Tabu. Jaargang 19
(1989)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 3]Over de kwaliteit van het Nederlands en de taalkundige diagnose:
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||
aan het debat over de vermeende teloorgang van het Nederlands is H.J. Verkuyl (NRC-Handelsblad, 24 september 1988), in een poging om orde te scheppen in een ‘spraakmakende begripsverwarring’. Ik wil de lijnen die in zijn artikel uitgezet zijn voor de mogelijke taalkundige bijdrage aan deze algemene beeldvorming volgen en laten zien dat een kwalitatieve diagnose, behalve aan goed ontwikkelde fatsoenstandaards en een dosis gezond verstand, vooral gebaat is bij een vakspecialistische analyse, d.w.z. een analyse met behulp van een min of meer gestandaardiseerd technisch begrippenkader. Zo'n kader wordt alleen geboden door een algemene theorie, en een voorbeeld van zo'n theorie is de generatieve grammatica, de leverancier van de begrippen ‘X-Bar’ en ‘Move Alpha’ in de titel. Ik ga er niet van uit dat de lezer tot de ingewijden behoort, en daarom zal ik zo min mogelijk gebruik maken van de formalismes die door ‘het geavanceerde karakter van de huidige theorievorming’ (Bennis & Hoekstra (1989 Voorwoord)) de leesbaarheid van de generatieve verhandelingen in het algemeen tot graad zero reduceren. Het is mij in dit artikelGa naar eind* om het volgende te doen: ik wil de generatieve methode toepassen bij het stellen van de kwalitatieve diagnose, juist in die situaties waar de intuïties van de taalgebruiker -en wellicht ook die van de columnist- het laten afweten, en waar redeneringen los van een syntactische theorie ogenblikkelijk dreigen te verzanden. Het gaat dus om syntactische constructies die volgens het taalgevoel van de argeloze taalgebruiker - in deze kwesties gerepresenteerd door studenten van het Nederlands Instituut te Groningen - niet zo maar als onwelgevormd mogen worden gekwalificeerd maar die niettemin, na enige theoretische reflectie, voorzien moeten worden van een ster, het teken voor ongrammaticaliteit in de zin van syntactische onwelgevormdheid. De procedure die tot deze diagnose leidt vergt enige elementaire kennis van enkele sleutelbegrippen in het generatieve model: X-Bar theorie en Move Alpha. Deze begrippen worden ter plekke op informele wijze geïntroduceerd. Dit alles in paragraaf 2. Maar ik wil niet alleen een demonstratie geven van de wijze waarop de generatieve theorie zich laat toepassen, ik wil bovendien nog een bijdrage leveren aan de theorie, door een voorstel te lanceren omtrent de lexikale analyse van een bepaald type complexe werkwoorden, namelijk dat type waarbij selectie van een richtingbepaling aan de orde is. Dit voorstel wordt opgehangen aan de distributie van het partikel mee: mijn stelling is dat werkwoorden als mee...brengen een syntactische (deel)constituent incorporeren, en wel richtingbepaling. Introductie en uitwerking van dit idee volgen in paragraaf 3. | |||||||||||||||||||||||||||||
2 Obstinate verplaatsingenUitgaande van een canonieke volgorde van de zinsconsitituenten, neemt de generatieve taalkundige aan dat varianten op deze basisvolgorde gedicteerd worden door Move Alpha. Wat onder de variabele Alpha kan vallen is -het woord zegt het eigenlijk al- tot op zekere hoogte variabel: ik beperk me in deze paragraaf tot het standaard-geval en ik laat Alpha staan voor een willekeurige constituent XP, een maximale woordgroep, waar X op zijn beurt ook weer een variabele is en staat voor -onder meer- de lexicale woordklassen N, V, A en P (Nomen, Verbum, Adjectivief en Prepositie) en waar P ‘Phrase’ | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||
betekent. De test voor XP-schap is verplaatsing naar de eerste zinspositie. Slaagt die test, dan identificeren we de constituent als een XP. Lukt het niet, dan moeten we de status van de constituent op een andere manier bepalen. Op een enkele uitzondering na - en die uitzonderingen zijn hier niet aan de orde - wordt een constituent XP vanuit zijn basispositie verplaatst naar een niet-argument-positie. De eerste zinspositie is zo'n niet-argument-positie. Een eenvoudig voorbeeld van deze vooropplaatsing wordt geboden in (1)a en b, waar t staat voor trace, een aanduiding van de canonieke positie, en waar de indexen i de identiteit van de verplaatste constituent en het spoor garanderen.
Mogelijke antwoorden op deze vragen zijn respectievelijk Joris Voorhoeve en Psalmen. Dat de vraagconstituenten een niet-argument-positie bezetten laat zich als volgt beredeneren: de zinsfunctie van deze verplaatste constituenten is gelijk aan die van de t-argumenten in de afhankelijke zinnen. In dit geval betreft het de functie van direct object. De eerste zinspositie zelf is dus functioneel-neutraal, omdat de constituent die daar terechtkomt zijn zinsfunctie om zo te zeggen meeneemt van zijn oorspronkelijke positie. De verplaatsing vanuit een deelzin naar de eerste zinspositie is voorbehouden aan vraagconstituenten. Daarom zijn (2)a en b aanmerkelijk minder goed dan (1)a en b. Move Alpha keurt ze, in de strenge versie hieronder, zelfs rigoreus af.
In vergelijking met dit paar is het onderstaande duo weer veel beter: hier is het direct object binnen een en dezelfde zin naar voren geplaatst, een manoeuvre die gesanctioneerd wordt door Move Alpha.
Dat vooropplaatsing binnen een zin een willekeurige constituent betreft, laat zich bewijzen door (3)a en b nog eens te variëren als (4)a en b.
Ook het subject wordt via Move Alpha naar de eerste zinspositie verhuisd, een op het eerste gezicht wat overbodige verplaatsing voor wie van de veronderstelling uitgaat dat deze positie de canonieke subjectspositie zou zijn. We lichten deze operatie niet verder toe, en we geven hieronder de Nederlandse optie voor Move Alpha. De bespreking van de ‘Eiland-conditie’ stellen we nog even uit. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Deze rudimentaire versie van Move Alpha betreft talen als het Nederlands en het Duits, maar niet talen als het Engels en het Frans, waar de eerste zinspositie, afgezien van vraagzinnen, in het algemeen is voorbehouden aan het subject. Vandaar dat bijvoorbeeld ‘Psalms did I hear’ niet kan, maar ‘Psalmen hoorde ik’ wel. Voor het Engels en het Frans moet men zich dus een andere optie van Move Alpha voorstellen, hetgeen betekent dat dit principe zich in termen van Universal Grammar aandient als een parameter. Nu zijn we dit betoog begonnen met een verwijzing naar het vervagende normbesef dat zich in het hedendaagse taalgebruik zou manifesteren. Dus stellen we ons nu de volgende vraag: vertoont de taalgebruiker het nodige respect voor Move Alpha? Onderstaande zinnen laten zien dat er, zoals we al vreesden, ook met dit principe de hand gelicht wordt. Dit betreft een illustratief paar, en zoals men al zou kunnen vermoeden, zien we hierin nog maar het topje van een ongetwijfeld gigantische ijsberg.
Als deze zinnen, aanvankelijk geaccepteerd door vrijwel al mijn informanten, al schendingen betekenen van Move Alpha, hoe is het dan gesteld met de kwaliteit van het Nederlands? Deze vraag moet ons nu ernstig beklemmen, want (6a) is opgetekend uit de mond van de referent van de verplaatste constituent in (3)a, die zeer bedachtzaam en correct sprekend op deze wijze een televisie-verslaggever van repliek diende, en (6)b is een versregel waarin we natuurlijk meteen het genie herkennen van de dichter Martinus Nijhoff. Ik zal de lezer niet langer in spanning laten: deze zinnen deugen niet. Deze diagnose berust niet op overwegingen van communicatieve of van esthetische aard, maar zij is het gevolg van een serie louter taalkundige consideraties. Ik zal dat nu toelichten, en beginnen met Joris Voorhoeve. De vooropgeplaatste constituent wie tot voorzitter gekozen wordt dient in verband gebracht te worden met het werkwoord bepalen: deze constituent functioneert als direct object bij bepalen. Deze stand van zaken wordt eenvoudig in beeld gebracht in (7), waar het zogenaamde ‘dummy-subject’ het zijn intrede heeft gedaan.
Had de spreker zich in deze vorm uitgedrukt, dan had hij -syntactisch gesproken- een vlekkeloze mededeling gedaan, maar dan hadden wij nu niet zo'n interessant fenomeen op de snijtafel. Laten we nu aannemen dat (7) op een of andere wijze, in elk geval op een meer abstracte wijze, ten grondslag ligt aan (6)a, waarbij we het loze onderwerp het even laten voor wat het is. We zien dan dat de direct object-zin wie tot voorzitter gekozen wordt uit de afhankelijke zin, de om-zin, naar de eerste zinspositie verplaatst is. Volgens Move | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Alpha is deze verplaatsing alleen onder twee voorwaarden toegestaan, namelijk als de constituent in kwestie bevraagd is en als de Eiland-conditie niet van kracht is. Laten we deze beide voorwaarden nu eens nader onderzoeken. Is wie tot voorzitter gekozen wordt een bevraagde constituent? Ondanks de schijn van het tegendeel -de leerboeken spreken in dit geval wel van een afhankelijke vraag- moeten we deze vraag toch negatief beantwoorden: ook al wordt de constituent ingeleid met een vragend voornaamwoord, de constituent in zijn geheel is geen bevraagde constituent. De test voor deze diagnose is, dat vooropplaatsing van een bevraagde constituent een vraagzin moet opleveren. Het is duidelijk dat ‘Wie tot voorzitter gekozen wordt bepaalt de fractie’ geen vraagzin is, maar een mededelende zin. Dezelfde conclusie geldt voor (6)a. Nu kunnen we dus zeggen dat (6)a op dezelfde wijze in conflict is met Move Alpha als (2)a, maar de situatie is nog ernstiger: ook de Eiland-conditie is hier van toepassing. We laten hier in het midden welke configuraties er precies in het domein van deze conditie zitten, maar we stellen vast dat de om-zin in elk geval onder deze conditie valt. De gewraakte zin (7) botst dus al in twee opzichten met Move Alpha. Als we zin (7) nog verder analyseren, dan komen we tot de verbijsterende ontdekking dat er wellicht nog meer mis is. De verplaatste constituent had niet alleen -om twee redenen- niet verplaatst mogen worden (geen bevraagde constituent, en ook nog in een eiland), hij had vervolgens, als hij dan toch verplaatst is, in een non-argument-positie moeten belanden, teneinde zijn oorspronkelijke functie van direct object bij bepalen te behouden. En wat is nu de functie van deze constituent in (7)? Precies, subject!Ga naar eind2. Zouden we dan, met het pistool op de borst en murw geraakt door de logica van dit betoog, de volgende zin als een graad minder verkeerd moeten kwalificeren dan (6)a?
Deze variant zou, omdat de vooropgeplaatste constituent tenminste nog op een non-argument-positie terecht is gekomen, een mildere schending van Move Alpha moeten behelzen dan zijn voorganger (6)a, maar mijn informanten weigerden zich te laten overtuigen. Zij vonden (8) mijlen slechter dan (6)a, ook al had ik voorgerekend dat Move Alpha in (6)a drievoudig en in (8) slechts tweevoudig geschonden was. Hoe redden we ons hieruit? Het gelijk is zonder twijfel aan de zijde van de informanten. Voor wat (6)a betreft, het heeft me al heel wat moeite gekost om de informanten ervan te overtuigen dat daar echt iets aan schort. Sommigen twijfelen nu nog. Maar (8) werd spontaan getracteerd op hoongelach. Elke leek met een HAVO-diploma moet al in staat geacht worden om uit te leggen dat (8) geen correct Nederlands is. Het is alsof (8) een subject teveel heeft, en wel het loze subject. Hier vinden we ook meteen de sleutel voor de oplossing van ons probleem. Stel dat we, anders dan we tot nu toe hebben aangenomen, de constituent wie tot voorzitter gekozen wordt niet als een uit de afhankelijke zin verplaatst direct object interpreteren, maar als een ‘basis-gegenereerd’ subject bij het merkwaardige predikaat is aan de fractie, dan zou (9) een goede zin moeten zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Met deze zin hebben we inderdaad geen enkele moeite: de syntaxis is hetzelfde als die van ‘De volgende zet is aan u.’ Had de spreker zich in de vorm van (9) uitgedrukt, dan had hij de hoorder, in vergelijking met (6)a en (7), weinig informatie onthouden. We zijn nu dan eindelijk in de positie om te speculeren dat Voorhoeve ook eigenlijk zin (9) op zijn programma had staan, terwijl hem, al sprekend, (7) als alternatief door het hoofd spookte. De twee programma's raakten toen verstrikt, doordat de spreker niet op tijd kon vaststellen welk van de twee programma's hij eigenlijk bezig was ten uitvoer te brengen. Met deze reconstructie van Voorhoeve's talige psyche kunnen we de diagnose stellen dat (6)a gekwalificeerd kan worden als een soort contaminatie van twee op zichzelf bezien onberispelijke syntactische structuren. Daarnaast moeten we erkennen dat de technische assistentie van Move Alpha onmisbaar was. Immers, zonder verwijzing naar dit principe was de zin waar het allemaal om draaide wellicht met eens als iets bijzonders opgevallen. Is er met (6)b, de regel van de dichter Nijhoff, misschien hetzelfde aan de hand? Tot op zekere hoogte wel. Als we die regel vergelijken met de variant in (10), dan zijn we nu in staat om het effect van Move Alpha waar te nemen.
Zoals de Voorhoeve-zin bevat ook deze zin een afhankelijke zin met de functie van direct object. Alleen, het betreft hier geen om-zin, maar een dat-zin. Nu valt de om-zin wel, maar de dat-zin niet onder de Eiland-conditie van Move Alpha en dus is het in principe mogelijk dat er een constituent XP uit de dat-zin naar voren wordt geplaatst, zie (1)b, ‘Wat hoorde jij dat zij zongen?’. Maar Move Alpha eist dat zo'n constituent die afkomstig is van een deelzin bevraagd is. Is nu wat zij zongen bevraagd? Het antwoord is negatief, volgens dezelfde test die in verband met de Voorhoeve-zin uitwees dat wie tot voorzitter gekozen wordt geen bevraagde constituent is: vooropplaatsing moet een vraagzin opleveren. Wij stellen vast dat ‘wat zij zongen hoorde ik’ een, overigens niet al te fraaie, mededelende zin is. Volgens Move Alpha had wat zij zong dus niet uit de dat-zin mogen verdwijnen, en dus ontkomen we niet aan de conclusie dat Nijhoffs dichtregel in strijd is met dit principe. Daarnaast illustreert deze regel een ander fenomeen dat al sinds jaar en dag hele legers van linguïsten in zijn greep houdt: het that-trace effect. Dit oppervlakte-filter zorgt ervoor dat een zin als (11) van een ster wordt voorzien.
Dit filter zou volgens sommige onderzoekers actief mogen zijn in het Engels, maar met in het Nederlands (o.a. Koster (1987)). Koster bijvoorbeeld hecht zijn goedkeuring aan (12), waar het voegwoord dat gevolgd wordt door een subjectspoor.
Nu hebben we er weer een probleem bij, want wij vinden (12) weliswaar ook goed, maar wij hebben ernstige bedenkingen tegen (13).
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het nieuwe probleem is, dat het er de schijn van heeft dat het that-trace effect soms wel en soms niet optreedt. Bij wijze van voorlopige diagnose stellen we vast dat de predikaten van de complementzinnen in (12) en (13) verschillen, en dat hetzelfde geldt voor de matrix-werkwoorden. Op basis van deze observatie nemen we vervolgens aan dat het that-trace effect niet uitsluitend het gevolg is van een ongewenst subject-spoor in een dat-zin, maar dat ook de syntactische context van dit spoor een factor is die de acceptabiliteit van de zin beïnvloedt. Voor het overige valt er niets aan te merken op deze dichtregel, afgezien van de omstandigheid dat de non-congruentie van subject en persoonsvorm herinneringen oproept aan het zestiger jaren-debat, ingezet door Mevrouw Bos, naar aanleiding van de juiste analyse van ‘Dat zijn kooplieden’. Wij vinden elkaar in het oordeel dat ‘Wat zij zong was psalmen’ niet door de beugel kan, en wij laten het daar verder bij. Deze paragraaf afsluitend, concluderen wij dat Move Alpha een goed instrument gebleken is bij het stellen van de taalkundige diagnose: er zijn obstinate verplaatsingen gesignaleerd volgens een procedure die ook de twijfelaars over de streep zou moeten trekken. Daarmee heb ik vanzelfsprekend niet willen beweren dat het schenden van een taalkundig redelijk gesettled principe niet tot esthetische gevolgen zou kunnen leiden. Het tegendeel is eerder het geval, mits de schending het werk is van een creatieve geest. Vergelijk de regel van Nijhoff, die dankzij de schending van Move Alpha een mysterieuze dimensie krijgt, maar eens met de droge doch correcte variant (10). | |||||||||||||||||||||||||||||
3 Een eigengereid partikel: meeBij de collegezalen in het Harmonie-complex, alwaar de Letterenfaculteit van de Groningse universiteit gehuisvest is, kan men de volgende tekst aantreffen:
Bij lezing schoten mij onmiddellijk passages van de proefschriften van Van Riemsdijk en Koster te binnen, waar de laatste een analyse van richtingbepalingen, zoals de zaal in, afkomstig van de eerste onderuit probeerde te halen. Waar draaide het destijds ook al weer om? Werkend aan een design voor een setje localiteitsparameters, met de singleton als esthetisch ideaal (‘Head Constraint’, ‘Locality Principle’, of zoiets), stuitten deze toen nog jonge Turken op -natuurlijk alleen op het eerste gezicht- obstinaat gedrag van de richtingbepaling met achterzetsel van de categorie deep postposition. Zo'n constituent zou de merkwaardige eigenschap vertonen om uit zijn eigen constituent te vertrekken en in te gaan wonen bij het belendende werkwoord.
Deze opmerkelijke instantie van Move Alpha, die overigens niet gesanctioneerd wordt door onze ruwe versie daarvan, doopte Van Riemsdijk met de naam P-shift. Dankzij deze transformatieregel verandert de P in kwestie van een postpositie in een partikel, waardoor we de indruk krijgen dat we in geval van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||
(15) te doen hebben met een scheidbaar samengesteld werkwoord inklimmen. Koster zag evenwel niets in zo'n heranalyse-analyse, en stelde voor de zaak lexikaal te regelen: werkwoorden van het type klimmen zouden lexikaal gesubcategoriseerd zijn voor een NP-complement (de boom) en een directioneel partikel (in), en niet voor een PP (de boom in). Ik kan hier niet op de argumenten pro en contra ingaan. Het aardige van zin (14) is nu, dat beide visies erdoor ondermijnd worden, zij het die van de eerste in ernstigere mate dan die van de laatste, omdat een lexikale oplossing, zijnde de gemakkelijkste, natuurlijk altijd beschikbaar is, mits de feiten goed op een rijtje gezet zijn. Ik heb zin (14) aan mijn informanten, onder wie enkele vakgenoten, voorgelegd. Tot mijn verbazing werd deze zin niet ogenblikkelijk afgekeurd. Laten we zin (14) voor dit moment even accepteren. De Van Riemsdijk-analyse is er nu toe gedwongen om de zaal mee in als een directionele PP te identificeren en, na PP-shift, het werkwoord nemen te heranalyseren als innemen, hoewel we het er toch meteen over eens zouden zijn dat er helemaal niets ingenomen wordt. Invoeging van niet, tussen NP en postpositie, zou in dit geval leiden tot (16), waarbij de lezer zich geen zorgen moet maken om de inhoud van de mededeling.
Het blijkt dat we ons vergist hebben. Het complexe werkwoord in kwestie zou, volgens de Van Riemsdijk-analyse, niet innemen zijn, maar mee-innemen. Koster zou zich er nu van af kunnen maken door aan te nemen dat een werkwoord als nemen ook wel voor twee partikels gesubcategoriseerd zou kunnen worden. Kortom, we worden hier duidelijk geconfronteerd met een bijzonder obstinaat geval. Wat nu? De technici van het MIT komen ons zeker niet te hulp, want het Engels, een SVO-taal, en bovendien een taal met een tamelijk rigide woordvolgorde, kent de situatie waarvoor wij in onze SOV-taal gesteld zijn helemaal niet. Van Chomsky worden we in dit geval niets wijzer. Over deze kwestie piekerend, in de rij staand bij de kassa van een plaatselijk filiaal van Albert Heijn, viel mijn oog plotseling op de volgende tekst:
Een perfecte mededeling, syntactisch gesproken, maar ook een die pijnlijk moet zijn voor de eerste en de laatste: heranalyse werkt niet, omdat het linkerdeel van de PP geen NP is (mee de winkel), en niet invoegen tussen winkel en in evenmin, bij welke diagnose we wederom de semantiek buiten schot laten.
Vergelijk deze onmogelijke zin met de volgende, en dan zien we dat het wel degelijk mogelijk is om in dit zinstype niet op de plaats te zetten die zo'n belangrijke rol speelt in de analyses ter zake.
Laten we dan nu maar eens tot zaken komen. Hoewel we even gedaan hebben | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||
alsof (14) en (16) ermee door kunnen, moeten we inmiddels tot onze positieven gebracht zijn door de onberispelijke zinnen (17) en (19) en de overduidelijk verkeerde zin (18). We keuren (14) en (16) nu af: bij nader inzien. Dit oordeel verlost ons vervolgens in een klap van een aantal problemen: we hoeven geen richtingbepaling te zien in de zaal mee in en we hoeven het werkwoord in kwestie ook niet te heranalyseren als innemen. We scharen ons achter Albert Heijn en we identificeren het betreffende werkwoord als meenemen en de respectievelijke richtingbepalingen als de zaal in en de winkel in. Maar, om eens een alomgerespecteerd semanticus te citeren, denkt niet dat hiermee de kous af is! (Zwarts (1986)). We begrijpen nu nog steeds weinig van de distributie van niet, wat ongetwijfeld ook gold voor onze startpositie, en we hebbenzo lijkt het- een nieuw soort van P-shift in het leven geroepen. Over niet zal ik het verder niet hebben, maar de dreiging van weer een P-shift wil ik nog graag de wereld uit helpen. Moeten we een verplaatsingsanalyse volgen om het partikel mee in de positie voor de richtingbepaling de zaal in of de winkel in te manoeuvreren? Stel dat dit de aangewezen weg is. We vatten dan mee op als een R-pronomen, dat, zoals we nog weten uit de jaren zeventig, naar voren zou mogen ‘hoppen’. Het partikel zou dan over de PP heen gehopt zijn: de winkel in meenemen wordt zo veranderd in mee de winkel in nemen. Maar nu is het partikel al meteen uitgehopt, want (20) is niet goed.
Een R-pronomen zou tot een goed resultaat leiden:
Vervolgens zou (22) de beginpositie voor een verplaatsingsanalyse moeten weergeven, en we stellen zonder aarzeling de diagnose dat de volgorde mee-richtingbepaling-werkwoord veel beter is dan de vermeende basisvolgorde in (22).
We wijzen zin (22) niet categorisch af, maar we vinden de volgorde twijfelachtig: het is alsof de positie van de PP, voorafgaand aan het partikel, ons ertoe brengt om deze PP als een beknopte bijzin te interpreteren, ‘als u de winkel in gaat’, een interpretatie die niet mogelijk is als het partikel aan de richtingbepaling voorafgaat. Hoe dan ook, (22) pleit niet voor een verplaatsingsanalyse. De Albert Heijn-volgorde is duidelijk de beste, en de verbeterde versie van (14) is dan ook (23).
Dat deze diagnose de enig juiste is, kan aangetoond worden door de zaak enigszins te compliceren.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Deze tekst had in de collegezalen aangeboden kunnen worden, bedoeld voor lieden die de waarschuwing buiten deze zalen in de wind hadden geslagen. Het aantal partikels is nu opgevoerd tot drie, waarvan ik er twee bij elkaar neem: mee terug. We analyseren het relevante deel van (24) nu als een complex werkwoord waarin een richtingbepaling geïncorporeerd is, omdat het alternatief, een verplaatsingsanalyse, absoluut niet blijkt te voldoen. We stellen ook vast dat de variant in de lijn van (22) wederom op bezwaren stuit.
Het lexikale lemma waar onze analyse op afkoerst moet er dan ongeveer zo uit gaan zien:
Voor een dergelijk lemma, en tegen een verplaatsingsanalyse, pleit vervolgens dat de hoofdzinsvolgorde met de persoonsvorm op de tweede plaats (Verbsecond) er eenvoudig mee af te leiden is.
Merk overigens op dat onze versie van Move Alpha niet is toegerust om werkwoorden te verplaatsen, omdat daar alleen melding gemaakt wordt van constituenten, waarbij we constituenten hebben opgevat als maximale woordgroepen, als XP's dus. De vraag hoe Move Alpha voorziet in werkwoordverplaatsing laten we echter onbeantwoord. We weten dat (27) een correcte Nederlandse zin is, en we proberen nu steun te zoeken voor het lexikale lemma (26). Dit lemma is geen formeel unicum: er is een reeks van werkwoorden die voldoen aan de incorporatie-analyse, zie de voorbeelden in (28), waar, als in (27), tussen haakjes de variant die door een verplaatsingsanalyse verondersteld wordt gegeven is.
Laat het nu zo zijn dat de incorporatie-analyse volgens (26) de zaken in descriptief opzicht voor elkaar krijgt, dan moeten we nu de volgende vraag stellen: Is de analyse volgens welke een werkwoord een woordgroep incorporeert een welkome aanwinst voor de algemene theorie? Om deze vraag enigszins bevredigend te kunnen beantwoorden, ontkomen we niet aan een uiteenzetting van de theoretische uitgangspunten die hier aan de orde zijn. Ten eerste: men gaat er in het algemeen van uit dat de grammatica een modulair systeem is. Volgens dit model is de module van de syntaxis streng gescheiden | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van de woordvormingsmodule, waardoor interferentie van syntaxis en derivationele morfologie principieel uitgesloten is. De incorporatie-analyse is dus niet te verenigen met dit model, omdat er een syntactische constituent, namelijk een PP, gelokaliseerd wordt binnen een lexikale constituent, namelijk een V. Deze modulaire voorstelling van zaken stuit overigens ook op de interface-eigenschappen van inflectie, maar dat interessante fenomeen laten we hier buiten beschouwing. Is de modulaire visie, afgezien van inflectie, voor woordvorming vol te houden? Het antwoord moet negatief zijn, want het lemma voor mee-nemen is serieus bedoeld en duidelijk onverzoenbaar met deze visie. Maar misschien is de lezer niet bereid om zo'n mooi model op basis van zo weinig op te doeken. In dat geval moet ik erop wijzen dat het lexicon van het Nederlands niet alleen opgezadeld is met incorporatie-werkwoorden van het type mee-nemen, maar ook met een verzameling zogenaamde werkwoordelijke uitdrukkingen van het type (29). Ik waarschuw maar alvast dat dergelijke formaties met afgedaan kunnen worden als vaste c.q. versteende uitdrukkingen, want, gegeven het feit dat de R-pronomina door de zin kunnen hoppen, bevraagd kunnen worden en soms vervangen mogen worden door vrij te formeren syntactische constituenten, moeten we de diagnose stellen dat dergelijke uitdrukkingen open staan voor syntactische bewerkingen.
De uitdrukkingen in (29) vormen, naar hun interne struktuur, geen homogene verzameling, maar zij manifesteren wel de eigenschap waar het hier om gaat, namelijk de eigenschap om syntactische constituenten binnen het lexikale V-domein te incorporeren. In dit opzicht kunnen we dergelijke uitdrukkingen aanvoeren als een ondersteuning voor de incorporatie-analyse van complexe werkwoorden volgens het lemma (26). Niet tevreden met een los partikel mee, en dus ook niet met bungelende partikels in het algemeen, vragen we ons tenslotte af hoe we lemma (26) zodanig kunnen uitvoeren dat het een aanwinst wordt voor de X-Bar theorie, en meer nog, dat het zelfs meehelpt om tot dusver mysterieus gebleven distributionele verschijnselen te verklaren. De X-Bar-analyse van PP's biedt binnen de PP ruimte voor een Complement en, een niveau boven dat van P en Complement, voor een Specifier. Zo worden we dus bij wijze van spreken struktureel uitgenodigd om de Specifier-positie te benutten voor het partikel mee. We accepteren deze invitatie, met het gevolg dat we de eerste versie van het lemma voor mee-nemen enigszins moeten bijstellen. De geïncorporeerde constituent blijkt geen maximale woordgroep te zijn, maar een minimale. Dat wil zeggen dat we, uitgaande van een maximum van twee niveaus, de constituent in kwestie moeten identificeren als een PGa naar eind1., en niet als een maximale constituent PGa naar eind2. (=PP). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel dit lemma dus het verwijt zou kunnen treffen dat er een syntactische constituent in het V-domein opgenomen is, kunnen we daar nu tegenover stellen dat dit lemma het mogelijk maakt om bepaalde distributiefeiten te verklaren (zie (28)). Maar dit lemma biedt nog andere perspectieven. In het algemeen neemt men aan dat het direct object zijn naamval moet ontvangen van het regerende werkwoord, waarbij in een theorie die alleen binaire vertakking toestaat, regeren bij voorkeur gedefinieerd wordt in termen van zusterschap. Volgens (30) is de direct object-NP een zuster van het regerende werkwoord en dus kan casus-toekenning door het verbale hoofd op eenvoudige wijze tot stand gebracht worden. Dat heeft dit lemma-design alvast voor op een alternatief dat onder de incorporatie uit wil en dat tegelijkertijd ook de distributiefeiten zou moeten verklaren. Zo'n alternatief is overigens niet voorhanden, en daarom kan lemma (30) zich alleen maar meten met toekomstige voorstellen. Laten we, tenslotte, dit lemma eens lexikaal invullen, bij wijze van illustratie.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De variable e staat voor een nominale empty category, die wij in dit verband niet verder kunnen determineren. Volgens sommigen moeten we daar een spoor in zien, gebonden door het R-pronomen, volgens anderen hebben we hier een zuivere pro onder ogen. We verwijzen de belangstellende lezer door naar Koster (1987), waar niet alleen de inzet van deze rivaliserende posities aan de orde wordt gesteld, maar waar ook enkele PP-strukturen worden beproefd die op alle denkbare manieren afwijken van de hier gegeven ontwerpen. Nu we gezien hebben dat de richtingbepaling in complexe werkwoorden van het type mee-nemen geïncorporeerd is in zo'n werkwoord, zijn we in staat om de vraag te stellen in welke syntactische positie we ons richtingbepalingen in het algemeen zouden moeten voorstellen, dus los van hun betrokkenheid bij complexe werkwoorden. Zoals bekend, lukt het Move Alpha niet of nauwelijks om richtingbepalingen weg te halen bij het werkwoord. Noch vooropplaatsing (33)a noch PP-over-V heeft succes.
Een voordehandliggende extensie van de analyse die in deze paragraaf is uitgevoerd zou, afgaande op de dubieuze zinnen (33)a en b, zijn dat we onderzoeken of alle richtingbepalingen zich laten schikken in het formaat van het lexikale lemma (30). | |||||||||||||||||||||||||||||
4 BesluitDe voorgaande paragrafen dienen een tweeledig doel. Aan de ene kant zijn ze bedoeld als een bijdrage aan de veelal door niet-specialisten levend gehouden discussie over de kwaliteit van het Nederlands. Wij hebben het gehad over de kwaliteit van de syntaxis en wij hebben dat gedaan in de veronderstelling dat het stellen van de diagnose meer vereist dan betrokkenheid bij het | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||
onderwerp. Het vereist een zekere vertrouwdheid met een algemene theorie, die enig gereedschap verstrekt om de verschillende issues aan een analyse te kunnen onderwerpen. Tot dat gereedschap hebben we onder andere Move Alpha en de daarmee samenhangende X-Bar theorie gerekend. Daarmee hebben we enkele zinnen geanalyseerd die aanvankelijk niet als kwalitatief onder de maat werden gezien, maar die bij nader inzien toch geen keurmerk konden ontvangen. Zo opererend met de theorie, hebben we deze een prescriptieve kracht verleend waarvan memgeen de existentie graag zou ontkennen: de taalkundige zou immers slechts beschrijven, en niet voorschrijven. Maar precies op het terrein waar de intuïties van de taalgebruiker, het veronderstelde object van onderzoek, niet betrouwbaar zijn, daar wordt het pleit beslecht door de algemene theorie. Aan de andere kant hebben we, in de wetenschap dat zo'n theorie geen andere status toegekend kan worden dan die van academisch knutselwerk , dus altijd kwetsbaar en vatbaar voor verbetering, een poging ondernomen om meer greep te krijgen op een lexikale categorie die bekend staat om haar weerbarstigheid, die van de complexe werkwoorden. Deze poging is uitgemond in een voorstel dat enerzijds inbreuk maakt op de modulariteit van het vigerende model, maar dat anderzijds een oplossing biedt voor enkele hardnekkige problemen binnen datzelfde model. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|