met Adèle trouwde (PS), vertrok (PS) Jean naar Brazilië. (...)’ |
In temporele bewoordingen: het vertrek wordt in (12) gepresenteerd als posterieur aan het huwelijk. Dit is de normale situatie in ‘quand-zin in de PS + hoofdzin in de PS’ (zie echter ook verderop). Merk op dat de situatie anders is in (11). Deze sekwentie vindt men normaal in konteksten die de gebeurens presenteren als ‘sub-gebeurens’ van een ‘groter super-gebeuren’. We zullen in 2.3 zien dat de gehele sekwentie in dat soort gevallen een temporele oriëntatie veronderstelt ten opzichte van een gemeenschappelijke R die als zodanig functioneert na de zin die het super-gebeuren vermeldt. Uit wat ik gezegd heb over (12) leid ik af dat dit niet geldt voor ‘bijzin (in de PS) ingeleid door quand + hoofdzin (in de PS)’:
(13) | Quand-zin Zi (in de PS) + hoofdzin Zi+1 (in de PS): (normaal gesproken) geen gemeenschappelijke R voor Zi en Zi+1. |
Voor de goede orde moet gezegd worden dat (13) niet opgaat voor àlle gevallen (vandaar: ‘normaal gesproken...’). Bijvoorbeeld, als quand twee zinnen verbindt die twee ‘parallelle’ gebeurens noemen (type: ‘quand Max chanta la Marseillaise, Jeanne l'accompagna au piano’), dan is er sprake van gelijktijdigheid van gebeurens, i.e. van een gemeenschappelijke R (cf. Kamp and Rohrer (1983)). Parallelle gebeurens zijn gebeurens die geheel samenvallen, en die elementen zijn van een ander gebeuren. Max chanter en Jeanne accompagner Max au piano zijn elementen van Max et Jeanne faire de la musique, en vallen er geheel mee samen. Een andere uitzondering op (13) lijkt te worden gevormd door zinnen waarin het bijzin-gebeuren gezien kan worden als deeluitmakend van de voorbereidende fase van het hoofdzingebeuren (cf. Moens and Steedman (1988)). Type: quand ils donnèrent une fête, ils invitèrent tous leurs amis. Merk op dat Hinrichs (1986) uit het voorkomen van bovengenoemde gevallen in het Engels afleidt dat er in ‘when-zin in de Simple Past + hoofdzin in de Simple Past’ in het algemeen (!) sprake is van een gemeenschappelijke R voor beide zinnen. Ik spreek me niet over deze analyse uit. Ik stel slechts dat zij niet als algemene regel opgaat voor de Franse situatie, gezien het verschil tussen (11) en (12) hierboven.
2.3 Referentie-tijd, super-gebeurens, sub-gebeurens, ‘point of view’
In een aantal gevallen wordt R bepaald door factoren die syntactisch ‘zichtbaar’ zijn (zie (8), (10) en (13)). Die zichtbaarheid is er niet altijd. Ik zal hier kort twee gevallen bespreken die dit illustreren. Het eerste betreft zinssekwenties waarin gebeurens gepresenteerd worden als sub-gebeurens, i.e. als ‘kleinere’ elementen van een eerder genoemd ‘super-gebeuren’ (cf. wat gezegd is over (11)). Het bijzondere van de zinnen die de sub-gebeurens noemen is dat ze R niet wijzigen (cf. Kamp and Rohrer (1983)), althans, wanneer het om hoofdzinnen gaat (zie verderop):
(14) | ‘Supergebeuren-zin’ Zi + ‘subgebeuren-zinnen’ Zi+1,..., Zi + n: |
De na Zi geldende R ‘strekt zich uit over’ Zi + 1,..., Zi + n. | |
(14) | verklaart waarom (15) vreemd is (cf. (11)): |
(15) | ??L'année suivante, il se produisit plusieurs changements dans la vie de nos héros: François avait épousé Adèle, Jean était parti pour le Brésil, Paul s'était acheté une maison à la campagne |
‘Het jaar daarop vonden (PS) er meerdere veranderingen plaats in het leven van onze helden: François was getrouwd met Adèle, Jean was naar Brazilië vertrokken, Paul had een huis buiten gekocht’ |
De na de eerste zin geldende R correspondeert met il se produire plusieurs changements... (zie de in (10) gegeven regel). De tweede, derde en vierde zin plaatsen de gebeurens die ze vertellen vóór deze R, want de zinnen in kwestie staan in de PQP. Maar dat is in tegenspraak met het feit dat die gebeurens elementen geacht worden te zijn van il se produire plusieurs changements...
Een situatie die lijkt op die waarop (14) van toepassing is doet zich voor wanneer een reeks zinnen wordt gepresenteerd als waargenomen door een ‘protagonist’ (cf. Doron (1991) over ‘Free Indirect Discourse’ in het Engels):
(16) | Zin Zi die de door een reeks volgende zinnen vertelde gebeurens Ei + 1,..., Ei+n presenteert als waargenomen door een ‘protagonist’: |
De na Zi geldende R ‘strekt zich uit over’ Zi + 1,..., Zi + n. |
(16) levert een verklaring voor het feit dat de PQP avait glissé, in (17), onnatuurlijk is in een lezing die veronderstelt dat het uitglijden een element is van de perceptie:
(17) | ??Ce que je vis ensuite est indescriptible: le géant tomba, il avait glissé sur une peau de banane |
‘Wat ik toen zag (PS) laat zich niet beschrijven: de reus viel (PS), hij was over een bananeschil uitgegleden’ |
Als R na de eerste zin fungeert het gebeuren dat correspondeert met je voir... (zie (10)). (17) is dus vreemd, in de genoemde interpretatie, want met de PQP wordt het uitglijden vóór R (=je voir...) geplaatst, terwijl tegelijkertijd wordt verondersteld dat het uitglijden behoort tot de perceptie. De verklaring voor de onnatuurlijkheid van (17) is dus ongeveer die welke gegeven is voor de inacceptabiliteit van (15).
Merk op dat (14) en (16) niet opgaan voor gevallen als (12) hierboven, zelfs als (12) in een kontekst voorkomt die de gebeurens als sub-gebeurens presenteert (cf. wat ik over dit voorbeeld gezegd heb). Kennelijk is de ‘quand-regel’ sterker dan (14) en (16). Ik heb in dit artikel niet de gelegenheid hier verder op in te gaan. Ik ga hier ook niet in op de vraag hoe theoretisch verantwoord kan worden dat we in (15) en (17) met een bijzonder soort gebeurens te maken hebben. Voor de centrale vraag van mijn betoog is dat op dit moment niet van belang. Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat de geldigheid van (14) en (16) niet schijnt af te hangen van de grammatikale tijd van de zinnen.
3 Temporele volgorde en descriptieve volgorde: een hypothese
We hebben nu voor een aantal gevallen het antwoord op de in het begin gestelde centrale vraag binnen handbereik. Maar alvorens specifiek op die vraag in te gaan - voor zover zij zinssekwenties in de PS betreft - wil ik enige woorden wijden aan het volgende verschijnsel. In het algemeen is het in het
Frans heel goed mogelijk om de vertelvolgorde te laten afwijken van de werkelijke temporele volgorde in zinssekwenties van het type ‘resultatieve P(assé) C(omposé) + PC’ en ‘PQP + PQP’. (De resultatieve PC veronderstelt een ‘resultaat’ op S). Voorbeelden:
(18) | Je suis tombé (comme tu peux le voir). Max m'a poussé |
‘Ik ben gevallen (zoals je kunt zien). Max heeft me een duw gegeven’ | |
(19) | La vieille dame était tombée. Max l'avait poussée |
‘De oude dame was gevallen. Max had haar een duw gegeven’ |
In voorbeelden als (18)-(19) ‘mag’ de vertelvolgorde afwijken van de werkelijke volgorde omdat ze geen enkele linguïstische informatie bevat over die echte volgorde. De enige linguïstische informatie die een voorbeeld als (18) geeft is dat beide gebeurens voor S liggen. Dit voorbeeld geeft geen enkele informatie met betrekking tot de onderlinge volgorde der gebeurens. Pragmatische kennis met betrekking tot die volgorde wordt dus niet door de volgorde van de zinnen ‘tegengesproken’. Dergelijke opmerkingen kunnen ook gemaakt worden voor (19). Het verschil is dat er in (19) niet sprake is van anterioriteit ten opzichte van S, maar van voortijdigheid ten opzichte van een moment in het verleden. De hypothese die ik hier verdedig is dus de volgende:
(20) | Descriptieve volgorde versus temporele volgorde. Hypothese: |
Als er in twee zinnen geen linguïstische informatie is over de temporele volgorde van de vermelde gebeurens, dan zijn er geen restricties met betrekking tot de syntactische volgorde van de zinnen, want pragmatische kennis over de temporele volgorde van de gebeurens kan niet in conflict komen met linguïstische informatie daarover. |
(20) is niet alleen van toepassing op zinssekwenties met een gemeenschappelijke R, maar ook op gevallen als (21):
(21) | J'ai appris une chose bizarre. Jean était déjà parti (avant de...) |
‘Ik heb iets heel geks gehoord. Jean was reeds weggegaan (alvorens...)’ |
De eerste zin (resultatieve PC) veronderstelt een oriëntatie ten opzichte van S (=R). De PQP-zin, daarentegen, heeft als R een moment in het verleden. De twee zinnen hebben dus ieder een ‘eigen’ R, en de R van de ene zin correspondeert niet met het gebeuren van de andere zin. De gebeurens zijn dus niet direct aan elkaar gerelateerd, maar respectievelijk aan S en aan een moment in het verleden. Dit verklaart dat Jean partir later verteld kan worden dan j'apprendre, hoewel Jean partir anterieur is aan j'apprendre.
3.1 Vertelvolgorde versus werkelijke volgorde: passé simple + passé simple
We hebben gezien dat (1), hier herhaald als (22), prima is, ondanks het feit dat de vertelvolgorde niet correspondeert met de werkelijke volgorde:
(22) | Le lendemain, Max mourut. Ce jour fatal, sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘De volgende dag stierf (PS) Max. Op die fatale dag deed (PS) zijn vrouw arsenicum in zijn soep’ |
De in (20) geformuleerde hypothese, gecombineerd met (8), geeft hiervoor een mooie verklaring. Volgens (8) hebben beide zinnen van (22) dezelfde R: le lendemain (=ce jour fatal). Sa femme mettre de l'arsenic... is dus niet direct temporeel gerelateerd aan Max mourir, maar aan de dag in kwestie. (20) voorspelt dus (correct) dat er in (22) geen restricties zijn met betrekking tot de volgorde van de zinnen.
De situatie is anders in (2), hier hernomen als (23):
(23) | ??Une demi-heure plus tard, Max mourut. Sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘Een half uur later stierf (PS) Max. Zijn vrouw deed (PS) arsenicum in zijn soep’ |
Volgens (10) is Max mourir het ‘oriëntatie-punt’ van de tweede zin, want dit gebeuren functioneert als R na de eerste zin. Omdat de tweede zin in de PS staat, is de (linguïstische) informatie dat sa femme mettre... niet anterieur is aan Max mourir (cf. wat gezegd is over de PS). Dit conflicteert met pragmatische kennis over de relatie tussen gebeurens als die genoemd in (23). Vandaar het onnatuurlijke karakter van het voorbeeld. De situatie is echter iets ingewikkelder. (23) wordt acceptabel als we het ‘precieze’ une demi-heure plus tard vervangen door een bepaling als le lendemain. Ik kom hierop terug.
Gevallen van ‘mismatch’ tussen vertelvolgorde en werkelijke volgorde doen zich ook voor in voorbeelden als (24) en (25):
(24) | (Le lendemain), une chose terrible se passa: Max mourut, sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘Er gebeurde (de volgende dag) iets verschrikkelijks: Max stierf (PS), zijn vrouw deed (PS) arsenicum in zijn soep’ | |
(25) | Ce que je vis alors est indescriptible: le géant tomba, il glissa sur une peau de banane |
‘Wat ik toen zag (PS) laat zich niet beschrijven: de reus viel (PS), hij gleed uit (PS) over een bananeschil’ |
De verklaring hiervoor is ongeveer die welke gegeven is voor (22). Niet alleen in (22), maar ook in (24) en (25) is er sprake van een gemeenschappelijke R
(zie de in (14) en (16) gegeven regels). Merk op dat (24) en (25) vreemd worden als quand wordt toegevoegd, zoals in (26):
(26) | ??Ce que je vis alors est indescriptible: quand le géant tomba, il glissa sur une peau de banane |
‘Wat ik toen zag (PS) laat zich niet beschrijven: toen de reus viel, gleed hij uit (PS) over een bananeschil’ |
(26) is onnatuurlijk omdat volgens (13) de zinnen die verbonden worden door quand geen gemeenschappelijke R hebben. Een situatie vergelijkbaar aan die geïllustreerd door (21) doet zich hier niet voor.
De verklaring die ik gegeven heb voor de mogelijkheid van ‘mismatch’ tussen vertelvolgorde en werkelijke volgorde in (22), (24) en (25) is in principe dezelfde als die welke ik heb voorgesteld voor diezelfde mogelijkheid in (18) en (19). In al die gevallen is er sprake van een gemeenschappelijke R. Welnu, volgens wat ik gezegd heb met betrekking tot (21) is ‘mismatch’ ook mogelijk wanneer twee zinnen ieder hun eigen R hebben. Dit is het geval in (27):
(27) | Le lendemain, un événement tout à fait inattendu se produisit. Ce jourlà, les Martiens attaquèrent Londres. Ce qui provoqua cette attaque inattendue, on ne le sait toujours pas |
‘De volgende dag gebeurde (PS) er iets geheel onverwachts. Op die dag vielen de Martianen Londen aan (PS). Wat deze onverwachte aanval veroorzaakte (PS) is iets wat men nog steeds niet weet’ |
In de laatste PS-zin is er sprake van een deiktisch gebruik van de PS: er is inbedding in een PRES-zin. R correspondeert dus met S. De R van de voorgaande zin is ce jour-là (cf. (8)). Mismatch tussen werkelijke volgorde (eerst ce qui provoquer cette attaque..., dan les Martiens attaquer...) en vertelde volgorde is dus mogelijk, in (27), want de twee zinnen hebben ieder hun eigen R.
Alvorens te eindigen wijs ik op een moeilijkheid die veroorzaakt wordt door een voorbeeld als (28):
(28) | Le lendemain, Max mourut. Sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘De volgende dag stierf (PS) Max. Zijn vrouw deed (PS) arsenicum in zijn soep’ |
Waarom is (28) goed, terwijl (23) hierboven vreemd is? Het volgende kan hier opgemerkt worden. Een voorbeeld als (28) is slechts goed in een kontekst die veronderstelt dat beide gebeurens de realisatie zijn van iets wat ‘voorbereid’ is in de linkerkontekst, i.e. van iets wat verwacht kan worden. In andere konteksten zou men de PQP avait mis verwachten. Als we die informatie in (28) ‘stoppen’, krijgen we iets als (29):
(29) | Le lendemain, la chose (à laquelle on pouvait s'attendre) arriva: Max mourut, sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘De volgende dag gebeurde (PS) het (datgene wat men kon verwachten): Max stierf (PS), zijn vrouw deed (PS) arsenicum in zijn soep’ |
Met andere woorden, (29) (en dus in zekere zin ook (28)) is vergelijkbaar met (24): ‘super-gebeuren + sub-gebeurens’. Ik denk nu dat (23) dat ook is, met dít verschil dat een parafrase van het type (29) voor (23) om pragmatische redenen vreemd is (waardoor ook (23) zélf onnatuurlijk is):
(30) | ??Une demi-heure plus tard, la chose (à laquelle on pouvait s'attendre) arriva: Max mourut, sa femme mit de l'arsenic dans sa soupe |
‘Een half uur later gebeurde (PS) het (datgene wat men kon verwachten): Max stierf (PS), zijn vrouw deed (PS) arsenicum in zijn soep’ |
Het feit dat de vergiftigde soep eerst op tafel gezet moet worden, en pas daarna genuttigd zal worden, impliceert namelijk dat er enige tijd verloopt tussen het vergiftigen en het sterven. Maar (30) suggereert dat die gebeurens tegelijk plaatsvinden: ze zijn elementen van la chose arriver, dat door de aanwezigheid van de punctuele bepaling maar een enkel moment in beslag neemt.
4 Slotopmerkingen
In het voorgaande is onderzocht waarom in sommige gevallen de descriptieve volgorde in Franse teksten kan afwijken van de werkelijke volgorde, terwijl die mogelijkheid in andere gevallen niet bestaat. We hebben gezien dat de observaties die hier gedaan kunnen worden nauw samenhangen met de vraag wat op een bepaald tekstmoment als R fungeert.
In dit artikel heb ik niet kunnen ingaan op interessante theoretische konsekwenties van wat geconstateerd is. Een van die konsekwenties betreft het volgende. In DRT-benaderingen van tijdsverschijnselen gaat men er normaal van uit dat een tekst ‘zin voor zin’ ‘geëncodeerd’ wordt. Dat impliceert voor onderzoekers als Kamp and Rohrer (1983), Hinrichs (1986), en anderen, dat ‘per zin’ een moment gemarkeerd wordt als R, bij de opbouw van tijdsstructuren. Maar hierboven is aangetoond dat de vraag wat op een bepaald tekstmoment als R fungeert af kan hangen van (onder andere syntactische) verschijnselen die clusters van zinnen betreffen. Hiermee zal bij de theorie-vorming rekening moeten worden gehouden.
Bibliografie
Doron, E. (1991) ‘Point of View as a Factor of Content’. In: Proceedings from Semantics and Linguistic Theory I, Working Papers in Linguistics 10, Cornell University, 51-64. |
Dowty, D.R. (1986) ‘The Effects of Aspectual Class on the Temporal Structure of Discourse: Semantics or Pragmatics?’. In: Linguistics and Philosophy 9, 37-61. |
Hinrichs, E. (1986) ‘Temporal Anaphora in Discourse of English’. In: Linguistics and Philosophy 9, 63-82. |
Kamp, H. and C. Rohrer (1983) ‘Tense in Texts’. In: R. Bäuerle, C. Schwarze and A. von Stechow, Meaning, Use and Interpretation of Language, Berlin, 250-269. |
Lascarides, A. and N. Asher (1991) ‘Discourse Relations and Defeasible Knowledge’. In: Proceedings of the 29th Annual Meeting of the Association for Computational Linguistics, Berkeley, 55-62. |
Moens, M. and M. Steedman (1988) ‘Temporal Ontology and Temporal Reference.’ In: Computational Linguistics 14, 15-28. |
Molendijk, A. (1990) Le passé simple et l'imparfait: une approche reichenbachienne. Amsterdam-Atlanta: Rodopi. |
Reichenbach, H. (1966) Elements of Symbolic Logic. New York/London. |
Vendler, Z. (1967) Linguistics in Philosophy. Ithaca: Cornell University Press. |
- eind1.
- Reichenbach (1966) stelt voor om linguïstische tijd te analyseren met behulp van drie variabelen: (i) E: de tijdsspanne die correspondeert met het door een zin genoemde gebeuren (vaak wordt E ook gebruikt om het gebeuren zélf aan te duiden); (ii) R: de tijdsspanne (het gebeuren) die (dat) dient als temporeel oriëntatiepunt voor E; (iii) S: het spreekmoment. Het gebruik van het begrip R stelt ons in staat om een onderscheid te maken tussen bijvoorbeeld de P(assé) C(omposé) (R ligt op S en E ligt voor R), de IMP (R ligt voor S en valt samen met E) en de P(lus-) Q(ue) P(arfait) (R ligt voor S en na E).
- eind2.
- Een zin heeft het aspect ‘achievement’ als het door die zin vertelde gebeuren gepresenteerd wordt als punctueel, cf. Vendler (1967). Beide zinnen van een sekwentie als (1) zijn van het type ‘achievement’.
- eind3.
- In de reichenbachiaanse literatuur wordt vaak met behulp van infinitiefzinnen naar gebeurens verwezen.