Tabu. Jaargang 19
(1989)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4]Consonant-nasaalassimilatie in Oostnederlandse dialecten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tikel zullen we op basis van een gedetailleerde beschrijving van consonant-nasaalassimilatie in Oostnederlandse dialecten aantonen dat die vraag bevestigend beantwoord kan worden. We zullen laten zien dat progressieve nasaalassimilatie in vormen als sta[pṃ] ‘stappen’ en ti[kŋ̣]‘tikken’, en regressieve obstruentassimilatie, die verantwoordelijk is voor alternanties als (ik) he[b]e-he[mṃ]’ (ik) heb-hebben’ en(ik) li[γ]e-li[ŋ̣ŋ̣] ‘(ik) lig-liggen’ manifestaties zijn van één proces van consonant-nasaalcontractie, dat formeel gerepresenteerd dient te worden als fusie. Het artikel is als volgt opgebouwd. In paragraaf 2 geven we een overzicht van de relevante taalfeiten uit het Oostnederlands In de derde sectie gaan we kort in op een aantal theoretische vooronderstellingen die de representatie van segmenten betreffen (onderspecificatie, featuregeometrie) en structuurbehoudendheid. Sectie 4 bespreekt eerst het voorstel van De Haas (1988) om vocaalcontractie te verantwoorden door middel van het fusiemechanisme in (2). Vervolgens wordt aangetoond dat consonant-nasaalcontractie zich eenvoudig laat analyseren als fusie. Het zal duidelijk worden dat vocaalcontractie en consonant-nasaalcontractie sterke overeenkomst vertonen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 Consonant-nasaalassimilatie; de taalfeitenOostnederlandse dialecten onderscheiden zich onder meer van het Standaard Nederlands (in het vervolg: SN) doordat de meervoudsuitgang -ənen de infinitiefuitgang -ənde vorm van een syllabische nasaal hebben.Ga naar eind1. De data die we in dit artikel behandelen komen uit het Hellendoorns (in het vervolg: HE) en worden in samenhang met een groot aantal andere processen uitvoerig besproken in Nijen Twilhaar t.v. We bespreken achtereenvolgens twee ogenschijnlijk onafhankelijke verschijnselen, namelijk progressieve nasaalassimilatie en regressieve obstruentassimilatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Progressieve nasaalassimilatie (PN)Bij het verschijnsel PN assimileert een syllabische nasaal zich in zijn plaatskenmerken aan een onmiddellijk links aangrenzende consonant. Deze regel werkt in alle woordcategorieën zodra aan zijn structurele beschrijving wordt voldaan. In (3) volgt voor een drietal categorieën een aantal voorbeelden:
De feiten in (3) illustreren dat een syllabische nasaal homorgaan wordt met voorafgaande stemloze obstruenten, nasale consonanten en approximanten. PN werkt niet onder àlle omstandigheden. De voorbeelden in (4) illustreren dat het proces beperkt is tot het woorddomein en dat consonant en nasaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tautosyllabisch moeten zijn:
Zowel in het SN (vergelijk Trommelen 1983 en Van der Hulst 1984) als het HE (vergelijk Nijen Twilhaar t.v.) kunnen obstruenten en nasalen geen complexe onset vormen.Ga naar eind2. Door de regel voor PN te beperken tot tautosyllabische consonant-nasaalsequenties, kan de afwezigheid van assimilatie in (4) eenvoudig verklaard worden. In (5) volgt een mogelijke lineaire formalisering van deze regel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Regressieve obstruentassimilatie (RO)Als we de taalfeiten in de voorgaande sectie overzien, valt het op dat één natuurlijke klasse van consonanten systematisch ontbreekt: de stemhebbende obstruenten. De feiten in (6) maken duidelijk dat het ontbreken van dergelijke stammen in sectie 2.1 niet zonder reden is:
We kunnen constateren dat een cluster dat bestaat uit een stemhebbende consonant en een syllabische nasaal naast PN nog een tweede proces ondergaat: de stemhebbende consonant wordt genasaliseert onder invloed van de onmiddellijk erop volgende syllabische nasaal. RO is evenals PN beperkt tot een tautosyllabisch cluster, opgebouwd uit een stemhebbende obstruent en een syllabische nasaal. Dat is te illustreren met de voorbeelden onder (7) waarin assimilatie ontbreekt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De werking van RO in (6) en de afwezigheid daarvan in (7) kan verklaard worden als we een regel als (8) postuleren:Ga naar eind3.
In (9) wordt de werking van beide assimilatieregels aan de hand van twee derivaties geïllustreerd. Hierbij dient overigens aangetekend te worden dat PN en RO ongeordend zijn, en dat de omgekeerde volgorde tot hetzelfde resultaat leidt:
In sectie 4 zullen we een analyse presenteren waarin (in tegenstelling tot Nijen Twilhaar t.v.) wordt uitgegaan van één regel voor consonant-nasaalcontractie.Ga naar eind4. Alvorens de Oostnederlandse taalfeiten in detail te presenteren, geven we in de volgende sectie een overzicht van de theoretische achtergronden van de analyse in paragraaf 4. Daarin spelen de volgende begrippen een belangrijke rol: featuregeometrie (zie Clements 1985, 1987, Sagey 1986 e.a.), onderspecificatie (zie Steriade 1987), en structuurbehoudendheid en filters (zie Kiparsky 1985 en Calabrese 1988). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Theoretisch kaderIn navolging van Clements (1985, 1987), Sagey (1986), McCarthy (1988), en een aantal bijdragen aan Bosch et al. (1987), nemen we aan dat een segment bestaat uit een set hiërarchisch geordende distinctieve kenmerken die gedomineerd worden door één-waardige ‘class nodes’. Op dit punt bestaat er tussen fonologen weinig verschil van inzicht. Op het punt van de precieze vorm van de featuregeometrie is er veel minder overeenstemming. We zullen uitgaan van de geometrie in (10), die tot op zekere hoogte een synthese is van een aantal voorstellen die nu in omloop zijn. We benadrukken echter wel dat de exacte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vorm van de geometrie niet relevant is voor de analyse die we hier presenteren. De tweede pijler waarop onze analyse rust, is de theorie van de ‘onderspecificatie’ zoals voorgesteld in Steriade (1987), die overigens in sterke mate voortborduurt op de archifoneemtheorie van Trubetzkoy (1939). In Steriades theorie kunnen featurewaarden op onderliggend niveau ongespecificeerd blijven als zij voorspelbaar zijn op grond van andere features. Features die distinctief zijn binnen een bepaalde klasse van segmenten zijn volledig gespecificeerd voor alle leden van die klasse, terwijl features die niet-distinctief zijn binnen een klasse ongespecificeerd kunnen blijven voor alle leden van die klasse. We zullen de theorie verduidelijken aan de hand van een hypothetisch voorbeeld. Stel dat een taal L de volgende consonanten bevat: {p, t, k, b, d, g, m, n, ŋ}. Voor deze taal geldt dat het feature ‘stem’ distinctief is binnen de klasse van obstruenten (in Steriades terminologie de D-klasse). Hetzelfde feature is echter niet-distinctief of redundant binnen de klasse van sonoranten (in Steriades terminologie de R-klasse). De consonanten van taal L zouden nu onderliggend als volgt gerepresenteerd worden:
De ontbrekende featurewaarden kunnen met een zogenaamde R-regel op zeker moment geïntroduceerd worden:
Voor het consonantsysteem van het HE leidt Steriades theorie tot de onderliggende representatie in (13). Daarbij hebben we de plaatsfeatures van de diverse consonanten afgekort met de symbolen L, C en D, die respectievelijk staan voor de articulatorknopen ‘labiaal’, ‘coronaal’ en ‘dorsaal’ in (10). In (13) is ook de featurerepresentatie van de syllabische nasaal opgenomen. Dit segment wijkt af van de overige nasalen doordat het (i) gedomineerd wordt door een V-slot op de timing tier en (ii) ongespecificeerd is voor de plaatsfeatures. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In (13) is het feature ‘stem’ voor alle leden van de klasse van obstruenten volledig gespecificeerd. Voor alle sonoranten blijft dit feature echter ongespecificeerd. De reden daarvoor is, zoals gezegd, dat ‘stem’ distinctief is in de klasse van obstruenten en redundant in de klasse van sonoranten. Voor het feature ‘nasaal’ geldt precies het omgekeerde: ‘nasaal’ is distinctief in de klasse van sonoranten en redundant in de klasse van obstruenten. De syllabische nasaal is ongespecificeerd voor de plaatskenmerken, aangezien deze in alle contexten volledig voorspelbaar zijn: (i) postconsonantisch is de nasaal homorgaan aan deze consonant, en (ii) postvocalisch verliest de nasaal zijn syllabische status en nasaliseert de vocaal (cf. ree-rẽẽ). Gegeven de voorspelbaarheid van de plaatskenmerken kan, onder aanname van volledige specificatie, de onderliggende status van de syllabische nasaal alleen op arbitraire wijze worden vastgesteld. Drie mogelijke kandidaten bieden zich aan:/ṃ/, /ṇ/en/Ṇ́/. Door de syllabische nasaal onder te specificeren voor plaats hoeven we geen keuze uit dit drietal te maken. In Kiparsky (1985:92) wordt de notie ‘structuurbehoudendheid’ geïntroduceerd voor de generatieve fonologie. Kiparsky hanteert dit begrip om uitdrukking te geven aan het idee dat features die redundant zijn binnen een klasse van segmenten, niet gespecificeerd worden voor deze klasse, noch op onderliggend niveau, noch door de werking van lexicale fonologische processen. Hij geeft formele inhoud aan de notie structuurbehoudendheid door gebruik te maken van filters als in (14), die bepaalde featurecombinaties uitsluiten:
In Archangeli en Pulleyblank (1986) en met name in Calabrese (1988) is het begrip structuurbehoudendheid nader uitgewerkt. Calabrese stelt een set van universele filters (UG-filters) voor die uitdrukken dat bepaalde featurecombinaties niet samen kunnen voorkomen in één featurebundel. Om aan te geven dat het ene segment (bijvoorbeeld een geronde voorvocaal) complexer is dan het andere segment (bijvoorbeeld een middenvocaal) neemt hij aan dat filters hiërarchisch geordend zijn: hoe complexer een segment hoe hoger een filter in de hiërarchie. In het gegeven voorbeeld neemt het filter *[-achter, +rond] voor de geronde voorvocaal dus een hogere positie in dan het filter *[-hoog, -laag] voor de middenvocaal. De hiërarchische organisatie van filters wordt door Calabrese geïntroduceerd om uitdrukking te geven aan de notie ‘gemarkeerdheid van een fonologisch systeem’. Hij betoogt dat de gemarkeerdheid toeneemt naarmate er meer UG-filters worden overtreden. In concreto: een systeem dat het UG-filter *[-achter, +rond] (plus alle lager in de hiërarchie gesitueerde filters) overtreedt, is meer gemarkeerd dan een systeem dat alleen het filter *[-hoog, -laag] overtreedt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van de volgende UG-filters van Calabrese 1988 is cruciaal voor onze analyse van consonant-nasaalassimilatie in het HE:
Ten aanzien van o.a. filter (15b) merkt Calabrese (1988:275) het volgende op: ‘The UG filters *[+sonorant, -voice], *[+sonorant, +spread glottis], *[+sonorant, +constricted glottis] account for the presence/absence of voiceless sonorants, aspirated sonorants and laryngealized sonorants. With the [high] hierarchical position of these filters, I express the fact that these sonorant series are phonologically very complex and therefore rarely occur in phonological alphabets.’ Zoals we uit het diagram in (13) kunnen opmaken, staat het HE geen stemloze nasalen, of algemener, geen stemloze sonoranten toe en deze beperking wordt verantwoord door de beide UG-filters in (15). In het vervolg zullen we ervan uitgaan dat het HE onderworpen is aan het UG-filter (15b). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Consonant-nasaalassimilatie als fusie; de analyseDeze sectie geeft een gedetailleerde analyse van de HE assimilatiefeiten die in sectie 2 zijn besproken. Daarbij bouwen we in belangrijke mate voort op de analyse van vocaalcontractie in De Haas (1988). In sectie 4.1 bespreken we in het kort een analyse van vocaalcontractie in het Klassieke Grieks. Deze analyse komt op hoofdpunten overeen met die in De Haas (1988). We stellen een aantal criteria aan de orde waaraan een proces moet voldoen om als vocaalcontractie geoormerkt te kunnen worden. In sectie 4.2 zullen we aantonen dat er in het HE een proces van consonant-nasaalcontractie werkzaam is dat verantwoordelijk is voor zowel de verandering/stap-Ṇ/→[stapṃ] als/h∈b-Ṇ/→[h∈mṃ]. Vervolgens gaan we in op de consequenties van de analyse. Het zal duidelijk worden dat de theorie enerzijds voldoende krachtig is om de geattesteerde contractieprocessen te verantwoorden, en anderzijds voldoende beperkt is om niet-geattesteerde contractieprocessen uit te sluiten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.1 VocaalcontractieIn de Haas (1988) wordt betoogd dat vocaalcontractie een van de mogelijkheden is om een vocaalhiaat te vermijden. In het Klassieke Grieks, met name het Attische dialect, is het resultaat van contractie in alle lexicale categorieën waarneembaar. We beperken ons hier tot een klein aantal duidelijke voorbeelden:Ga naar eind5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De feiten in (16) illustreren dat twee niet-hoge vocalen samensmelten tot een lange vocaal. Sequenties van een niet-hoge en een hoge vocaal versmelten tot een diftong. In het vervolg laten we zien dat zowel de lange monoftong als de diftong het gevolg is van één regel van vocaalcontractie. Het verschil wordt veroorzaakt door de interactie tussen de featurespecificatie van vocalen en een universele beperking op fusieregels. Beide aspecten zullen we kort bespreken. Op het moment dat vocaalcontractie werkt, is het Griekse vocaalsysteem gespecificeerd als in (17a).Ga naar eind6. De ontbrekende featurewaarden worden op een later moment in de derivatie via redundantieregels ingevuld (zie (17b)):
De Haas (1988) betoogt dat fusieregels moeten voldoen aan een aantal criteria. Een van de belangrijkste is dat fuserende segmenten niet-distinctief moeten zijn. Dat betekent het volgende. Als een van de segmenten gespecificeerd is als [+F] en het andere segment als [-F], dan wordt de fusie van de ‘class node’ die het feature [F] domineert, geblokkeerd. Fusie vindt uitsluitend plaats onder de volgende omstandigheden:
Toepassing van de vocaalcontractieregel onder (2) (die we hier voor het gemak onder (18) herhalen) op de feiten in (16), geeft een verklaring voor het contrast tussen hoge en niet-hoge vocalen voor wat betreft fusie. Samensmelting van twee niet-hoge vocalen resulteert in een monoftong, aangezien de inputvocalen niet-distinctief zijn. Versmelting van een niet-hoge en een hoge vokaal resulteert in een diftong, aangezien de inputvokalen distinct zijn voor het feature ‘hoog’. Fusie wordt in dit geval dan ook geblokkeerd. In (19) wordt de fusie geïllustreerd die resulteert in een monoftong of diftong. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vocaal /a/ is gespecificeerd als [0hoog, +laag] en de /i/ als [+hoog]. Fusie van /a+i/ zou leiden tot de featurecombinatie [+hoog, +laag], een combinatie die universeel is uitgesloten (vergelijk Chomsky en Halle 1968 e.a.). Calabrese 1988, 18 stelt een speciaal UG-filter voor om zo'n featurecombinatie uit te sluiten. Als een dergelijk filter wordt aangenomen, volgt hieruit dat de sequentie /a+i/ slechts kan samensmelten tot de diftong [aj]. Hoe schetsmatig de bovenstaande analyse ook mag zijn, het brengt een aantal eigenschappen van contractie goed naar voren:
In de volgende subsectie zal blijken dat consonant-nasaalassimilatie dezelfde eigenschappen vertoont als vocaalcontractie. Hieruit zullen we concluderen dat deze assimilatiefeiten verantwoord moeten worden met een contractieregel analoog aan (2). Vervolgens laten we zien dat deze contractieregel geblokkeerd wordt als de inputsegmenten distinctief zijn, of als fusie zou leiden tot een schending van een UG-filter: beperkingen die eveneens gelden voor vocaalcontractie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 Consonant-nasaalcontractieVoor we nader ingaan op de eigenschappen van consonant-nasaalassimilatie in het HE herhalen we hier een aantal relevante taalfeiten: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten we ons voorlopig beperken tot de vormen in (20b), waarbij sprake is van volledige fusie. We constateren nu dat zij dezelfde eigenschappen bezitten als de vormen waarin sprake is van vocaalcontractie (zie (16))
Op grond van de grote overeenkomst tussen vocaalcontractie en consonantnasaalassimilatie lijkt het aannemelijk om beide processen via hetzelfde mechanisme, namelijk fusie, te verantwoorden. Voor het HE postuleren we dan ook de volgende contractieregel: De werking van deze contractieregel is als volgt te illustreren: De eerste stap in (22) laat zien dat de rootknopen en de plaatsknopen van de consonant en nasaal niet-distinctief zijn van elkaar: zij domineren geen fea- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tures die tegengestelde waarden hebben. Bovendien leidt fusie niet tot schending van een UG-filter. Niets staat dan ook de toepassing van contractieregel (21) in de weg. Laten we nu ook de overige feiten uit (20) in de discussie betrekken. Deze illustreren dat er wel sprake is van plaatsassimilatie, maar niet van nasalisering van de consonant. Waardoor wordt nu totale fusie in het geval van stemloze obstruenten en approximanten geblokkeerd? Om die vraag te beantwoorden zullen we de feiten onder (20a) en (20c) afzonderlijk bespreken. In (13) werd de featurerepresentatie gegeven van het HE consonantsysteem, aangevuld met de syllabische nasaal. Hieruit kunnen we aflezen dat de stemloze obstruenten en de syllabische nasaal respectievelijk gespecificeerd zijn als [-stem, Onasaal] en [Ostem, + nasaal]. Fusie van de rootknopen nu zou ertoe leiden dat de gefuseerde rootknoop de features [-stem, + nasaal] gaat domineren. Maar de UG-filters onder (15) sluiten dergelijke segmenten uit. Fusie van de plaatsknopen daarentegen wordt niet geblokkeerd; de plaatsfeatures zijn immers niet-distinctief en er treedt geen schending van een filter op. In (23) wordt de werking van contractieregel (21) aan de hand van de infinitief stapn ‘stappen’ geïllustreerd: Approximanten zijn in (13) gespecificeerd als [-nasaal], terwijl de syllabische nasaal is gespecificeerd als [+nasaal]. Fusie van de rootknoop wordt dan ook geblokkeerd: fusie kan uitsluitend plaatsvinden als de segmenten niet-distinctief zijn. Op het niveau van de plaatsfeatures is fusie echter wel weer toegestaan; de beide plaatsknopen zijn immers niet-distinctief. In (24) volgt de afleiding van de pluralisvorm touwn (enkelvoud: touw): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stemloze obstruenten en nasalen kunnen alleen fuseren als fusie niet leidt tot schending van de UG-filters in (15). Er zijn twee situaties denkbaar waarin dit mogelijk is. Van de eerste situatie is sprake wanneer het feature ‘stem’ volledig redundant is, d.w.z. als er geen onderliggend contrast is tussen stemhebbende en stemloze obstruenten. In dat geval zijn de stemloze obstruenten ongespecificeerd voor het feature ‘stem’ en is er niets dat fusie in de weg staat. De tweede mogelijkheid is dat ‘stem’ binnen de klasse van obstruenten distinctief is in een bepaalde context, maar redundant in een andere (bijvoorbeeld aan het woordbegin of woordeinde). In de contexten daarentegen waarin ‘stem’ distinctief is, voorspellen we dan dat stemloze obstruenten en nasalen niet fuseren. Voor contexten waarin ‘stem’ redundant is voorspellen we dat fusie ongehinderd kan plaatsvinden. Onze theorie voorspelt dus dat er talen bestaan waarin stemloze obstruenten en een nasaal volledig samensmelten. Talen waarin sprake is van de tweede situatie (‘stem’ alleen distinctief in bepaalde contexten) hebben we niet aangetroffen.Ga naar eind8. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 ConclusieIn dit artikel werd een analyse gegeven van consonant-nasaalassimilatie in het HE. We hebben laten zien dat de verschillen tussen stemloze en stemhebbende obstruenten wat betreft de mate van assimilatie het gevolg zijn van de werking van één contractieregel, die voor zowel progressieve nasaalassimilatie als voor regressieve obstruentassimilatie verantwoordelijk is. Stemloze obstruenten en een volgende syllabische nasaal kunnen niet totaal fuseren, aangezien dit zou leiden tot schending van de filters onder (15), die stemloze nasalen verbieden. Met onze analyse verklaren we bovendien bepaalde verschillen in consonant-nasaalassimilatie in het HE en consonant-nasaalassimilatie zoals dat optreedt in sommige Bantu-talen, iets waarop we om redenen van ruimtebeperking niet konden ingaan (zie noot 8). Behalve dit empirische resultaat hebben we met de analyse van consonantnasaalassimilatie als contractie een meer theoretisch doel willen bereiken. De beschrijving van dit verschijnsel, gevoegd bij die in De Haas (1988) van vocaalcontractie, levert evidentie op voor het fusiemechanisme als primitieve fonologische operatie naast de algemeen aanvaarde mechanismen van spreiding en deassociatie. Fusie verschilt van deze mechanismen doordat het twee knopen in de featuregeometrie samensmelt met behoud van de distinctieve kenmerken die deze knopen domineren. We lieten zien dat fusie beperkt is tot niet-distinctieve constituenten en niet mag leiden tot schending van UG-filters. Dit blijkt te gelden voor zowel vocaalcontractie als voor consonant-nasaalcontractie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|