Tabu. Jaargang 21
(1991)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||
Afasie en taalverwerkingsmodellen
| ||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||
een groep afasiepatiënten met woordvindingsstoornissen te onderzoeken, zoals vroeger gebeurde (en helaas soms nog steeds gebeurt), kan men nu patiënten met eenzelfde onderliggende stoornis (bijvoorbeeld een stoornis in het oproepen van woorden of een stoornis in de opslag van woorden, zie onder) vergelijken. Het samennemen van patiënten met verschillende onderliggende stoornissen onder de noemer ‘woordvindingsproblemen’ veroorzaakt vanzelfsprekend vertroebeling van de resultaten. Een ander voordeel van dergelijke modellen is de directe aansluiting bij de klinische behoeften van de therapeuten: alleen als de onderliggende stoornis bekend is, kan men de patiënt adequaat behandelen (mooie voorbeelden hiervan zijn te vinden in de proceedings van het Symposium on therapeutic approaches in aphasia, 1991). In dit artikel wil ik u doen kennismaken met enkele taalverwerkingsmodellen. De nadruk ligt daarbij op een taalverwerkingsmodel op woordniveau, omdat dit het meest getoetst is. Het is ontwikkeld door cognitieve neuropsychologen, maar voor linguïsten zeer bruikbaar. Na dit model zal een recent zinsbegripsmodel aan de orde komen dat is voortgekomen uit een nauwe samenwerking tussen neurolinguïsten en logopedisten. Tenslotte zal worden ingegaan op (het ontbreken van) een zinsproduktiemodel. | ||||||||||||||||||||
2 Taalverwerkingsmodellen2.1 Een model op woordniveau: het LogogenmodelHet Logogenmodel - spreek uit logogèn - is ontwikkeld door Morton (1969, 1979) en het zag er aanvankelijk uit als in Figuur 1. Figuur 1 Het logogenmodel van Morton (1969, 1979)
De concepten liggen opgeslagen in het cognitieve systeem, de lexicale woordvormen in het logogensysteem. Dit logogensysteem geeft fonologische codes door aan de response-buffer die een vocale respons initieert. Vervolgens wordt het woord uitgesproken. Dit Logogenmodel is vaak aangepast op basis van case studies met betrekking tot dyslexie, dysgrafieGa naar eind4. en afasie. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het model van Ellis & Young (1988)Ga naar eind5. dat hier in licht gewijzigde vorm is overgenomen (er zijn meerdere varianten in omloop en de modulen hebben niet altijd dezelfde naam, maar er bestaat weinig of geen wezenlijk verschil tussen de diverse modellen). | ||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||
Figuur 2 Het taalverwerkingsmodel op woordniveau van Ellis & Young (1988)
In het Auditieve Analyse Systeem worden de individuele spraakklanken geëxtraheerd uit de waargenomen spraak. Dit systeem is vrij flexibel van aard: verschillen in bijvoorbeeld accent en spreektempo beïnvloeden de werking niet, net zomin als achtergrondgeluiden. Is dit systeem beschadigd, dan lijdt de patiënt aan zogenaamde pure woorddoofheid en zal hij geen gesproken taal meer begrijpenGa naar eind6.. Ook kan de patiënt geen gesproken taal herhalen. Men kan dit vergelijken met het horen van Chinees, terwijl men dit in het geheel niet kent. In het Auditieve Input Lexicon worden bekende woorden herkend, hetgeen betekent dat de persoon het woord eerder heeft gehoord. Er wordt in dit stadium nog geen betekenis toegekend aan de gehoorde reeks klanken. Bij een selectieve stoornis in deze module herkent de patiënt de woorden van zijn eigen taal niet meer en kan hij geen lexicale-decisietaak uitvoeren. Voor hem zijn alle woorden niet-bestaand. Het taalbegrip zal dus slecht zijn. Het verschil met een patiënt met pure woorddoofheid ligt in het gegeven dat een patiënt met een stoornis in het Auditieve Input Lexicon in staat is te herhalen (door de route van het Auditieve Analyse Systeem naar Foneemniveau te gebruiken, zie onder). Met behulp van de verbinding tussen het Auditieve Input Lexicon en het Semantische Systeem wordt de betekenis bij de gehoorde woordvorm gezocht. Is deze route gestoord, dan zal de patiënt slecht begrijpen, maar kan hij wel een lexicale-decisietaak uitvoeren en is hij wel in staat om te herhalen. Er is dan sprake van woordbetekenisdoofheid. Men kan het vergelijken met een | ||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| ||||||||||||||||||||
zekere kennis van een vreemde taal als het Engels: van sommige woorden weet je dat ze tot het Engels behoren zonder dat je ook maar enig idee hebt over de betekenis (of slechts een vaag idee). In het Semantische Systeem (in andere modellen ook wel aangeduid als het Cognitieve Systeem) zijn de woordbetekenissen gerepresenteerd. Een stoornis in het Semantische Systeem leidt tot een semantische stoornis die zich in alle modaliteiten (spreken, schrijven en begrijpen van gesproken en geschreven taal) zal manifesteren. Het Semantische Systeem is immers het hart van dit model. Met behulp van een nonverbale taak kan men onderzoeken of de stoornis gelegen is in het Semantische Systeem zelf of in de toegangsroutes. Categoriespecifieke stoornissenGa naar eind7. ontstaan op dit niveau. Diepe afasie (betekenisverwisselingen in alle modaliteiten) ontstaat eveneens door een stoornis in het Semantische Systeem. Aan de rechterzijde van het model zien we de visuele kant van deze modules. Het Visuele Analyse Systeem heeft drie functies: het identificeren van letters, het coderen van de positie van de letter in het letterreeks en het groeperen van losse letters tot een reeks. Een stoornis op dit niveau leidt tot zogenaamde perifere dyslexie, dat wil zeggen dat een patiënt niet in staat is de individuele letters te onderscheiden. Hij is ook niet in staat woorden te kopiëren. In het Visuele Input Lexicon worden letterreeksen geïdentificeerd als woord. In dit stadium beslist een lezer of een woord al dan niet bekend voor hem is. Een stoornis zal leiden tot zogenaamde visuele dyslexie. De patiënt is niet in staat bestaande woorden te onderscheiden van niet-bestaande of maakt leesfouten als ‘beperking’ voor ‘bespreking’. Als een woord in het Visuele Input Lexicon herkend is, kan de bijbehorende betekenis gezocht worden in het Semantische Systeem. Is de verbinding tussen deze twee modulen gestoord dan is de patiënt wel in staat geschreven bestaande woorden van geschreven niet-bestaande woorden te onderscheiden, maar zal hij geschreven woorden niet begrijpen. Er is dan sprake van semantische-toegangsdyslexie of diepe dyslexie. De patiënt gebruikt semantische paralexieën, dat wil zeggen dat woorden vervangen worden door semantisch verwante woorden (bijvoorbeeld vrouw voor moeder). Links onder is weergegeven hoe het produceren van gesproken woorden in zijn werk gaat. In het Fonologische Output Lexicon liggen de gesproken woordvormen opgeslagen. Bij een in het Semantische Systeem gekozen concept kan een lexicale woordvorm opgeroepen worden in dit Fonologische Output Lexicon. Het gemak waarmee een bepaalde woordvorm opgeroepen wordt, is sterk afhankelijk van woordfrequentie. Hoogfrequente woorden zijn makkelijker op te roepen dan laagfrequente. Dit geldt ook voor gezonde taalgebruikers: het ‘puntje van de tong’-verschijnsel treedt eerder op bij een woord als pipet dan bij een woord als koffie. Patiënten met een stoornis in het Fonologische Output Lexicon of in de verbinding tussen het Semantische Systeem en het Fonologische Output Lexicon lijden aan woordvindingsmoeilijkheden (anomie, amnestische afasie). | ||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| ||||||||||||||||||||
De verbinding tussen het Auditieve Input Lexicon en het Fonologische Output Lexicon kan verklaren dat sommige patiënten in staat zijn bestaande woorden te herhalen en niet-bestaande niet, hoewel de verbinding tussen het Semantische Systeem en het Fonologische Output Lexicon niet voldoende functioneert. De verbinding tussen het Fonologische Output Lexicon en het Foneemniveau (een tweerichtingspijl!) zorgt ervoor dat de fonologische woordvorm gekoppeld wordt aan een fonetische vorm en dat er een directe feedback is. Bij conductie-afasie is deze verbinding gestoord. Ook bij gezonde taalgebruikers functioneert deze verbinding niet altijd optimaal. Malapropismen zijn het gevolg van een ‘foutje’ in deze verbinding (bijvoorbeeld ‘je wordt op je wenkbrauwen bediend’). Op Foneemniveau zijn de individuele spraakklanken gerepresenteerd. Is dit niveau gestoord dan worden fonemen vervangen door fonetisch gelijkende fonemen (bijvoorbeeld p voor b, t voor d). Men spreekt dan van verbale apraxie. Bij gezonde taalgebruikers zijn zogenaamde slips of the tongue (ook wel spoonerisms genaamd) te verklaren op dit niveau (bijvoorbeeld Jan is wel een drave diender). Er is nog één verbinding aan de linkerzijde onbesproken gebleven en wel die tussen het Auditieve Analyse Systeem en het Foneemniveau. Deze verbinding zorgt ervoor dat niet-bestaande woorden herhaald kunnen worden. Sommige afasiepatiënten vertonen namelijk het vreemde beeld dat zij wel bestaande, maar geen niet-bestaande woorden kunnen herhalen. Soms is dit zelfs de enige stoornis die zij vertonen. Een dergelijke stoornis komt slechts door toeval aan het licht (auditieve fonologische agnosie, zie bijvoorbeeld Beauvois, Dérousné & Bastard, 1980). Om een dergelijke stoornis te kunnen beschrijven is er in het model een zogenaamde by-pass aangelegd. Aan de rechterkant van het model zijn parallelle modulen te vinden voor schrijftaal. De verbinding tussen het Visuele Analyse Systeem en het Foneemniveau (de Grafeem-Foneemomzetting) wordt gebruikt om niet-bestaande woorden hardop voor te lezen. Als deze route gestoord is, kan de patiënt geen niet-bestaande woorden lezen (bestaande woorden worden via het Visuele Input Lexicon en het Fonologische Output Lexicon gelezen). Er is dan sprake van fonologische dyslexie. In het Grafemische Output Lexicon ligt de spelling van bekende woordvormen opgeslagen. Een stoornis in deze module leidt tot het niet kunnen spellen en schrijven van onregelmatig gespelde woorden (regelmatig gespelde woorden kunnen via Foneem-Grafeemomzetting gespeld en geschreven worden). Er is dan sprake van oppervlakte dysgrafie. De input voor deze module komt van het Semantische Systeem. Functioneert deze verbinding niet goed, dan zal de patiënt semantische schrijffouten (semantische paragrafieën) maken. Er is dan sprake van diepe dysgrafie. Een andere vorm van input is die vanuit het Fonologische Output Lexicon. Functioneert deze route niet goed dan leidt dat tot slips of the pen, ook bij gezonde taalgebruikers (bijvoorbeeld in tweefout). | ||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| ||||||||||||||||||||
Foneem-Grafeemomzetting kan gebruikt worden om niet-bestaande woorden te schrijven. Is deze route gestoord, dan zal de patiënt geen niet-bestaande woorden (bijvoorbeeld blief) kunnen schrijven. Er is dan sprake van fonologische dysgrafie. Op Grafeemniveau bevinden zich de min of meer abstracte letterrepresentaties. Er bestaat geen onderscheid tussen grote en kleine letters of schrijf- en drukletters, zelfs niet tussen geschreven en gesproken letters. Een stoornis op dit niveau leidt tot lettersubstituties en slips of the pen. Er is dan sprake van perifere dysgrafie. De verbinding tussen het Visuele Analyse Systeem en het Grafeemniveau zorgt ervoor dat bestaande en niet-bestaande woorden gekopieerd kunnen worden. Dit is niet een kwestie van simpel ‘natekenen’; deze route wordt ook gebruikt om bijvoorbeeld gedrukte taal om te zetten in handgeschreven taal. VOORBEELD | ||||||||||||||||||||
2.1.1 Neurologische evidentieNiet iedere afasioloog is gecharmeerd van een dergelijk uitgebreid model. Hoewel mijns inziens het bestaan van patiënten met zeer specifieke stoornissen evidentie geeft voor een dergelijk model, zijn er mensen die de waarde betwisten (dit zijn vooral diegenen die in het verleden zelf tests hebben ontwikkeld en deze nu door bovenstaand model achterhaald zien, zoals Goodglass, 1990 en Kertesz, 1990). Recentelijk is echter door Wise (1991) aangetoond dat er naast empirische evidentie ook neurologische evidentie bestaat voor (delen van) dit model. Met behulp van PET-scans heeft hij laten zien dat gezonde proefpersonen bij gebruik van het Auditieve Input Lexicon een ander (aangrenzend) hersendeel activeren dan bij gebruik van het Fonologische Output Lexicon. De gebieden die corresponderen met deze twee lexicons zijn gelegen in de linker temporaalkwab. | ||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| ||||||||||||||||||||
2.1.2 Klinische implicatiesIn Engeland is een test ontwikkeld, de PALPA-test (het acroniem staat voor Psycholinguistic Assessments of Language Processing in Aphasia; Kay, Lesser & Coltheart, te verschijnen), die gebaseerd is op dit model. Zo kan systematisch worden onderzocht welke modulen en verbindingen intact zijn en welke gestoord. Dit is van groot belang voor het opstellen van een therapieplan. Te vaak gebeurt het nog dat patiënten onvoldoende of onnauwkeurig getest worden, waardoor weinig effect van therapie verwacht mag worden. Of de patiënten ook zo gelukkig zullen zijn met een dergelijke test valt nog te bezien: afname duurt 24 uur en dan is slechts het woordniveau geanalyseerd. Niettemin is het instrument waardevol en de Vereniging voor Klinische Linguïstiek begint dan ook binnenkort met de vertaling en aanpassing van de test voor het Nederlandse taalgebied. | ||||||||||||||||||||
2.2 Een zinsbegripsmodelBlack, Nickels & Byng (1991) hebben onderzoek verricht naar het auditieve zinsbegrip bij patiënten met een afasie van Broca en bij gezonde proefpersonen. Zij gingen daarbij uit van het zinsbegripsmodel zoals dat in Figuur 3 is weergegeven. Figuur 3 Het zinsbegripsmodel van Black e.a. (1991)
| ||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| ||||||||||||||||||||
Het model spreekt min of meer voor zich. Nadat de akoestisch-fonetische analyse heeft plaats gevonden, wordt de informatie fonologisch verwerkt, waarbij een beroep wordt gedaan op het fonologische lexicon. Deze operaties resulteren in een prosodisch-fonologische structuur. Deze structuur wordt syntactisch verwerkt en tegelijkertijd worden de lexicaal-syntactische eigenschappen gezocht bij de informatie die vrij komt uit het fonologische lexicon. De integratie van de syntactische verwerking en de lexicaalsyntactische eigenschappen leidt tot een syntactische structuur, waarin de lineaire volgorde van de elementen en de belangrijkste structurele relaties tussen de elementen gespecificeerd zijn, zodat er bijvoorbeeld een Subject-Verb-Object-structuur ontstaat. Met behulp van de lexicaal-semantisch-pragmatische eigenschappen vindt de logico-semantische en pragmatische verwerking plaats. Hierbij bepalen de lexicaal-semantisch-pragmatische eigenschappen van het werkwoord de semantische rollen. Tijdens de logicosemantische en pragmatische verwerking wordt elke semantische rol in een bepaalde positie van de syntactische structuur gezet (het mappen). Zo kan bijvoorbeeld in een actieve zin de Agens in de subjectpositie geplaatst worden en de Patiëns in de Direct-Objectpositie. Dit alles resulteert in een semantisch-pragmatische structuur, die de betekenis van de zin representeert. VOORBEELD Andere patiënten zijn niet in staat de goede lexicale vorm bij de fonologische vorm te kiezen (Vermeulen, 1982) en bij demente patiënten schort het nogal eens aan het vermogen om een juiste semantisch-pragmatische structuur samen te stellen. Dit model is vrij nieuw en de bijbehorende tests zijn nog niet als één geheel op de markt gebracht. | ||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| ||||||||||||||||||||
2.3 ZinsproduktiemodellenHelaas is er geen zinsproduktiemodel beschikbaar dat gebaseerd is op taalstoornissen ten gevolge van neurologisch letsel. Wel zijn er enige modellen beschikbaar die ontwikkeld zijn naar aanleiding van produktiestoornissen van gezonde taalgebruikers (versprekingen). Zo is er het produktiemodel van Garrett (1976, 1982, 1988), dat uitblinkt in eenvoud, maar eigenlijk alleen toepasbaar is op patiënten met agrammatisch taalgebruik. De lexicaal-semantische en fonologische processen zijn te weinig ingevuld. Wat de fonologische kant betreft hebben bijvoorbeeld Shattuck-Hufnagel (1979) en Buckingham (1987, 1989) de zaak enigszins verduidelijkt. Een andere benadering van zinsproduktie wordt gepropageerd door bijvoorbeeld Stemberger (1985) en Dell (1986). Zij gaan uit van een connectionistisch model oftewel een model van gespreide activatie. Het voordeel van deze modellen boven Garretts model is dat er sprake is van redelijk gedefinieerde algoritmen en dat enige interactiviteit tussen de afzonderlijke modulen mogelijk is. Een nadeel is dat afatisch taalgebruik nauwelijks enige evidentie voor gespreide activatie biedt (zie Christman & Buckingham, 1989). Een werkbaar model is dat van Levelt (1989, zie Figuur 4), dat de voordelen van beide eerder genoemde modellen combineert en een redelijke oplossing biedt voor de nadelen. Figuur 4 Levelts taalproduktiemodel (Levelt, 1989)
Kort samengevat werkt taalproduktie als volgt. Eerst wordt de boodschap gegenereerd op Conceptueel Niveau. De preverbale boodschap wordt naar de Formulator gezonden. Tijdens de Grammaticale Codering worden lemma's, die corresponderen met de concepten, uit het Lexicon gehaald. Deze lemma's | ||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| ||||||||||||||||||||
bevatten semantische en syntactische informatie (bijvoorbeeld dat geven een handeling uitdrukt, namelijk dat iets van persoon A naar persoon B gaat, en dat het een werkwoord is met drie argumenten die de subject-, indirect-object en direct-objectpositie innemen). Zodoende wordt de oppervlakte-structuur van een zin gevormd en vervolgens vindt de Fonologische Codering plaats. Hiertoe worden de lexicale woordvormen opgeroepen. Voor het aldus geformuleerde geheel wordt een Fonetisch Plan gemaakt en vervolgens vindt de articulatie plaats. Met de module Taalbegrip kan men zijn eigen (al dan niet gearticuleerde) produktie controleren. VOORBEELD Dit model is binnen de afasiologie met enthousiasme ontvangen, hoewel sommigen bepaalde delen overbodig vinden (Caramazza (1991) ziet bijvoorbeeld niet het nut in van een onderscheid tussen lemma's en concepten). Momenteel lijkt Levelts model echter wel de meeste aanknopingspunten te bieden voor het analyseren van afatische taalproduktie. | ||||||||||||||||||||
3 ToekomstvisieHet streven van elke neurolinguïst lijkt het ontwikkelen van het ultieme taalverwerkingsmodel, het liefst met bijbehorende tests voor de klinische praktijk (hoe vervelend dat ook moge zijn voor de afasiepatiënt). Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn dat het nog lang niet zo ver is. Momenteel moeten wij het stellen met modellen die door verschillende disciplines ontwikkeld zijn (neurolinguïstiek, cognitieve neuropsychologie en taalpsychologie) en die daardoor noch theoretisch, noch terminologisch op elkaar zijn afgestemd. Sommige onderdelen van het taalverwerkingsmodel kunnen niet worden ingevuld door neurolinguïsten of psychologen. Zij wachten op een bijdrage vanuit de theoretische linguïstiek. Een vereiste voor het ultieme taalverwerkingsmodel is dat het zowel theoretisch linguïstisch als neurolinguïstisch verantwoord en klinisch bruikbaar is. Aan enkele universiteiten in Nederland (Groningen, Leiden) wordt nu een begin gemaakt met samenwerking tussen | ||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| ||||||||||||||||||||
theoretische en (klinische) neurolinguïsten met jarenlange praktijkervaring, een samenwerking die hopelijk in de komende tijd haar vruchten zal afwerpen. Maar ook aan interdisciplinaire samenwerking mag het niet ontbreken: wil men als linguïst taal en hersenen met elkaar in verband brengen, dan zal men daar ook psychologen, neurologen en logopedisten bij moeten betrekken. | ||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| ||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| ||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| ||||||||||||||||||||
|
|