| |
| |
| |
Een status aparte voor ‘beide’
Saskia J. Visser
1 Inleiding
Vooral in de literatuur over partitieven zijn al velen gestruikeld over het simpele woordje both. Zo gaf het al door Barwise en Cooper (1981) gesignaleerde verschil tussen (1)a en b aanleiding tot het uitbreiden van de theorie over partitiefconstructies.
(1) |
a |
one of the two cats |
|
b |
*one of both cats |
In navolging van Barwise en Cooper (1981) en Ladusaw (1982), bouwden ook enkele Nederlandstalige linguïsten, waaronder Hoeksema (1984) en de Hoop (1991) hun theorie op deze Engelse feiten. Daarbij gingen ze echter voorbij aan de Nederlandse equivalenten van (1) en dus aan het feit dat een theorie, die voor het Engels geldigheid bezit niet zonder meer ook universeel geldig is.
(2) |
a |
één van de twee katten |
|
b |
één van beide katten |
Nu lijkt dit misschien een klein lexicaal verschil tussen het Nederlands en het Engels, maar naar mijn mening is het verschil fundamenteler. Ik zal daarom in dit artikel een overzicht trachten te geven van de gedragingen van beide in verschillende constructies en daarbij met name kijken naar de zojuist genoemde partitiefconstructie en naar een verschijnsel dat door de meeste experts Q-float genoemd wordt. Deze term heeft betrekking op het verschijnsel, dat een attributief gebruikte kwantor van zijn positie binnen een constituent naar andere posities in de zin kan drijven.
Omdat ik er echter van overtuigd ben dat syntaxis en semantiek niet onafhankelijk van elkaar beoefend dienen te worden, zal ik in al dit syntactische geweld de interpretatie een belangrijke - en soms zelfs doorslaggevende - rol laten spelen. Ik maak hierbij dankbaar gebruik van de noties groeps- en entiteitslezing, geïntroduceerd in Ladusaw (1982), die ik in de volgende paragraaf zal bespreken.
Tenslotte zal ik beide in een breder perspectief plaatsen door nader in te gaan op de historische ontwikkeling van dit woordje in het Nederlands en door een vergelijking te maken met overeenkomstige verschijnselen in andere talen.
Het uiteindelijke doel van dit artikel is de bijzondere positie van beide aan te tonen en vragen op te werpen voor een nader onderzoek. Ik pretendeer dus niet een oplossing voor alle gesignaleerde eigenaardigheden te kunnen geven, maar beperk mij tot het in kaart brengen van de relevante verschijnselen.
| |
| |
| |
2 Groeps- en entiteitslezingen
Door Barwise en Cooper (1981) en vele anderen wordt beweerd dat beide als equivalent van de twee beschouwd moet worden.
(3) |
Beide mannen gaan vreemd |
Dit betekent dat in het geval dat zin (3) waar is, er sprake is van een domein waarin de verzameling mannen exact twee leden bevat en waarin deze verzameling vervat is in de verzameling vreemdgangers: [beide N] = [alle N] indien er 2 N's zijn. De interpretatie van beide N is dus gelijk aan die van de twee N en dat lijkt intuïtief ook wel erg aannemelijk.
William Ladusaw (1982) meende echter dat het verschil tussen (1) a en b op een interpretatieverschil moest wijzen. Om dat verschil te kunnen verklaren introduceerde hij de noties groeps- en entiteitslezing. Both krijgt volgens hem altijd een entiteitslezing en the two een groepslezing. Vervolgens stelde hij dat de lagere determinator van een partitiefconstructie een groepslezing moet krijgen. Deze verklaring lijkt echter niet op te gaan voor het Nederlands. Dat het verschil tussen groeps- en entiteitslezingen wel aanwezig is, kan worden geïllustreerd aan de hand van de zinnen (4) en (5).
(4) |
Beide mannen tilden de piano op |
(5) |
De twee mannen tilden de piano op |
Men kan zich bij zin (4) een sterkste man van de wereld-competitie voor musici voorstellen, waarbij de deelnemers één voor één trachten een zware piano op te tillen. Zin (5) doet eerder denken aan twee verhuizers die samen met de piano weglopen. Dit roept toch al vrij sterk het idee van een entiteitsresp. groepslezing op. Laten we dan nog eens verder kijken naar wat er gebeurt als je een predikaat neemt dat een eigenschap van een groep uitdrukt. Als het interpretatie-onderscheid reëel is, verwacht je dat beide niet met dergelijke predikaten voor kan komen en de twee wel. Dat is ook precies wat er gebeurt, zoals blijkt uit (6)-(9).
(6) |
De twee studenten zijn vrienden |
(7) |
*Beide studenten zijn vrienden |
(8) |
De twee studenten houden van elkaar |
(9) |
*Beide studenten houden van elkaar |
Ik hoop dat ik u hiermee overtuigd heb van de realiteit van het door Ladusaw geïntroduceerde verschil tussen groeps- en entiteitslezingen. Ik zal deze noties in de volgende paragrafen regelmatig gebruiken, omdat ze een handig hulpmiddel zijn om de soms zeer subtiele verschillen tussen zinsconstructies te ontdekken en/of aan te geven.
| |
| |
| |
3 Kwantormechanica
Over een eigenaardig verschijnsel dat zich in zinnen met een kwantor voordoet, de zogenaamde Q-Float, is voor het Engels en Frans al redelijk veel geschreven. Ik noem voor het GB-kader Sportiche (1988) en voor het categoriale kader Dowty en Brodie (1984). Deze studies hebben in ieder geval het inzicht opgeleverd dat we hier met meer te maken hebben dan met een wegdrijvende kwantor. Ik prefereer daarom ook de term kwantormechanica boven Q-Float.
De zojuist genoemde artikelen nemen beide als wegdrijvende kwantor alle en handelen bovendien over het Engels en Frans, talen die zich op dit gebied anders gedragen dan het Nederlands. Voor het gedrag van beide als wegdrijvende kwantor leveren deze artikelen dan ook weinig aanknopingspunten op. Op welke posities kan beide voorkomen? Beschouw (10)-(17).
(10) |
Beide mannen hebben hun vrouw geslagen |
(11) |
*Mannen hebben beiden hun vrouw geslagen |
(12) |
*Mannen hebben hun vrouw beiden geslagen |
(13) |
De beide mannen hebben hun vrouw geslagen |
(14) |
De mannen hebben beiden hun vrouw geslagen |
(15) |
De mannen hebben hun vrouw beiden geslagen |
(16) |
*Mannen hebben de beiden hun vrouw geslagen |
(17) |
*Mannen hebben hun vrouw de beiden geslagen |
In de zinnen (14) en (15) is beide naar achteren geschoven. Merk bovendien op dat het veranderd is in beiden, dit heeft te maken met de spellingsregel dat het zelfstandig gebruikte beide een -n krijgt, wanneer het uitsluitend personen aanduidt.
Als we er even van uitgaan dat de kwantormechanica puur syntactische processen beregelt en dus verschillende oppervlakte-structuren met eenzelfde interpretatie genereert, is het de vraag of (14) en (15) van (10) of van (13) afgeleid zijn. Men is er voorheen als vanzelfsprekend vanuit gegaan dat zin (10) de uitgangszin voor Q-Float was. De verplaatste kwantor zou dan de als een soort spoor achterlaten. Deze uitspraken zijn gedaan aan de hand van voorbeeldzinnen met alle, waarbij de andere mogelijkheid (zie (13')) uitgesloten is. Maar is (13'') niet een mogelijke uitgangszin? Al moet bij het wegdrijven wel in allen veranderd worden, maar voor het alternatief is de-insertie en het toevoegen van een -n aan alle vereist.
(13') |
*De alle mannen hebben hun vrouw geslagen |
(13'') |
Al de/die mannen hebben hun vrouw geslagen |
Een betere manier om uit te vinden welke zin als uitgangszin beschouwd moet worden, is het om te kijken naar de interpretatie. Deze moet in de afgeleide zinnen gelijk zijn aan die in de uitgangszin. Wanneer we die mannen in plaats van hun woede op hun vrouw te koelen wederom een piano laten optillen, dan
| |
| |
is het verschil gauw gemaakt. De zinnen (14) en (15) hebben evenals (10) een entiteitslezing, terwijl (13) een groepslezing kan krijgen.
Op dit moment lijkt deze verklaring wel adequaat, maar vergeet niet dat er hier een, in de taalkundige wereld, niet onomstreden aanname is gemaakt (kwantormechanica opereert op een D-structuur en levert een aantal S-structuren met dezelfde betekenis af) en dat bovendien andere mogelijke invloeden zijn genegeerd. Ik wijs bijv. op het feit dat beide(n) wel zelfstandig gebruikt kan worden en de beide niet, waardoor je je ook af kunt vragen of we hier wel met hetzelfde woord te maken hebben, ze zijn immers ook niet geheel gelijk in vorm: beide vs. beiden. Bovendien kan het feit dat de gestripte constituent mannen zonder de een representatief-categoriale constituent wordt, hier van invloed zijn.
We hebben nu gezien wat er gebeurt als beide deel uitmaakt van de subjects-NP. Hoe vergaat het beide in andere zinsdelen?
(18) |
De vrouw heeft beide mannen gisteren geslagen |
(19) |
?De vrouw heeft de mannen beiden gisteren geslagen |
(20) |
De vrouw heeft de mannen gisteren beiden geslagen |
(21) |
De vrouw heeft beide mannen gisteren een klap gegeven |
(22) |
?De vrouw heeft de mannen beiden gisteren een klap gegeven |
(23) |
De vrouw heeft de mannen gisteren beiden een klap gegeven |
(24) |
*De vrouw heeft de mannen gisteren een klap beiden gegeven |
(25) |
Ze kocht voor beide mannen gisteren een pleister |
(26) |
?Ze kocht voor de mannen beiden gisteren een pleister |
(27) |
Ze kocht voor de mannen gisteren beiden een pleister |
Zoals hierboven blijkt, is ook uit andere zinsdelen dan het subject kwantorverplaatsing mogelijk; in de zinnen (18)-(20) gaat het om een direct object, in de zinnen (21)-(27) om een indirect object.
De vraag wat er aan de hand is met (19), (22) en (26) moet nog wel beantwoord worden. Het ‘gefloate’ beide blijkt een duidelijke voorkeur te hebben voor een plaats vóór het niet-finiete werkwoord en eventuele objecten, maar ná een tijdsadverbium zoals gisteren. Hier lijkt beide zich als een adverbium te gedragen, zoals duidelijk wordt als je het in de bovenstaande zinnen vervangt door bijvoorbeeld andermaal. Ook dat woord verkiest dezelfde positie. Maar wat maakt deze plaats nu tot voorkeurspositie? Het volgende idee werd mij daarvoor aan de hand gedaan. De zinnen (19), (22) en (26) zijn eigenlijk structureel gezien wel grammaticaal, maar worden om redenen die met intonatie te maken hebben twijfelachtig. Gisteren zou bij voorkeur gevolgd moeten worden door een element met een sterke nadruk en beide is bij uitstek zo'n element. Wanneer je bijvoorbeeld in (22) de constituent na gisteren extra nadruk geeft, wordt de zin een stuk beter.
(22') |
De vrouw heeft de mannen beiden gisteren een doodklap gegeven |
| |
| |
Deze verklaring lijkt redelijk adequaat, maar dat verandert wanneer beide door waarschijnlijk vervangen wordt.
(19') |
De vrouw heeft de mannen waarschijnlijk gisteren geslagen |
(20') |
De vrouw heeft de mannen gisteren waarschijnlijk geslagen |
Beide zinnen zijn nu geheel acceptabel en het verschil tussen (19') er (20') lijkt een kwestie van bereik te zijn. In (19') is het niet precies bekend op welke dag er zo gewelddadig gehandeld is, terwijl in (20') juist onduidelijk blijft of de handeling plaatsgevonden heeft. Een verklaring voor deze feiten zou kunnen zijn dat woorden als beiden en andermaal semantisch gezien geen bereik kunnen hebben over gisteren en er daarom ook niet voor kunnen komen te staan. Dit lijkt me voor het moment acceptabeler dan de eerste verklaring.
Laten we dan nu eens verder kijken naar een andere vorm van kwantormechanica, nl. het voorkomen van beide in combinatie met een pronominale bron-NP. Deze vorm heeft als voordelen boven de eerder genoemde, dat er geen verschil meer is tussen mogelijk en niet-mogelijk zelfstandig gebruik en dat er geen interferentie van een categoriale lezing van de gestripte constituent meer mogelijk is.
(28) |
Wij beide zijn schuldig |
(29) |
Wij zijn beiden schuldig |
(30) |
Beiden zijn we schuldig |
Probeert u zich nu bij de bovenstaande zinnen eens voor te stellen of het hier gaat om twee daders die gezamenlijk één misdrijf hebben gepleegd of om twee verschillende misdrijven waarvoor elk apart is veroordeeld. Er doet zich hier iets zeer opmerkelijks voor. Hebben we in (28) noodzakelijk te maken met twee medeplichtigen en dus met een groepslezing, in (29) en (30) is er ineens sprake van een mogelijke entiteitslezing. Wanneer we in deze gevallen met hetzelfde proces als in (10)-(17) te maken hebben, dan kan de eerdere aanname dat kwantormechanica op oppervlaktestructuren werkt niet helemaal juist zijn geweest. Ik ga er nl. vanuit dat verschillende oppervlakte-varianten van eenzelfde D-structuur noodzakelijkerwijs dezelfde interpretatie moeten krijgen. Een mogelijke oplossing is dan te stellen dat er helemaal niet zoiets bestaat als kwantormechanica, Q-Float of hoe je het maar noemen wilt en dat we hier gewoon te maken hebben met verschillende S-structuren die toevallig veel op elkaar lijken, maar niet uit dezelfde D-structuur afgeleid zijn. Een andere mogelijkheid is om kwantormechanica (optioneel) op het LF-niveau te laten opereren, wat in bepaalde gevallen resulteert in meerdere D-structuren, waarmee interpretatie-verschillen verklaard worden.
Het is echter nog maar de vraag in hoeverre dergelijke analyses geoorloofd zijn. Beide met een pronominale bron-NP gedraagt zich nl. ook in andere gevallen niet helemaal hetzelfde als beide met een definiete determinator.
| |
| |
(31) |
Ik heb jullie beiden in de kroeg gezien |
(32) |
*Ik heb jullie in de kroeg beiden gezien |
(33) |
*Beiden heb ik jullie in de kroeg gezien |
Beiden blijkt in geen enkele richting uit de objects-NP te verplaatsen te zijn. Vergelijk (18)-(27).
Tenslotte wil ik hier nog even wijzen op het mogelijk anaforische karakter van beide waar in de literatuur over kwantoren nogal eens op gezinspeeld wordt.
(34) |
De kinderen zijn voor ons beiden erg belangrijk |
Eén van beide lezingen van de ambigue zin (34) geeft dit anaforische karakter van beide goed weer. Ik doel hier op het geval dat beiden uit het subject verplaatst is. In deze lezing gaat de constituent de kinderen als een soort antecedent van beiden optreden. Van dit anaforische gebruik van beide zijn nog talloze andere voorbeelden te geven, interessanter is echter het ‘reciproke beide’. Zin (35) heeft als enige mogelijke interpretatie dat de genoemde wij verliefd zijn op elkaar. De talige aanwezigheid van elkaar maakt de zin evenwel ongrammaticaal, kennelijk neemt beide het reciproke karakter van elkaar hier al over. Hoewel in de ‘gefloate’ versies (36-37) de toevoeging op elkaar ook tot ongrammaticaliteit leidt is er hier (nog) geen sprake van een reciprook beide. De ongrammaticaliteit wordt in deze gevallen veroorzaakt door het feit dat de enige mogelijke interpretatie hier is, dat de betrokkenen beide verliefd zijn op een ander.
(35) |
Wij beide zijn verliefd (*op elkaar) |
(36) |
Wij zijn beiden verliefd |
(37) |
Beiden zijn we verliefd |
Nog duidelijker blijkt het mogelijk reciproke gebruik van beide uit (38)-(40), die ik zelf twijfelachtig vind, maar die niettemin door sommige mensen goedgekeurd worden.
(38) |
?Wij beide zijn het eens |
(39) |
?Wij zijn het beiden eens |
(40) |
??Beiden zijn we het eens |
| |
4 Partitieven
Aan het begin van dit artikel heb ik al gewezen op de verschillen tussen het Engels en het Nederlands in partitiefconstructies met both respectievelijk beide. Indien de oplossing die Ladusaw heeft voorgesteld voor het Engels universele geldigheid zou hebben, zou het Nederlandse beide N evenals de twee N een groepslezing moeten krijgen. Beide N kan immers als tweede element van
| |
| |
een partitiefconstructie voorkomen en volgens Ladusaw is die plaats gereserveerd voor NP's met een groepslezing. Uit (4)-(9) is echter gebleken dat beide wel degelijk net als het Engelse both om een entiteitslezing vraagt. De analyse van Ladusaw is dus kennelijk niet universeel.
Maar gedraagt beide zich in partitiefconstructies nu precies zo als de twee? Na enig gezoek en gegoochel stuitte ik op een opmerkelijk verschil. Het draait hier om de constructies ‘geen van + zelfstandig gebruikte kwantor’ en ‘één van + zelfstandig gebruikte kwantor’.
(41) |
Ik hoop dat geen van beide zijn vrouw slaat |
(42) |
Ik hoop dat één van beide zijn vrouw slaat |
(43) |
*Ik hoop dat geen van de twee zijn vrouw slaat |
(44) |
Ik hoop dat één van de twee zijn vrouw slaat |
Al zal niet iedereen de inhoud van bovenstaande zinnen onderschrijven, over de grammaticaliteitsoordelen bestaat weinig discussie, hooguit zouden enkele sprekers liever een vraagteken i.p.v. een asterisk zien. Figuur 1 geeft een overzicht van de grammaticaliteit van deze constructies voor een aantal verwante kwantoren.
Figuur 1
|
|
BEIDE(N) |
TWEEËN, |
DE TWEE, |
TWEE, |
|
ALLE(N) |
DE BEIDE |
DRIE |
GEEN VAN |
+ |
+ |
- |
- |
ÉÉN VAN |
+ |
- |
+ |
- |
Een verklaring voor dit verschil heb ik helaas niet. Maar het al eerder gerezen vermoeden dat we hier te maken hebben met een woord dat zich apart gedraagt, wordt hierdoor natuurlijk behoorlijk versterkt. Merk bovendien op dat de kwantoren met een mogelijke groepslezing in de derde kolom staan.
| |
5 ‘Beide’ in een breder perspectief
Als al door gewaardeerde linguïsten als Barwise en Cooper beweerd wordt dat both gelijk gesteld kan worden aan the two, is het natuurlijk niet zo gek dat ook samenstellers van woordenboeken deze fout maken. Het WNT gaat echter wel heel ver zoals uit onderstaand citaat (uit kolom 1535) zal blijken.
Beide kan (...)ook worden voorafgegaan door het lidwoord van bepaaldheid, door een aanwijzend of bezittelijk voornaamwoord. Hierbij valt op te merken dat het lidwoord meestal overtollig is, daar beide reeds met de twee gelijk staat.
| |
| |
Even verderop onder dit lemma (in kolom 1538) vinden we een interessanter punt.
Reeds in het Oudgermaansch wordt beide in den vorm van het onz. in verbinding met een term voor en gebruikt in den zin van zoowel - als, waarbij niet zelden meer dan twee leden voorkomen; ook in het Middelnederlands vindt men daarvan voorbeelden (beyde vleesch, broot ende capoen). In de latere taal is dat gebruik van beide bewaard gebleven, doch slechts twee leden worden genoemd, blijkbaar doordat beide voor meer dan twee niet scheen te passen.
Kennelijk vonden de samenstellers van het WNT in 1898 beide-en nog steeds een acceptabel alternatief voor de zowel-als-constructie. We mogen dus wel stellen dat er hier sprake is van een vrij recente taalverandering, want ik neem aan dat geen enkele hedendaagse Nederlander zin (45) goed zal keuren.
(45) |
*Beide Jan en Marie gaan in Amersfoort naar school |
Voor de Vlamingen is dit ook niet mogelijk, getuige (46)-(49).
(46) |
*Beide Sjef en Marieke gaan in Gent naar school |
(47) |
*Sjef en Marieke beide gaan in Gent naar school |
(48) |
Sjef en Marieke gaan beiden in Gent naar school |
(49) |
Zowel Sjef als Marieke gaan in Gent naar school |
In de Belgische standaardtaal zal net als in het standaard Nederlands voor (48) of (49) geopteerd worden. In het Oost- en het West-Vlaams is zin (48) ook ongrammaticaal; er is mij namelijk verzekerd dat in deze dialecten beide in het geheel niet gebruikt wordt en dat men in plaats daarvan zal kiezen voor alle twee, een voor het Nederlands enigszins gemarkeerde vorm. Daarentegen klonk (46) mijn Belgische collega nogal Brabants in de oren. Ik had gehoopt dit oude gebruik van beide nog bij onze zuiderburen te kunnen aantreffen, omdat vaak blijkt dat constructies die al uit het standaard Nederlands verdwenen zijn nog wel in het Zuidnederlands voorkomen. Ook in België blijkt deze vorm echter, een enkel dialect uitgezonderd, al verdwenen te zijn. Dat dit gebruik in het Engels heel normaal is, zal iedereen in deze verengelste wereld ongetwijfeld weten.
(50) |
Both John and Mary go to school in London |
Hoe zit het dan met het Fries, dat zo vaak tegen het Engels lijkt aan te hangen?
(51) |
*Beide Jelle en Froukje gean yn Grins nei skoalle |
(52) |
*Jelle en Froukje beide gean yn Grins nei skoalle |
(53) |
Jelle en Froukje gean beide yn Grins nei skoalle |
(54) |
*Sawol Jelle as Froukje gean yn Grins nei skoalle |
| |
| |
Zoals uit bovenstaande voorbeelden mag blijken, neemt het Fries precies de positie tussen het Nederlands en het Engels in. De ‘traditionele’ Engelse vorm met beide aan het begin van de zin is voor de Friezen ongrammaticaal, maar ook van de ‘nieuwbakken’ Nederlandse zowel-als-constructie moeten ze nog niets hebben. Of we hier te maken hebben met een soortement van universele taalontwikkeling is nog maar de vraag. Niettemin geven de gesignaleerde feiten toch een interessant beeld van de onderlinge relaties tussen deze talen en dialecten.
In het vergelijken van de westerse talen m.b.t. beide kunnen we het Frans buiten beschouwing laten. Deze taal kent nl. geen woord voor het bedoelde begrip, maar moet het met een omschrijving doen: tou(te)s (les) deux. Onze oosterburen dan? Over het oude zowel-als-gebruik van beide in het Duits is mij helaas niets bekend. Wel bleek mij uit het artikel van Reis en Vater (1980), dat op het gebied van de kwantormechanica het Duits dezelfde mogelijkheden als het Nederlands kent en in het geval van een pronominale bron-NP zelfs meer. Zo is bijvoorbeeld de zogenaamde Rückwartsfloat in het Duits ook uit een objects-NP mogelijk, getuige (55).
(55) |
Beide habe ich euch gesehen |
| |
6 Besluit
Ik vermoed, dat de mensen die de titel van dit stuk aanvankelijk nog met gefronst voorhoofd bekeken, er na zorgvuldige lezing van overtuigd zijn geraakt dat beide een status aparte verdient. Zowel in syntactisch (denk aan de partitief- en de Q-Float-constructies) als in semantisch opzicht lijkt beide een aparte positie in te nemen. Deze positie wordt daarnaast nog bevestigd door feiten die uit diachroon onderzoek naar voren komen.
Natuurlijk beperken de vragen die in dit artikel opgeworpen zijn zich niet tot kwesties die te maken hebben met dit ene woord. Zo kun je je afvragen of er überhaupt wel zoiets bestaat als Q-float, kwantormechanica of hoe je het maar noemen wilt en zo ja, op welk niveau dat zich afspeelt en hoe het precies werkt? Het is ook nog niet duidelijk welke plaatsen in een zin door adverbia (en het gefloate beide) geprefereerd worden en of die voorkeur alleen met intonatie en bereik te maken heeft. Wat is het verschil tussen partitief-constructies met geen van en één van? Hoe liggen de onderlinge relaties tussen Westerse talen en dialecten op andere gebieden?
Ik hoop in dit artikel een aanknopingspunt te hebben geboden voor een verdere analyse, zodat bovenstaande vragen eens afdoende beantwoord kunnen worden.
| |
| |
| |
Noot
Hierbij wil ik graag Jack Hoeksema, Sietze Looyenga en Frans Zwarts bedanken voor hun hulp bij het tot stand komen van dit artikel en Halbe en Reinhild voor hun oordelen over resp. het Fries en het Vlaams.
| |
Bibliografie
Barwise, J. en R. Cooper (1981), ‘Generalized Quantifiers and Natural Language’. In: Linguistics and Philosophy 4, p. 159-219. |
Dowty, D. en B. Brodie (1984), ‘A Semantic Analysis of Floated Quantifiers in a Transformationless Grammar’. In: M. Cobler, S. MacKaye en M.T. Wescoat (eds.), Proceedings of the West Coast Conference on Formal Linguistics 3, Stanford, p. 75-90. |
Hoeksema, Jack (1984), ‘Partitives’, Manuscript, R.U. Groningen. |
Hoop, Helen de (1991), ‘Partitivity and Indefiniteness’, Manuscript, R.U. Groningen. |
Ladusaw, W.A. (1982), ‘Semantic Constraints on the English Partitive Construction’. In: D.P. Flickinger, M. Macken en N. Wiegand (eds.), Proceedings of the West Coast Conference on Formal Linguistics 1, Stanford, p. 231-242. |
Reis, M. en H. Vater, (1980), ‘Beide’. In: G. Brettschneider en C. Lehmann (eds.), Wege zur Universalienforschung, Tubingen, p. 365-391. |
Sportiche, D. (1988), ‘A Theory of Floating Quantifiers and Its Corollaries for Constituent Structure’. In: Linguistic Inquiry 1988, p. 425-449. |
Vries, M. de, en A. Kluyver (1898), Woordenboek der Nederlandsche taal, deel 2, 's-Gravenhage en Leiden. |
|
|