Tabu. Jaargang 21
(1991)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De small clause-kwestie: een weerwoord op Hoeksema
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Het argument en het weerwoordBekijk de volgende zinnen:
De relatie tussen niks en vindt in (1a) is niet hetzelfde als in (1b). Zoals aangetoond in Hoekstra (1989a), en onafhankelijk daarvan in Progovac (1988), hebben zinnen een andere relatie met het werkwoord dan DP's. DP's zijn namelijk vanuit semantisch perspectief bekeken functies die het werkwoord als argument nemen. De theorie van Gegeneraliseerde Quantoren (o.a. Zwarts 1986) zegt dat de functie het inferentiepatroon bepaalt. Bekijk nu de volgende patronen van inferentie:
De semantische eigenschappen van de DP bepalen het patroon van inferentie.Ga naar eind1. De DP niks dwingt geldigheid van inferentie af als we bij het argument (het werkwoord) van sets naar subsets gaan, dus van verven naar groen verven. De DP alles daarentegen dwingt juist geldigheid van inferentie af als we van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sets naar supersets gaan, dus van groen verven naar verven. Dit verschijnsel treedt op ongeacht of de DP in kwestie een direct object is of een small clause subject. Daar de DP het inferentiepatroon bepaalt moet de DP als de functie worden gezien en het werkwoord als argument. Niets van dit alles vindt plaats als de DP ingebed is in een echte zin, zoals de volgende inferentiepatronen laten zien:
Ik neem aan, in navolging van Hoeksema (1991), dat de relatie tussen zeggen en fluisteren dezelfde is als die tussen verven en groen verven, d.w.z. de subsetrelatie. Uitgaande van deze aanname zijn de hierboven gepresenteerde inferentiepatronen geldig. We nemen waar dat de aard van de DP ingebed in de zin geen invloed uitoefent op de inferentierelatie. DPs als direct object of small clause-subject gedragen zich dus tegengesteld aan DPs ingebed in zinnen. Feiten omtrent negatief-polaire uitdrukkingen verschaffen onafhankelijk bewijs voor deze stelling (Hoekstra 1989a, 1991). Het argument van Hoeksema gaat nu als volgt. Small clause-subjecten gedragen zich als directe objecten en niet als sententiële subjecten. Daarom kunnen small clause-subjecten beter als directe objecten bij een complex werkwoord geanalyseerd worden. Ik zal nu laten zien dat prepositionele complementen zich met betrekking tot de onderhavige test net als directe objecten gedragen. Moeten we dan concluderen dat prepositionele complementen directe objecten zijn, en de prepositie een type complex predikaat met het werkwoord vormt? Uiteraard niet. Mijn punt is dan ook dat de inferentiefeiten perfect compatibel zijn zowel met de complexe predikaten-analyse als met de small clause-analyse. De volgende inferentiepatronen laten zien dat een prepositioneel complement een functie is die het werkwoord als argument neemt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De aard van het prepositioneel complement bepaalt het inferentiepatroon dat we waarnemen op dezelfde manier als een small clause-subject of een direct object dat doet. Deze voorbeelden laten zien dat DP een functie is die de prepositie als argument neemt, aangezien de DP het inferentiepatroon bepaalt (zie ook Hoekstra 1991, hoofdstuk 3). De PP op zijn beurt is een functie die het werkwoord als argument neemt, net als DPs dat doen. De small clausegevallen worden op dezelfde wijze verklaard. De DP neemt het small clausehoofd (net als een P) als argument. De small clause als geheel neemt het werkwoord als argument. Een small clause-structuur is dus volmaakt compatibel met wat de theorie van Gegeneraliseerde Quantoren ons leert.Ga naar eind2. Inferentiepatronen helpen ons niet te kiezen tussen een complexe predikatenanalyse en een small cluase-analyse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Een verkenningEen prepositioneel complement en een small clause-subject, hoewel ingebed, hebben dus voorrang boven het werkwoord bij het bepalen van de inferentiepatronen. Sterker nog, zelfs de possessieve bepaling in een prepositioneel complement heeft voorrang boven het werkwoord bij het bepalen van het inferentiepatroon (cf. Hoekstra 1989b):
Deze voorbeelden tonen het volgende aan. Een possessieve bepaling is een functie die de rest van het prepositioneel complement als argument neemt. Het prepositioneel complement als geheel is een functie die de prepositie als argument neemt. En de PP als geheel neemt het werkwoord als argument. Net zo neemt een small clause-subject het small clause-hoofd als argument. En de small clause als geheel neemt het werkwoord als argument. Small clauses hebben in dit opzicht dus meer gemeen met PPs dan met zinnen. Bij zinnen gaat het als volgt (binnen GQ-theorie redenerend). Het ingebedde subject neemt de VP (of I' of wat dan ook) als argument. C neemt dan de IP als argument. Bewijs hiervoor is dat complementizers polariteit kunnen uitlokken op het onderwerp:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is altijd de functie die polariteit kan uitlokken op zijn argument, niet omgekeerd. De laatste stap is dat een werkwoord de zin als argument neemt. Werkwoorden zijn immers argumenten voor DP's maar functies voor zinnen. De theorie der Gegeneraliseerde Quantoren vertelt ons hoe de semantische structuur van zinnen eruit ziet. Wat opvalt zijn de rigide functie-argument-verhoudingen. Merk op dat dit een probleem is voor een theorie die claimt dat functie-argument-verhoudingen naar believen kunnen worden omgedraaid, zoals Categoriale Grammatica. Twee onderzoeksvragen zijn nu relevant. Ten eerste: welk systeem kunnen we waarnemen in functie-argument-structuren? Hopelijk hoeft dit niet van geval tot geval vastgelegd te worden. Ten tweede: als er een systeem in zit, hoe kunnen we dat dan verklaren? Ik zal me tot het eerste punt beperken. Observationeel kunnen we de volgende functie-hiërarchie opstellen:
We hebben gezien dat DP ook P als argument neemt, dat PP V als argument neemt en C de (rest van de) zin:
Hoofden gedragen zich als een uniforme groep. Insiders weten dat D hierop een uitzondering zal vormen. Zinnen staan onderaan in de hiërarchie, terwijl andere maximale projecties bovenaan staan. Het is wenselijk om dit schema voor alle combinaties van categorieën nader uit te werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Small clauses of complexe predikatenZowel de small clause-analyse als de complexe predikaten-analyse is verenigbaar met de semantische feiten die hier en in Hoeksema (1991) zijn besproken. Is er andere evidentie die beide analyses onderscheidt? Hieronder presenteer ik enkele overwegingen. Bezie de volgende zin, en de structuren die er door de verschillende analyses aan worden toegekend:
Ten eerste vraag ik me af hoe een complexe predikaten-analyse het ontstaan van een small clause-structuur kan verhinderen. Het is immers zo dat syntactische hoofden (in dit geval het adjectief) moeten projecteren. Een complexe predikaten-analyse moet dit projecteren per stipulatie verbieden ten einde een small clause-structuur uit te sluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten tweede vraag ik me af hoe de complexe predikaten-analyse aan de selectie-eisen van het small clause-hoofd kan voldoen. In het onderhavige voorbeeld selecteert het adjectief een dan-bepaling. Een constructie-specifieke regel moet deze selectie-eis overdragen van het adjectief naar het complexe predikaat. Deze tweede stipulatie is nodig louter en alleen omwille van de eerdere stipulatie dat small clause-hoofden niet mogen projecteren. Ik presenteer deze conceptuele overwegingen omdat specifieke empirische generalisaties waarschijnlijk in beide analyses kunnen worden opgenomen. De interessantste feiten zijn echter binnen het small clause-framework ontdekt (zie T. Hoekstra 1984, Den Dikken 1990, Mulder & Sybesma 1990 en gerelateerd werk). De conclusie is dat de small clause-hypothese de voorkeur verdient omdat deze als onderzoeksparadigma tot interessante empirische ontdekkingen heeft geleid en omdat conceptuele overwegingen deze hypothese ondersteunen. Anderzijds liggen er nog teveel problemen open, voor beide hypothesen, om veel waarde aan deze conclusie te kunnen hechten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|