Tabu. Jaargang 19
(1989)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over ‘bewonderaars van zichzelf’
|
(1) | Jani is een bewonderaar van zichzelfi. |
De volgende vragen moeten dan worden beantwoord.
Ten eerste: als zichzelf in (1) niet door Jan wordt gebonden, hoe komt dan de coïndicering in (1) tot stand? Mijn antwoord zal zijn dat deze coïndicering niet plaatsvindt, hoewel de interpretatie dat ‘Jan zichzelf bewondert’ onontkoombaar is.
Ten tweede: als zichzelf in (1) wordt gebonden door bewonderaar, zijn zichzelf en bewonderaar gecoïndiceerd. Aangenomen dat een NP dezelfde index heeft als zijn hoofd, leidt dit tot de conclusie dat zichzelf gedomineerd wordt door een maximale categorie met dezelfde index (zonder dat zichzelf het hoofd is van deze maximale categorie). Dit wordt uitdrukkelijk verboden door de i within i Condition.Ga naar eind1.
Dit laatste probleem kunnen we oplossen door een fundamenteel onderscheid te maken tussen syntactische indices en referentiële indices. Binding maakt gebruik van syntactische indices, maar bij percolatie bijvoorbeeld spelen deze geen rol. Dit heeft tot gevolg dat we niet langer kunnen aannemen dat maximale projecties dezelfde index hebben als hun hoofd. Bijgevolg doet zich in (1) geen i within i-schending voor.
Ten derde doen zich een aantal veranderingen in grammaticaliteitsoordelen voor wanneer we is in (1) veranderen door een ander predicaat, zoals zag in (2).
(2) | ?Jani zag een bewonderaar van zichzelfi. |
De grammaticaliteitsoordelen over (2) lopen uiteen. Voor een aantal sprekers is er een contrast met (1). Opmerkelijk is, dat wanneer we de anafoor zichzelf in (1) en (2) vervangen door een pronomen (hem), het contrast duidelijker wordt:
(3) | * Jani is een bewonderaar van heni. |
(4) | Jani zag een bewonderaar van hemi. |
Als we (2) beschouwen als ongrammaticaal hebben we de vertrouwde complementaire distributie van anaforen en pronomina. De grammaticaliteitsoordelen volgen dan uit de analyse waarin zichzelf in al deze gevallen gebonden wordt door bewonderaar.
Voorzover (2) grammaticaal is moeten we concluderen dat zichzelf hier gebonden wordt buiten het domein waarbinnen bindingsrelaties voor anaforen zich in de regel afspelen. (2) is dan te beschouwen als een geval van lange afstandsbinding of logoforiciteit. Ik zal deze mogelijkheid bespreken aan de hand van Reinhart & Reuland (1989).
Maar ik begin dit artikel met een verantwoording van het onderscheid tussen syntactische en referentiële indices.
1 Indices
In de bindingstheorie (Chomsky 1981) geldt een element als gebonden wanneer het dezelfde index heeft als zijn antecedent.Ga naar eind2. De indices die hierbij een rol spelen worden doorgaans opgevat als referentieel, dat wil zeggen, ze verwijzen naar iets of iemand in het domein waarover gesproken wordt, het Domein D. In vroeger tijden (Lees & Klima 1963, Chomsky 1965) werd een anafoor beschouwd als een plaatsvervanger van een volledig referentiële NP die was gedeleerd. Een dergelijke deletie kan alleen plaatsvinden wanneer er een identieke NP in de buurt is, zodat er geen informatie verloren gaat. Dus (5) is in orde omdat de gedeleerde informatie via Jan terugvindbaar is; (6) is dat niet.
(5) | Jan sloeg Jan ⇢ Jan sloeg zichzelf |
(6) | Piet sloeg Jan -/→ Piet sloeg zichzelf |
Maar de twee instanties van Jan in (5) kunnen ook naar twee verschillende mensen verwijzen, en dan is reflexivisatie opnieuw onmogelijk. Dus gaat het er niet om dat er een (vormelijk) identieke NP in de buurt is, maar een NP die naar dezelfde persoon verwijst. Om dit uit te drukken deden indices hun intrede in de beschrijving van bindingsfeiten (zie ook Rizzi 1988).
Deze indices werden toegekend aan referentiële NP's. Wanneer twee zulke NP's, bijvoorbeeld Jan en Jan in (5) dezelfde index dragen is deletie van de tweede Jan en vervanging door zichzelf toegestaan, anders niet. Het is dan een kleine stap om te zeggen dat Jan en zichzelf dezelfde referentiële index moeten dragen.
Toch is deze stap niet noodzakelijk, en misschien ook niet gewenst. Zichzelf kan geen volledig referentiële index dragen, want kan niet voorkomen zonder een antecedent, en het is voor zijn referentie afhankelijk van dat antecedent. De indices die in de (moderne) bindingstheorie gebruikt worden geven dan ook niet aan dat twee elementen in de zin naar hetzelfde element in Domein D verwijzen, maar dat het ene element in de zin naar het andere element in de zin verwijst. Deze indices mogen juist niet referentieel zijn, want anders zou niet uitgedrukt zijn dat een anafoor voor zijn referentie afhankelijk is van een antecedent.
Principieel lijkt er dus iets voor te zeggen om twee soorten indices te onderscheiden: referentiële indices, die verwijzen naar een element in Domein D, en syntactische indices, die een syntactische afhankelijkheidsrelatie uitdrukken.
Dat de indices die in de bindingstheorie een rol spelen moeilijk als referen-
tieel kunnen worden opgevat blijkt ook uit de volgende gevallen.
(6) | De Duitsersi haten zichzelfi. |
In (6) wordt zichzelf gebonden door de Duitsers. Dit is weergegeven met behulp van indices.
Maar zin (6) kan twee lezingen hebben, één waarin voor elke Duitser geldt dat hij zichzelf als individu haat, en één waarin voor de Duitsers als groep geldt dat zij zichzelf als groep haten. Strikt genomen is met de indicering in (6) slechts aan één van de twee lezingen recht gedaan, namelijk aan de collectieve. Als we de indicering in (6) als referentieel opvatten blijft de distributieve lezing onuitgedrukt.
Reciproken geven hetzelfde soort probleem te zien:
(7) | De Duitsersi haten elkaari. |
In (7) wordt elkaar gebonden door de Duitsers. Maar met de indicering in (7) is niet aangegeven dat (7) slechts waar is als voor elk lid van de verzameling Duitsers geldt dat hij ieder ander lid van de verzameling Duitsers haat behalve zichzelf.
Dit soort problemen lijkt erop te wijzen dat de indices die een rol spelen in de bindingstheorie niet referentieel opgevat dienen te worden. Het zijn puur syntactische indices, die enkel aangeven welke twee elementen in een syntactische structuur ten opzichte van elkaar in een afhankelijkheidsrelatie staan. De interpretatie van deze elementen en hun indices lijkt een semantische aangelegenheid, en dus onderdeel van een andere component van de grammatica. Dat dit een juiste opvatting is wordt ook gesuggereerd door zin (8).
(8) | Meni haat elkaari. |
Men is syntactisch gezien enkelvoudig, getuige de agreement met een enkelvoudig werkwoord. Het is echter antecedent van een anafoor, elkaar, die een meervoudig antecedent vereist. De interpretatie van (8) is immers dat voor alle leden van de verzameling die met men aangeduid wordt geldt dat zij alle andere leden van die verzameling haten, met uitzondering van zichzelf. Ook deze interpretatie, zeggen we nu, hoeft niet uitgedrukt te worden door de bindingstheorie en de indicering die daar een onderdeel van is.
Ik zal er dus vanuit gaan dat de indices die bij binding optreden niet referentieel zijn. Laten we nu eens kijken naar de bindingsfeiten in ‘bewonderaar-zinnen’.
2 Binding bij ‘bewonderaars van zichzelf’
Bekijk de zinnen in (9).
(9) | a | Jani is een bewonderaar van zichzelfi |
b | *Jani is een bewonderaar van hemi | |
c | *?Jani is een bewonderaar van 'mzelfi | |
d | * Jani is een bewonderaar van zichi |
De zinnen in (9) lijken erop te wijzen dat de zin als geheel geldt als het domein waarbinnen anaforen gebonden en pronomina vrij moeten zijn. De grammaticaliteitsoordelen volgen dan uit de principes van de bindingstheorie.Ga naar eind3.
Maar als we is in (9) vervangen door bijvoorbeeld zag, is de situatie omgekeerd:
(10) | a | ?Jani zag een bewonderaar van zichzelfi |
b | Jani zag een bewonderaar van heni | |
c | Jani zag een bewonderaar van 'mzelfi | |
d | * Jani zag een bewonderaar van zichi |
Even afgezien van zich, lijkt zich een switch te hebben voorgedaan. (9a) is beter dan (9b), maar (10b) is beter dan (10a). (Op de status van (10a) kom ik in paragraaf 5 terug.)
De grammaticaliteit van met name (10b) lijkt erop te wijzen dat de zin als geheel nu juist niet moet gelden als het bindingsdomein. Als we in (9) een extra NP toevoegen krijgen we eenzelfde patroon te zien als in (10).Ga naar eind4.
(11) | a | * Jani is vriend van een bewonderaar van zichzelfi |
b | Jani is een vriend van een bewonderaar van hemi | |
c | Jani is een vriend van een bewonderaar van 'mzelfi | |
d | * Jani is een vriend van een bewonderaar van zichi |
Opnieuw moeten we concluderen dat de zin als geheel niet kan gelden als het bindingsdomein.
(10) en (11) lijken erop te wijzen dat er een kleiner bindingsdomein moet zijn. De optimale hypothese is dan dat dat in (9) ook het geval is.
Er is een goede reden om in (9), (10) en (11) niet Jan maar bewonderaar als antecedent van zichzelf op te vatten. Zie de zinnen in (12).
(12) | a | [Bewonderaars van zichzelf] zouden zoiets nooit doen. |
b | [Een bewonderaar van zichzelf] hoeft zichzelf nog niet knap te vinden. | |
c | Ik heb een hekel aan [bewonderaars van zichzelf]. |
In de zinnen in (12) is buiten de NP in haakjes geen antecedent voor zichzelf aan te wijzen. Toch zijn ze grammaticaal. Blijkbaar kan deze NP gelden als het domein waarbinnen anaforen gebonden moeten zijn.
In alle zinnen in (12) is het zo dat degene die bewondert ook degene is die bewonderd wordt. Als we in de zinnen in (12) zichzelf vervangen door hem/hen blijkt dat nu juist bewonderaar en bewonderde moeten verschillen.
(13) | a | [Bewonderaars van hen] zouden zoiets nooit doen. |
b | [Een bewonderaar van hem] hoeft zichzelf nog niet knap te vinden. | |
c | Ik heb een hekel aan [bewonderaars van hen]. |
De zinnen in (13) kunnen niet zo geïnterpreteerd worden dat degene die met bewonderaar aangeduid wordt ook degene is die door die bewonderaar bewonderd wordt. Met andere woorden, hem/hen kan niet bewonderaar(s) als antecedent hebben.
(12) en (13) wijzen er sterk op dat de NP tussen haakjes zelf het bindingsdomein voor anaforen en pronomina kan zijn. Laten we daarom aannemen dat dat in (9), (10) en (11) ook het geval is. In paragraaf 5 zal ik terugkomen op de vraag hoe deze domeinafbakening bindingstheoretisch te verantwoorden is. Eerst gaan we terug naar de coreferentieverschijnselen in (9), (10), en (11).
3 Coreferentie bij ‘bewonderaars van zichzelf’
Als in (9), (10), en (11) zichzelf gebonden wordt door bewonderaar, dan geeft de indicering daar niet een bindings- maar een coreferentierelatie weer. De juiste syntactische indicering is als volgt (waarbij ik me even beperk tot de a.- en b.-gevallen):
(14) | a | Jan is een bewonderaari van zichzelfi |
b | Jan is een bewonderaarj van hemi | |
(15) | a | Jan zag een bewonderaari van zichzelfi |
b | Jan zag een bewonderaarj van hemi | |
(16) | a | Jan is vriend van een bewonderaari van zichzelfi |
b | Jan is een vriend van een bewonderaarj van hemi |
Hoe komen dan de gewenste interpretaties tot stand? Uitsluitend in (14a), (15b), en (16b) is een lezing mogelijk waarin ‘Jan bewonderd wordt’, en uitsluitend in (14a) is een lezing mogelijk waarin ‘Jan zichzelf bewondert’.
Dit is eenvoudig. In de zinnen in (14) hebben we te maken met een subject (Jan) en een predikaat (een bewonderaar van zichzelf/hem). Hierdoor is de persoon waar Jan in (14a) naar verwijst lid van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’. Deze verzameling bevat uitsluitend bewonderaars van zichzelf. Bijgevolg is in (14a) de lezing dat ‘Jan zichzelf bewondert’ niet alleen mogelijk, maar zelfs onontkoombaar.
In (14b) is de verwijzing van Jan lid van de verzameling ‘bewonderaars van hem’. Deze verzameling bevat uitsluitend personen die niet zichzelf bewonderen (zie (13)).Ga naar eind5. Dus als de verwijzing van Jan lid is van de verzameling ‘bewonderaars van hem’ is de interpretatie dat ‘Jan zichzelf bewondert’ uitgesloten.
In de zinnen in (15) en (16) bestaat er geen subject-predikaatsrelatie tussen Jan en een bewonderaar van zichzelf/hem. We voorspellen dat de interpretatiemogelijkheden dan omgekeerd zullen zijn. Deze voorspelling komt precies uit.Ga naar eind6. In (16) bestaat er wel een subject-predikaatsrelatie tussen Jan en een vriend van een bewonderaar van zichzelf, maar niet tussen een vriend van een bewonderaar van zichzelf en een bewonderaar van zichzelf.Ga naar eind7. De verwijzing van Jan is hier dus wel lid van de verzameling ‘vrienden van een bewonderaar van zichzelf’, maar niet van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’. Daarom is de interpretatie dat ‘Jan zichzelf bewondert’ in (16) onmogelijk.
In (15b) en (16b) kan hem betrekking hebben op Jan, omdat hem vrij is binnen het bindingsdomein. De interpretatie dat ‘Jan bewonderd wordt’ is dus altijd mogelijk. De interpretatie dat ‘Jan zichzelf bewondert’ is echter uitgesloten, omdat op geen enkele manier is uitgedrukt dat de verwijzing van Jan lid is van de verzameling ‘bewonderaars’.
Op deze manier kunnen de verschijnselen in (14), (15), en (16) zonder extra aannames beschreven worden, uitgaande van binding van zichzelf door bewonderaar. Deze beschrijving van de coreferentieverschijnselen is ook van toepassing op vergelijkbare zinnen met partitieven, zoals in (17) (zie De Hoop, Vanden Wyngaerd, en Zwart (1989)).
(17) | a | Jani is één van de bewonderaars van zichzelfi |
b | * Jani is één van de bewonderaars van hemi. |
De verwijzing van Jan is opnieuw lid van de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’ in (17a), en van de verzameling ‘bewonderaars van hem’ in (17b). Dus is de interpretatie dat ‘Jan zichzelf bewondert’ mogelijk in (17a), en onmogelijk in (17b). Verder is deze interpretatie in (17a) zelfs onontkoombaar, aangezien de verzameling ‘bewonderaars van zichzelf’ geen leden bevat die niet zichzelf bewonderen’.
Al deze interpretatiemogelijkheden hebben dus niets te maken met binding. Zichzelf wordt gebonden door bewonderaar, en daarmee is syntactisch gezien de kous af. Zij hebben zelfs weinig te maken met coïndicering. De beschrijving van de interpretatie van de zinnen in (14)-(16) gaat volledig in termen van subject-predikaatsrelaties en verzamelingenleer, en indicering lijkt geen gelukkig middel om dit soort relaties te beschrijven, zoals in paragraaf 4 zal blijken.Ga naar eind8. Kort en goed, de indicering in (1) is onjuist.
Samengevat: al de gewenste interpretaties in (14), (15) en (16) volgen op een tamelijk triviale manier, ook als we aannemen dat het bindingsdomein in deze zinnen niet groter is dan de NP waarvan bewonderaar het hoofd is. Deze aanname geniet dan ook de voorkeur, met het oog op de zinnen in (12).
4 Indices en de ‘i within i Condition’
We hebben in de vorige paragrafen gezien dat er aanleiding is om bewonderaar op te vatten als antecedent voor zichzelf in zinnen als (1).
(1) | Jan is een bewonderaar van zichzelf. |
Maar hoe kan bewonderaar zichzelf binden?
Een wel gesuggereerde mogelijkheid is, dat NP's als bewonderaar (nomina agentis) een leeg subject, PRO, bevatten. Dit lege subject zou als c-commanderend antecedent voor zichzelf kunnen optreden ((18)), net zoals in nomina actionis als bewondering voor zichzelf ((19)):
Bevatten NP's inderdaad een PRO als subject? In nomina actionis als bewondering is daar iets voor te zeggen, omdat daar ook een lexicaal subject aanwezig kan zijn:
(20) | a | Die PRO bewondering voor zichzelf doet Jan geen goed. |
b | Jans bewondering voor zichzelf doet hem geen goed. |
Maar bij nomina agentis als bewonderaar is een lexicaal subject absoluut onmogelijk:Ga naar eind9.
(21) | * Jans bewonderaar van zichzelf doet hem geen goed. |
De generalisatie lijkt te zijn dat nomina actionis wel een subject-thetarol uitdelen, maar nomina agentis niet. In de geest van Baker, Johnson, en Roberts (1989) neem ik aan dat het agentiefsuffix -aar de subject-thetarol van bewonder draagt.
Als dit zo is, dan is het aannemelijker dat -aar antecedent is van zichzelf in (1). Omdat -aar een derivationeel affix is, dat alle eigenschappen doorgeeft aan de NP als geheel (Lieber 1980), komt dit erop neer dat bewonderaar zelf het antecedent is van zichzelf.Ga naar eind10.
Bewonderaar en zichzelf zijn dus gecoïndiceerd. Hier dreigt een schending van Chomsky's (1981) i within i Condition (zie noot 1). Wat voorkomt immers dat bewonderaar zijn index doorgeeft langs de hoofdprojectielijn aan NP, zoals in (22)?
Het meest eenvoudige antwoord zou zijn dat deze index-percolatie verboden wordt door de i within i Condition zelf. Maar vaak wordt deze toch wel zo verstaan dat hoofden en hun maximale projecties gecoïndiceerd mogen zijn.
Iets dergelijks is voorgesteld door Lasnik & Saito (1984) (in navolging van Aoun, Hornstein, & Sportiche (1981), zie ook Aoun, Hornstein, Lightfoot, &
Weinberg (1987)), waar een element in Comp zijn index doorgeeft aan CP. Lasnik & Saito stellen zelfs dat een categorie en zijn hoofd niet gecontraïndiceerd mogen zijn (a.w. p.252).
Het is duidelijk dat het hier niet om referentiële indices kan gaan. In een NP als bewonderaars van zichzelf heeft bewonderaars van zichzelf een andere referentie dan bewonderaars. Het hoofd, bewonderaars, verwijst naar de verzameling ‘bewonderaars’, en de maximale projectie, bewonderaars van zichzelf, verwijst naar een deelverzameling van de verzameling ‘bewonderaars’. Hoofd en NP kunnen hier dus niet dezelfde index dragen.Ga naar eind11. Als het om referentiële indices gaat dreigt in (1) dus geen i within i-schending.
Hoe zit het met syntactische indices? Het is niet duidelijk dat het mechanisme van Comp-indexing dat Lasnik & Saito (1984) voorstellen absoluut noodzakelijk is voor de feiten die zij trachten te verklaren. Comp-indexing is nodig om Comp antecedent te kunnen laten zijn voor een door verplaatsing ontstane lege categorie. Het gaat hier om ECP-verschijnselen, waaronder begrepen het that-t-efiect, die echter in andere kaders niet minder bevredigend beschreven zijn zonder gebruikmaking van Comp-indexing (zie o.a. Chomsky 1986, Rizzi 1989).
Comp-indexing, zoals voorgesteld in de aangehaalde literatuur, veronderstelt een min of meer traditionele zinsstructuur, zoals in (23), zodat Comp als c-commanderend antecedent voor lege categorieën kan fungeren.
Wanneer we er echter vanuit gaan dat de functionele categorieën INFL en COMP (en wellicht nog vele andere) dezelfde X'-structuur hebben als de thematische categorieën N, A, V, en P (Chomsky 1986), is niet Comp-indexing, maar Spec-Head Agreement het mechanisme dat Comp in staat stelt als antecedent te fungeren (Rizzi 1989). De structuur van de zin is dan niet (23), maar (24).
In een structuur als (24) is er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat indices van welke aard dan ook percoleren van hoofd naar maximale projectie.
Syntactische indices zoals gebruikt in de beschrijving van bindingsfeiten geven enkel aan dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen twee elemen-
ten in een zin. Bij de beschrijving van bindingsverschijnselen zijn deze indices nodig, omdat op geen enkele andere manier evident is welke elementen ten opzichte van elkaar in een afhankelijkheidsrelatie staan. Maar bij hoofden en hun projecties bestaat de noodzaak om een dergelijke afhankelijkheidsrelatie door middel van indices aan te geven niet. Projecties bestaan enkel bij de gratie van hoofden en hebben met hoofden noodzakelijkerwijs vele kenmerken gemeen. Het is overdreven om door middel van indices aan te geven dat bijvoorbeeld V' een projectie is van V. V' is afhankelijk van V omdat V' alleen kan bestaan door projectie van kenmerken van V.Ga naar eind12.
Het is een kwestie van economie om wanneer iets niet nodig is ook aan te nemen dat het niet gebeurt (Chomsky 1988). Ik zal dan ook aannemen dat percolatie van syntactische indices zoals aangegeven in (22) niet plaatsvindt.
Eerder concludeerde ik al dat percolatie van referentiële indices ook niet kan plaatsvinden. De algehele conclusie luidt dus dat in bewonderaar van zichzelf geen i within i-schending optreedt.Ga naar eind13.
5 De bindingstheorie en logoforiciteit
Tot dusver lijkt niets in (1) binding van zichzelf door bewonderaar in de weg te staan. Dit zou de wisselende patronen in (9), (10), en (11) onmiddellijk verklaren (zie paragraaf 3). Enkel zin (10a) vraagt dan nog om een verklaring. Waarom is deze zin niet gewoon ongrammaticaal, en zien we niet een scherp wisselend contrast, zoals in (25)-(26)?Ga naar eind14.
(10) | a | ?Jani zag een bewonderaar van zichzelfi |
(25) | a | Jani is een bewonderaar van zichzelfi |
b | * Jani is een bewonderaar van hemi | |
(26) | a | * Jani zag een bewonderaar van zichzelfi |
b | Jani zag een bewonderaar van hemi |
Nadere observatie leert dat zichzelf in (10a) geen anafoor kan zijn. Als we de ‘spiegel-lezing’ van noot 6 even buiten beschouwing laten, dan kan (10a) niet zo geïnterpreteerd worden dat ‘Jan zichzelf bewondert’. In de lezing dat ‘Jan bewonderd wordt’ is de interpretatie zodanig, dat Jan iemand anders ziet die hem, Jan, bewondert. Kortom, zichzelf kan in dit geval niet gebonden worden door bewonderaar.
Als zichzelf in (10a) echter niet gebonden wordt door bewonderaar, dan is het geen anafoor. Anaforen moeten immers gebonden worden in hun bindingsdomein, en op basis van (11), (12), en de rest van het paradigma van de ‘bewonderaar-gevallen’ hebben we geconcludeerd dat dit bindingsdomein niet groter is dan de NP (een) bewonderaar van zichzelf. Zichzelf heeft in de bewuste lezing echter betrekking op een NP buiten het bindingsdomein, Jan, en beslist niet op de mogelijke antecedent binnen het bindingsdomein, bewonderaar.
Het lijkt er dus op dat zichzelf in (10a) onder de aangegeven interpretatie een lange afstandsanafoor is.
Lange afstandsanaforen of logoforen zijn recentelijk bestudeerd in Reuland
& Koster (1989) en Reinhart & Reuland (1989). Hieruit komt naar voren dat een sterke indicatie voor de status van lange afstandsanafoor is het ontbreken van een complementaire distributie van anaforen en pronomina.
Normaal gesproken zijn (echte) anaforen in complementaire distributie met pronomina:
(27) | a | Johni loves himselfi |
b | * Johni loves himi | |
c | * Johni believes that Mary loves himselfi | |
d | Johni believes that Mary loves himi |
Maar lange afstandsanaforen zijn niet in complementaire distributie met pronomina:
(28) | a | Luciei saw a picture of herselfi in the paper |
b | Luciei saw a picture of heri in the paper | |
c | Johni said that the paper was written by himselfi | |
d | Johni said that the paper was written by himi | |
((a)-(c): | Reinhart & Reuland 1989) |
Als zichzelf in (10a) een lange afstandsanafoor is, dan verwacht je dat het vervangen kan worden door hem, zonder verlies van betekenis. Dit is inderdaad het geval:
(10) | a | Jani zag een bewonderaar van zichzelfi |
b | Jani zag een bewonderaar van hemi |
Reuland & Reinhart (1989) maken verder de sterke generalisatie dat een anafoor die een argument is altijd een echte anafoor is, onderworpen aan de strenge localiteitseis van de bindingstheorie. Wanneer een anafoor echter niet een argument is, maar zich bevindt in een adjunctpositie is de localiteitseis van de bindingstheorie niet van toepassing, en kan de anafoor logoforisch geïnterpreteerd worden (d.w.z., betrekking hebbend op een antecedent buiten het bindingsdomein).
Ook dit criterium moet van toepassing zijn op (10a) in de aangegeven interpretatie, wil zichzelf hier gelden als logofoor. Het is echter niet eenvoudig om binnen NP onderscheid te maken tussen argumenten (complementen) en niet-argumenten (adjuncten) (Bennis & Hoekstra 1989:51). Zo zijn ‘complementen’ binnen NP altijd optioneel.
Op basis van de feiten in (29) menen De Hoop, Vanden Wyngaerd, & Zwart (1989) het onderscheid te kunnen treffen.
(29) | a | dat Jan die belofte aan Marie van vorig jaar heeft geschonden |
b | dat Jan die belofte heeft geschonden van vorig jaar | |
c | * dat Jan die belofte heeft geschonden aan Marie |
Aan Marie lijkt eerder voor de status van complement in aanmerking te komen dan van vorig jaar. Het blijkt dat een complements-PP in een NP geen PP- over-V kan ondergaan.
Als we deze test toepassen op ‘bewonderaar-zinnen’ krijgen we het volgende
patroon te zien:
(30) | a | dat Jani een bewonderaar van zichzelfi/hemi tegenkwam |
b | dat Jani een bewonderaar tegenkwam van zichzelfi/hemi | |
(31) | a | dat Janj een bewonderaari van zichzelfi tegenkwam |
b | ?dat Janj een bewonderaari tegenkwam van zichzelfi |
(30a) geeft de logoforische lezing van zichzelf, (31a) de strikt anaforische. PP-over-V lijkt gemakkelijker in (30) dan in (31).Ga naar eind15. Dit lijkt erop te wijzen dat van zichzelf in het geval van logoforisch zichzelf minder aanspraak kan maken op de status van complement dan in het geval van strikt anaforisch zichzelf.
Een verdere test voor logoforiciteit is de mogelijkheid van een strikte lezing bij coördinatie. Opnieuw zijn de feiten aan de subtiele kant, maar ik meen dat een strikte lezing voor zichzelf mogelijk is in de volgende gevallen:
(32) | a | Jan hoorde mij tegen zichzelf argumenteren, en Piet (hoorde dat) ook. |
b | Jan zei dat ik Lucy en zichzelf moest uitnodigen, en Piet (zei dat) ook. |
Zichzelf staat in (32) in een onverdachte lange afstandsanafoorpositie, volgens Reinhart & Reuland (1989). Naar mijn mening kunnen deze zinnen beteken dat ‘Piet mij tegen Jan hoorde argumenteren’, dan wel dat ‘Piet zei dat ik Lucy en Jan moest uitnodigen’.
Al met al lijkt er aanleiding te veronderstellen dat zichzelf in (10a) onder de aangegeven interpretatie niet een anafoor is maar een logofoor. Willen we zichzelf in (10a) als een strikte anafoor beschouwen, dan moeten we concluderen dat de zin ongrammaticaal is, aangezien zichzelf niet gebonden wordt binnen het relevante bindingsdomein. In dat geval is de indicering in (26) dus adequaat, en zien we bij ‘bewonderaar-zinnen’ de vertrouwde complementaire distributie van anaforen en pronomina.
Tenslotte rijst de vraag, hoe de omvang van het bindingsdomein voor zichzelf en hem in zinnen als (25) en (26) bepaald wordt. Ik wil suggereren dat NP altijd opaak is voor binding. Recente studies naar de structuur van NP hebben uitgewezen dat in NP's, net zoals in zinnen, een functionele Agreement-projectie moet bestaan (Abney 1987). Deze Agreement-projectie is in zinnen reeds een bekend verschijnsel (IP), en is onder bepaalde omstandigheden in staat de omvang van een bindingsdomein te bepalen (zie Reuland & Koster 1989). Volgens Reinhart & Reuland (1989) is het bindingsdomein zelfs nooit groter dan IP, omdat in hun versie van de bindingstheorie een (echte) anafoor een argument moet zijn, en gebonden moet zijn door een co-argument (vgl. Williams 1989).Ga naar eind16.
De sterkste hypothese is dan om te veronderstellen dat de Agreementprojectie in NP's ook altijd de omvang van het bindingsdomein bepaalt, wellicht omdat ook hier anaforen door co-argumenten dienen te worden gebonden.
Steun voor deze stelling is te vinden in schijnbare tegenvoorbeelden, zoals in (33).Ga naar eind17.
(33) | ?Jani zag die fiets van zichzelfi nooit meer terug. |
In (33) lijkt zichzelf gebonden te worden door Jan, een element buiten de NP die fiets van zichzelf. Maar omdat fiets geen argumentstructuur heeft, zou zichzelf hier opnieuw als een logofoor opgevat moeten worden. We verwachten dan non-complementariteit met pronomina, en die voorspelling komt uit:
(34) | Jani zag die fiets van hemi nooit meer terug. |
Zo kunnen we het feit dat in (25) en (26) zichzelf gebonden moet worden door bewonderaar, en niet gebonden kan worden door Jan afleiden uit de stelling dat NP altijd opaak is voor binding. Dit zou, gegeven bepaalde aannames over de bindingstheorie (Reinhart & Reuland (1989)), opnieuw wijzen op een sterke parallellie tussen NP's en zinnen, zoals besproken in Abney (1987).Ga naar eind18.
Bibliografie
Abney, S.P. (1987) The Noun Phrase in its Sentential Aspect. Diss. MIT, Cambridge, Massachusetts. |
Aoun, J., N. Hornstein, D. Lightfoot, & A. Weinberg (1987) ‘Two Types of Locality’. Linguistic Inquiry 18, 537-577. |
Aoun, J., N. Hornstein, & D. Sportiche (1981) ‘Some Aspects of Wide Scope Quantification’, Journal of Linguistic Research 1, 69-95. |
Baker, M., K. Johnson, & I. Roberts (1989) ‘Passive Arguments Raised’. Linguistic Inquiry 20, 219-251. |
Bennis, H. & T. Hoekstra (1989) Generatieve Grammatica. Dordrecht. |
Chierchia, G. (te verschijnen) ‘Anaphora and Attitudes de se’. In: R. Bartsch, J. van Benthem, & P. van Emde Boas (eds.), Language in Context, Dordrecht. |
Chomsky, N. (1965) Aspects of the Theory of Syntax. Cambridge, Massachusetts. |
Chomsky, N. (1981) Lectures on Government and Binding. Dordrecht. |
Chomsky, N. (1986) Barriers. Cambridge, Massachusetts. |
Chomsky, N. (1988) ‘Some Notes on Economy of Derivation and Representation’. In: I. Laka & A. Mahajan, eds., MIT Working Papers in Linguistics 10, 43-74. |
Hoop, H. de, G. Vanden Wyngaerd, & J.-W. Zwart (1989) ‘Syntaxis en semantiek van de van die-constructie’. Ms., Universiteit van Groningen en UFSAL, Brussel. |
Klein, M. (1981) ‘De interne structuur van partitieve constructies’. In Spektator 10, 275-309. |
Koster, J. ‘Reflexives in Dutch’. In J. Guéron, H.-G. Obenauer, & J.-Y. Pollock, eds., Grammatical Representation, Dordrecht. |
Lasnik & Saito (1984) ‘On the Nature of Proper Government’. Linguistic Inquiry 15, 235-289. |
Lees, R. & E. Klima (1963) ‘Rules for English Pronominalization’. Language 39, 17-28. |
Lieber, R. (1980) On the Organization of the Lexicon. MIT Diss., Cambridge, Massachusetts. |
van der Lubbe, H.F.A. (1982) ‘Over echte en schijnbare partitieve woordgroepen’. Spektator 11-5, 367-378. |
Reinhart, T. & E. Reuland (1989) ‘Anaphoric Territories’. Ms. Universiteit van Tel Aviv en Groningen. |
Reuland, E.J. & J. Koster (1989) ‘Long-distance anaphora: an overview’. In: J. Koster & E.J. Reuland, eds., Long-distance Anaphora. Cambridge. |
Rizzi, L. (1988) ‘On the Status of Referential Indices’. Ms. Universiteit van Genève. |
Rizzi, L. (1989) ‘Relativized Minimality’. Ms. Universiteit van Genève. |
Williams, E. (1980) ‘Predication’. Linguistic Inquiry 11, 203-238. |
- eind*
- Mijn dank gaat uit naar Eric Hoekstra, Helen de Hoop, Mark Kas, Jan Koster, Sietze Looyenga, en Guido Vanden Wyngaerd. Dit artikel is geschreven in het kader van het VFO-programma ‘Taaltheorie en Kennisrepresentatie’ aan de Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen.
- eind1.
- Deze conditie luidt als volgt:
i within i Condition
*[Г... ̄... ] waar Г en ̄ dezelfde index hebben
Zie Chomsky 1981:212 en 229 noot 63.
- eind2.
- En wanneer er bovendien een c-commandeerrelatie bestaat tussen dit element en zijn antecedent, maar dat is voor de discussie in deze paragraaf niet van belang.
- eind3.
- Van deze principes hanteer ik voorlopig de neutrale definities:
A. Een anafoor moet gebonden zijn binnen een bepaald domein.
B. Een pronomen moet vrij zijn binnen een bepaald domein.
Zie Reuland & Koster (1989).
- eind4.
- Zie Klein (1981). Klein verklaart deze feiten aan de hand van subjacentie: (11) verschilt van (9) in het aantal NP-knopen dat anafoor en antecedent scheidt.
- eind5.
- Natuurlijk kan het best zo zijn dat bijvoorbeeld de verzameling ‘bewonderaars van Duitsers’ ook Duitsers bevat, maar dat is op geen enkele manier uitgedrukt in bewonderaars van Duitsers en berust dus op toeval.
- eind6.
- Van der Lubbe (1982) wijst er terecht op dat zin (15a) grammaticaal is wanneer Jan een bewonderaar van zichzelf is en zichzelf in de spiegel ziet. In de spiegel kijken levert dan ook een situatie op waarin kijker en bekekene samenvallen. In dat geval kan dus referentiële coïndicering van Jan en een bewonderaar van zichzelf plaatsvinden. Noodzakelijk is deze coïndicering echter niet: je kunt in de spiegel ook naar een ander kijken, of naar jezelf als naar een ander. Dit voorspelt dat ook (15b) in een dergelijke situatie grammaticaal is, wat mij juist lijkt (vergelijk Chierchia (te verschijnen)).
- eind7.
- Natuurlijk kunnen vrienden van Duitsers best Duitsers zijn, maar dit berust opnieuw op toeval en wordt op geen enkele manier uitgedrukt in vrienden van Duitsers.
- eind8.
- Een manier om dit soort relaties met referentiële indices weer te geven zou zijn, om de index van een predicaat op te vatten als een verzameling referentiële indices waarvan de index van het subject lid moet zijn. Williams (1980) geeft subject-predikaatsrelaties wel met referentiële indices weer, maar geeft tevens aan dat deze indicering los moet worden gezien van de indicering die gehanteerd wordt bij de beschrijving van bindingsrelaties (a.w. p.206). Dit geeft weer steun aan het in paragraaf 1 gemaakte onderscheid tussen syntactische en referentiële indices.
- eind9.
- Ik dank Guido Vanden Wyngaerd voor verlichting op dit punt.
- eind10.
- Als dit juist is, wordt zichzelf gebonden door een No. In alle overige bekende gevallen is het antecedent in een bindingsrelatie een NP. Dit hoeft echter geen probleem te zijn. In binding in zinnen is het onvermijdelijk dat het antecedent een maximale categorie is, omdat vanuit een maximale categorie een antecedent nooit kan c-commanderen:
(i) * Jan zei dat [een bewonderaari van Gödelj] zichzelfi/j nooit tegenspreekt. (ii) Jan zei dat [een bewonderaar van Gödel]i zichzelfi nooit tegenspreekt.
Het is dus wellicht niet principieel noodzakelijk, maar een gevolg van de definitie van c-command, dat antecedenten altijd maximale categorieën zijn.
- eind11.
- Maar zie noot 8. We zouden kunnen zeggen dat hoofd en maximale projectie ‘niet gecontraïndiceerd’ zijn, wanneer de verzameling indices van de maximale projectie een deelverzameling is van de verzameling indices van het hoofd.
- eind12.
- De noodzaak om de relatie tussen X' en Xo door middel van indices aan te geven zou pas ontstaan wanneer X' twee Xo-dochters zou kunnen hebben. Dit soort situaties lijkt zich echter niet voor te doen, en zeker niet in het onderhavige geval bewonderaar van zichzelf.
- eind13.
- De i within i Condition wordt door Chomsky (1981) gehanteerd om de notie accessible subject te definiëren. Een subject is ‘accessible’ voor een element xx als coïndicering van xx met dit subject geen i within i-schending oplevert. Een accessible subject is één van de opaciteitsfactoren die de omvang van een Bindingsdomein bepalen. Het is van belang op te merken dat de coïndicering die de test uitmaakt voor ‘accessibility’ virtueel is, en niets zegt over de noodzaak van enige percolatie van indices. (In concreto komt het hierop neer dat AGR geen accessible subject kan zijn voor een in een subjects-NP ingebedde anafoor, omdat coïndicering van AGR en die anafoor ertoe zou leiden dat de anafoor en de subjects-NP als geheel gecoïndiceerd zijn, aangezien de subjects-NP altijd gecoïndiceerd is met AGR.)
- eind14.
- De indices worden hier tegen beter weten in gebruikt om de gewenste interpretatie aan te geven.
- eind15.
- Dit kan niet verklaard worden doordat de anafoor in (30b) buiten zijn oorspronkelijke bindingsdomein terecht zou zijn gekomen, en nu zijn an tecedent zou mogen zoeken in de gehele zin. Dan zou namelijk hem in (30b)vrij moeten zijn in de gehele zin, wat niet hoeft. De noncomplementariteit van anafoor en pronomen lijkt in (30b) te blijven bestaan.
- eind16.
- Dit is duidelijk een sterke en dus aantrekkelijke hypothese. Het enige probleem voor deze stelling is binding van het subject in Exceptional Case Marking-constructies zoals John wants himself to win.
- eind17.
- Andere tegenvoorbeelden zijn:
(i) Jani heeft bewondering voor zichzelfi (ii) Jani heeft problemen met zichzelfi (iii) Janj zag een foto van zichzelfi
(iii), een voorbeeld van een picture noun-constructie, is inmiddels een standaardgeval van logoforiciteit. Dit blijkt ook uit de vervangbaarheid van zichzelf door een pronomen:(iv) Jani zag een foto van hemi
Bij (i) en (ii) gaat dat niet op:(v) * Jani heeft bewondering voor hemi (vi) * Jani heeft problemen met hemi
Van nomina actionis wordt vaak aangenomen dat ze een PRO-subject bevatten (zie Giorgi & Longobardi (te verschijnen)). Dit lege subject (binnen NP) zou het antecedent voor zichzelf in (i) kunnen zijn. De aanwezigheid van zo'n subject is aannemelijk omdat het ook lexicaal gerealiseerd kan zijn (en dan altijd als de binder optreedt) ((vii)), en omdat contexten te creëren zijn waarin zichzelf in het complement van bewondering niet gebonden wordt door een element in de matrixzin ((viii)).(vii) Jani baalt van Pietsj bewondering voor zichzelf*i/j (viii) Jani baalt van die bewondering voor zichzelfj (bijvoorbeeld na het lezen van een interview met een notoire bewonderaar van zichzelf)
In (viii) wordt zichzelf dus gebonden door PRO.
Probleem is minder duidelijk een nomen actionis dan bewonderaar. Maar de tests wijzen ook hier op de aanwezigheid van een PRO-subject:(ix) Jani baalt van Pietsi probleem met zichzelf*i/j (x) Jani baalt van die problemen met zichzelfj (bijvoorbeeld na het bekijken van een film met veelvuldig psychiaterbezoek)
- eind18.
- Tenslotte moeten we de verschillen tussen (9) en (10) ten aanzien van het gebruik van 'mzelf en zich verantwoorden.
Zich is in beide contexten ongrammaticaal. Reinhart & Reuland (1989) betogen dat zich altijd afhankelijk is van AGR voor zijn phi-features (dat zijn de kenmerken voor geslacht en getal). Dit zou de grammaticaliteitsoordelen voor (9d) en (1Od) meteen verklaren, aangenomen dat NP opaak is, en dat de AGR-knoop in NP (DP) niet voldoet.
'Mzelf is de standaard-logofoor in het Nederlands (vergelijk Koster 1985). De grammaticaliteit van (10c) is dus volgens verwachting. Over (9c) heb ik geen duidelijk oordeel, maar syntactisch gezien zouden er geen bezwaren moeten zijn. 'mzelf wordt gebonden door het matrix-subject, dus buiten het bindingsdomein. De interpretatie kan echter problemen opleveren, aangezien we nu met een situatie zitten waarin de verwijzing van Jan lid is van de verzameling ‘bewonderaars van 'mzelf’, en bewonderd wordt door een lid van de verzameling ‘bewonderaars van 'mzelf’, terwijl deze verzameling bestaat uit louter mensen die niet zichzelf bewonderen. (9c) krijgt dus alleen een interpretatie als het niet zo is dat ‘Jan zichzelf bewondert’, en dit is niet wat (9c) lijkt te betekenen.