temporele of ruimtelijke betekenis). Enkele van Bennis' voorbeelden staan in (3):
(3) |
a |
Jan schoot de bal pal over |
|
b |
Mijn horloge loopt een beetje voor |
Wanneer we nu het partikel vooropplaatsen, moet de voorbepaling mee, geheel conform de stelling dat een volledige maximale woordgroep vooropgeplaatst dient te worden (vergelijk (4) en (5)):
(4) |
a |
Pal over schoot Jan de bal |
|
b |
Een beetje voor loopt ook mijn horloge |
(5) |
a |
*Over schoot Jan de bal pal |
|
b |
*Pal schoot Jan de bal over |
Bennis heeft ook een antwoord op een ander argument van Hoeksema (1991) voor de stelling dat partikels geen maximale projekties zijn. Ik redeneerde als volgt: Indien partikels hun eigen maximale projektie vormen, dan valt het niet goed in te zien, waarom zij geïncorporeerd kunnen worden in de verbale eindgroep, maar andere maximale groepen niet. Bennis gaat er daarentegen vanuit, dat het hoofd van een partikelgroep door middel van hoofdverplaatsing aangehecht wordt aan een werkwoord dat dan via Verb Raising deel uit gaat maken van een werkwoordelijke eindgroep. Waarom deze mogelijkheid niet is weggelegd voor andere hoofden (bijvoorbeeld zelfstandige naamwoorden of adjektieven) - tenzij deze zelf als partikel kunnen worden opgevat - blijft vooralsnog enigszins duister. Bennis geeft een interessant argument voor hoofdverplaatsing. Wanneer een partikel een voorbepaling heeft, blijft deze buiten de verbale eindgroep bij incorporatie van het partikel. Het volgende voorbeeld illustreert deze observatie:
(6) |
a |
dat hij de bal [twee meter over] heeft geschoten |
|
b |
dat hij de bal [twee meter ti] heeft over geschoten |
|
c |
*dat hij de bal heeft [twee meter over] geschoten |
Merk echter op, dat dit type splitsing niet altijd even goed is:
(7) |
a |
*dat hij de bal [vlak t] wou over schieten |
|
b |
*dat hij de bal [pal t] liet naast schieten |
Vermoedelijk spelen hierbij twee faktoren een rol: (a) de aard van de voorbepaling (NP-achtige bepalingen zoals twee meter lijken het gemakkelijkst te kunnen worden afgesplitst) en (b) de hulpwerkwoorden in de eindgroep. Mij komt het althans voor dat de werkwoorden willen en laten ook bijdragen aan de ongrammatikaliteit van de voorbeelden in (7), en dat bijvoorbeeld hulpwerkwoorden van tijd de gewraakte afsplitsing eerder kunnen velen: