Tabu. Jaargang 19
(1989)– [tijdschrift] Tabu– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Polaire asymmetrieën tussen NP en S
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2 Polariteit in NP en SBinnen de theorie van Government & Binding wordt doorgaans aangenomen dat een S in dezelfde relatie tot het regerend werkwoord staat als een NP, met betrekking tot Theta Theorie.Ga naar eind2. Een direct object, of het nu een S of een NP is, krijgt in beide gevallen een thematische rol van het regerend werkwoord. Men probeert dan ook van verschillen in subcategorisatie te abstraheren, hetgeen onder andere heeft geleid tot analyses waarin S-bar deletie moest worden aangenomen. Het voornaamste argument voor enkelvoudige subcategorisatie is geweest dat meervoudige subcategorisatie taal onleerbaar zou maken. Dit argument is niet erg sterk omdat subcategorisatie typisch op basis van positieve evidentie aangeleerd kan worden. Ik wil nu laten zien dat over NP en S niet zomaar gegeneraliseerd kan worden, zeker niet waar het de semantiek van deze constructies betreft. Leidraad bij het onderzoek naar polariteit zal zijn het gedrag van de negatief polaire uitdrukking (NPU) ook maar N. De trigger voor deze NPU is een constituent waarvan de denotatie door een anti-additieve functie wordt gegeven, zie Ladusaw (1980, 1983), Zwarts (1986). Merk nu op dat een werkwoord ook als trigger voor deze NPU kan fungeren:
Zie voor de trigger functie van werkwoorden ook Ladusaw (1980). Werkwoorden kunnen ook zelf negatief polair zijn. Hoeven is hier een voorbeeld van, zie | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoekstra, de Hoop & Zwarts (1988), Zwarts (1986). Werkwoorden hebben dus met NPs gemeen dat ze beide zowel trigger als NPU kunnen zijn. Immers, als het correct is om te veronderstellen dat de trigger voor ook maar N een anti-additieve uitdrukking is dan dwingt theorie-intern redeneren ons tot de stelling dat de denotaties van de werkwoorden ontkennen en weigeren door anti-additieve functies gegeven worden. Deze stelling wordt in sectie 3 met behulp van inferentiepatronen bewezen. Niet alle werkwoorden kunnen triggers voor de desbetreffende NPU zijn, zoals de volgende zinnen laten zien:
We concluderen dan ook dat de denotaties van deze werkwoorden niet door anti-additieve functies gegeven worden. Dit is ook intuïtief een bevredigend resultaat aangezien ontkennen en weigeren beiden de negatieve nasmaak hebben die proberen en hopen ontberen. Negatie is zelfs in zijn morfologische vorm aanwezig in het werkwoord ontkennen. Werkwoorden kunnen én zelf NPU zijn én trigger voor andere NPU's zijn.Ga naar eind3. Merk op dat de configuraties in (1-4) alle dezelfde zijn. Het betreft een NPU ingebed in een tempusloze objectzin bij een werkwoord dat als trigger fungeert. Laten we nu de objectszinnen door NPs vervangen. Dan openbaart zich het volgende paradigma:
De gevallen die al ongrammaticaal waren blijven het. Maar bovendien kunnen ontkennen en weigeren niet langer als trigger fungeren. Ook dit hoeft ons niet te bevreemden. Het is immers zo dat de trigger alleen polariteit kan uitlokkenGa naar eind4. in een constituent die het argumentGa naar eind5. is van de trigger, maar niet omgekeerd. Welnu, binnen de theorie van GQ veronderstelt men dat een NP, bijvoorbeeld het direct object, gegeven wordt door een functie die het werkwoord als argument neemt. We verwachten dan dat een NP polariteit op een werkwoord kan uitlokken. Dit is inderdaad het geval, zie de referenties hierboven:
Omgekeerd verwachten we dat een werkwoord geen polariteit op een NP kan uitlokken. (5-6) illustreren dat dit ook het geval is. Nu gaan we terug naar (1-2) herhaald als (11-12):
Een werkwoord kan alleen polariteit op een NP uitlokken als die NP in een S zit ingebed. We hebben dus te maken met een asymmetrie tussen NP en S; men | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vergelijke (5-6) met (11-12). We kunnen deze asymmetrie begrijpen als we veronderstellen dat de manier waarop een V met een NP samengaat niet dezelfde is als de manier waarop een V met een S samengaat. Als V met NP samengaat dan is de NP de functie en V het argument. Dit strookt met het feit dat NP polariteit op V kan uitlokken maar niet omgekeerd. Aan de andere kant, als V met S samengaat dan is V de functie en S het argument. Dit strookt met het feit dat V wel polariteit in S kan uitlokken maar niet omgekeerd. De paradigma's kunnen aldus op elegante wijze begrepen worden mits men de theorie van GQ als uitgangspunt neemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3 Inferentie met NP en SIn sectie 1 werd reeds opgemerkt dat de theorie van GQ verbanden voorspelt tussen polariteitseffecten en inferentiepatronen. Als het voorafgaande juist is dan verwachten we ook een asymmetrie tussen NP en S met betrekking tot inferentie. Laten we gaan controleren of deze voorspelling juist is. We hebben verondersteld dat werkwoorden als ontkennen en weigeren anti-additieve functies zijn met betrekking tot de S die ze als argument nemen. Dat wil zeggen dat ze de inferentiepatronen moeten vertonen van monotoon dalende constituenten. Uit anti-additiviteit volgt per definitie monotone daling. We gaan daarom eerst onderzoeken of deze werkwoorden inderdaad monotoon dalend zijn. Dit houdt in dat de waarheid van de zin behouden blijft als een restrictie, bijvoorbeeld in de vorm van een bijwoord, wordt toegevoegd. Bekijk nu de volgende inferentiepatronen:
De werkwoorden gedragen zich inderdaad zoals voorspeld.Ga naar eind6. Tevens verwachten we dat de inferentie niet de andere kant uit kan lopen:
Ook deze verwachting wordt bewaarheid. Indien het juist is dat het werkwoord de S als argument neemt dan verwachten we dit. Omgekeerd verwachten we een verschil als we de zin vervangen door een NP. Het werkwoord neemt immers niet de NP als argument maar de NP neemt het werkwoord als argument. Het inferentiepatroon zal nu dus niet bepaald worden door het werkwoord maar door de NP. Bekijk de volgende zinnen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In (13-16) bleef waarheid behouden als we restricties toevoegden terwijl dat hier niet het geval is. Dit volgt uit de theorie. In (21-22) neemt de NP het werkwoord als argument. De NP, met name de determinator minstens twee, is er verantwoordelijk voor dat we nu een inferentiepatroon typerend voor mono-, toon stijgende uitdrukkingen te zien krijgen. We lijken inderdaad de asymmetrie tussen NP en S met betrekking tot inferentiepatronen terug te vinden. Een en ander wordt in het volgende voorbeeld aangescherpt. Bekijk de volgende twee zinnen:
Het is duidelijk dat deze zinnen niet hetzelfde betekenen. Uit (23) volgt dat voor alle moorden geldt dat Jan ze niet ontkent. Jan bekent dus alle moorden. Uit (24) volgt dat Jan ontkent dat hij geen enkele moord zou hebben gepleegd. Hij heeft er dus minstens een gepleegd. In een situatie waar Jan vijf van de tien moorden ontkent en vijf van de tien bekent is (23) onwaar en (24) waar.Ga naar eind7. Dit verschil was niet aan het licht gekomen als we in plaats van de determinator geen enkele de determinator de hadden genomen. We concluderen dat een V bij een NP als argument dient terwijl V bij een S als functor dient. Dit wordt nog eens bevestigd door het gedrag van tempusdragende zinnen. Deze gedragen zich met betrekking tot inferentie net als infinitieven:
In het algemeen mogen we daarom tot het volgende concluderen: werkwoorden gedragen zich als functoren in de buurt van zinnen. We hebben met behulp van inferentiepatronen gezien dat ontkennen en weigeren monotoon-dalend zijn. Anti-additiviteit is echter een sterkere eis. Laten we daarom nu gaan onderzoeken of deze werkwoorden ook de inferentiepatronen vertonen die anti-additiviteit karakteriseren. Het volgende patroon is karakteristiek voor anti-additiviteit:
Beschouw nu de volgende implicatie:
Bij (30) gaat het om de lezing waarbij de disjunctie in het bereik van het werkwoord zit. We kunnen de lezing ‘Jan ontkent te slaan of Jan ontkent te schoppen’ verder op de achtergrond dringen door een cleft te gebruiken: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De inferentie is geldig. Het anti-additief karakter van dit werkwoord wordt aldus op twee gronden ondersteund, enerzijds door inferentiepatronen, anderzijds door polariteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4 Adjectieven als triggersOok adjectieven kunnen triggers zijn voor de NPU ook maar N:
Oneerlijk en gemeen kunnen triggers zijn maar eerlijk en goed niet. Onze analyse dwingt ons tot de conclusie dat de adjectieven oneerlijk en gemeen corresponderen met anti-additieve uitdrukkingen, en dat adjectieven een bijbehorende zin als argument nemen. Merk overigens op dat het hier om subjectszinnen gaat. We kunnen zelfs naakte infinitieven (dat wil zeggen, zonder te) direct in onderwerpspositie plaatsen:
Dit wijst erop dat het werkwoord niet alleen als functor dient bij objectszinnen maar ook bij subjectszinnen. We verkrijgen aldus een hiërarchie afhankelijk van de macht van een categorie om als functor te dienen. Op deze hiërarchie staan NPs het hoogst, dan werkwoorden en tenslotte zinnen. Binnen de categorie van de NPs staan subjecten weer boven objecten, zoals uit polariteitsfeiten blijkt, zie Hoekstra, de Hoop & Zwarts (1988). Dit is verrassend daar meestal wordt aangenomen dat een subject, of het nu een NP is of een S, altijd hoger staat dan een object. Het ziet er nu naar uit dat een NP altijd hoger staat dan een S. Als dit klopt dan zou een anti-additief object polariteit in een subjectszin moeten kunnen uitlokken. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn:
Er kan geen twijfel over bestaan dat de NP niemand de trigger is voor de NPU. Vervanging van deze anti-additieve uitdrukking door een niet anti-additieve uitdrukking leidt dan ook tot ongrammaticaliteit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
We concluderen mede op grond van ons onderzoek naar werkwoorden tot het volgende. Als een adjectief en een S samengaan dan is het adjectief de functor en de S het argument. Dit wordt ondersteund door het feit dat adjectieven polariteit in S kunnen uitlokken; men bekijke (38-39). Tevens mogen we nu het volgende concluderen: als het geheel van adjectief en S met een NP samengaat dan is de NP de functor. Dit correspondeert met het feit dat een NP polariteit in S kan uitlokken. Tenslotte voorspellen we dat een adjectief geen polariteit op een subject NP kan uitlokken:
Immers, de NP dient hier als functor en het adjectief als argument. Polariteit vereist juist dat de NPU deel is van het argument van (of direct het argument is van) een functie van een bepaald type, in dit geval een anti-additieve functie. Aan deze eis kan in bovenstaande zinnen niet voldaan worden, vanwege de specifieke functor-argument structuur die we er aantreffen. Het verrassende hieraan is dat deze bevindingen onafhankelijk gelden van het hiërarchische verschil tussen subject en object. Een NP is altijd ‘hoger’ dan een S, zelfs als de S het subject is en de NP het object of zelfs een prepositioneel complement. Als een werkwoord een NP en een S neemt, dan is het altijd zo dat de NP ‘hoger’ is dan S. In de volgende sectie gaan we hier nader op in. | |||||||||||||||||||||||||||||||
5 NP en S en de Binding TheorieDe hiërarchie vastgelegd door middel van de grammaticale functies subject en object wordt systematisch geschonden wanneer een predikaat een NP en een S neemt. We hebben dit gezien voor wat betreft negatieve polariteit in de voorafgaande secties. Maar gelijksoortige problemen zijn al langer bekend in de context van de Binding Theorie. Normaliter is er een asymmetrie tussen subject en object zodanig dan een subject een object kan binden maar niet omgekeerd. Dit geldt voor het binden van anaforen, gebonden variabele binding, en ook voor negatieve polariteit, zie Hoekstra (1987). We lijken nu toe te gaan naar de generalisatie dat een NP altijd in een S kan binden, wanneer NP en S in dezelfde zin voorkomen.Ga naar eind8. Voor polariteit hebben we reeds enig bewijs voor deze stelling gezien. Maar ook gebonden variabele lezing wijst hierop:
Bovenstaande voorbeelden betreffen het binden van overte pronomina. We vinden dezelfde feiten wanneer PRO, in een subjectszin, door een gequantificeerde NP gecontroleerd wordt, zie Chomsky (1986).Ga naar eind9. We kunnen dit illustreren met de volgende zinnen: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
In al deze gevallen kan PRO gecontroleerd worden door de gequantificeerde NP niemand. Als dit het geval is dan hebben we te maken met PRO als gebonden variabele. Volgens Reinhart (1987) is voor gebonden variabele lezing c-commanderen vereist. Deze eis lijkt in bovenstaande zinnen geschonden te worden. Maar we kunnen het probleem uitstekend begrijpen in termen van GQ. In alle gevallen is de binder tevens de functor met betrekking tot de zin. In termen van c-commanderen betekent dit dat er een niveau van representatie moet zijn waarop het altijd zo is dat een NP een zin c-commandeert. Alleen dan kunnen deze bindingsfeiten op eenvoudige wijze binnen GB-theorie beschreven worden.Ga naar eind10. | |||||||||||||||||||||||||||||||
6 Inferentiepatronen met adjectievenDe analyse van polariteitsfeiten dwingt ons tot de stelling dat de denotatie van sommige adjectieven zoals gemeen of oneerlijk wordt gegeven door een anti-additieve functie. Anti-additieve functies zijn dalers. Laten we daarom onderzoeken of deze adjectieven de inferentiepatronen van monotoon dalende functies vertonen. Als aan deze zwakkere eis voldaan is kunnen we naar het inferentiepatroon karakteristiek voor anti-additieve functies gaan kijken. Bekijk nu de volgende inferentie:
In een neutrale context is de implicatie geldig. Gemeen gedraagt zich als een monotoon dalende functie. Laten we nu een inferentiepatroon karakteristiek voor anti-additiviteit gaan testen:
Ook deze inferentie is geldig. Maar we hebben wel de disjunctie onder om gestopt. Laten we daarom om-zinnen direct verbonden door disjunctie gaan bekijken:
De implicatie is geldig op voorwaarde dat we niet de lezing nemen waarin (58) betekent ‘het is gemeen om te slapen of het is gemeen om te niksen’. We hebben hier nog wel het volgende probleem. Goed vertoont hetzelfde inferen- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
tiepatroon als gemeen:
We hebben tot nu toe geobserveerd dat goed geen polariteit kan uitlokken op de NPU ook maar N. Deze observatie blijkt niet adequaat:
In tegenstelling met wat we eerder concludeerden kan goed wel polariteit uitlokken ook al zijn de voorbeelden wat moeizaam. Deze kwestie laten we echter verder rusten, met de aantekening dat inferentiepatronen en polariteit van adjectieven nadere studie verdienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
7 Uitleiding met enige bespiegelingen7.1 Een resterend probleemDe generalisatie dat een werkwoord geen polariteit kan uitlokken op een NP kent een uitzondering.Ga naar eind11. Bekijk het volgende voorbeeld:
Dit is waarschijnlijk het beste voorbeeld dat men kan vinden. De volgende zijn bijvoorbeeld al veel slechter:
De betere voorbeelden betreffen niet-telbare naamwoorden. Bekijk in dit verband ook de volgende voorbeelden:
De groep naamwoorden blijkt nader beperkt: het gaat niet alleen om niet telbare naamwoorden; ze moeten ook nog eens abstract zijn. De volgende voorbeelden bevestigen dit vermoeden:
Vergelijking van (69-70) met (67-68) leert dat abstracte niet-telbare naamwoorden het inderdaad beter doen dan concrete niet-telbare naamwoorden. Overigens zijn niet-telbare concrete naamwoorden überhaupt niet in staat om als | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
NPU te fungeren. Bekijk de volgende voorbeelden:
Om goede NPU's te bouwen moeten we quantificeren, iets wat in sommige talen altijd verplicht is. De volgende voorbeelden zijn dan ook wél goed:
Dit zijn opeens weer telbare naamwoorden. We verwachten daarom dat een werkwoord geen polariteit kan uitlokken:
De generalisatie dat een werkwoord niet polariteit op een telbaar lijdend voorwerp kan uitlokken blijft overeind. Voorlopig hebben we de volgende kijk op de feiten. Niet-telbare naamwoorden kunnen alleen als NPU gaan fungeren door ze telbaar te maken. De enige uitzondering hierop zijn abstracta zoals betrokkenheid en vooringenomenheid. We vermoeden dat het bijvoeglijk naamwoord enige een belangrijke rol speelt in deze zaak. Daarnaast plaatst de correlatie met telbaarheid ons voor een raadsel. Theorie-intern redeneren leidt ons ertoe om aan te nemen dat in de tegenvoorbeelden (waarmee we deze sectie begonnen) het werkwoord als functor bij de NP fungeert. We zouden kunnen veronderstellen dat het werkwoord de functor is bij niet-telbare naamwoorden, en de NP de functor als deze NP telbaar is. Hiermee is nog niet verklaard waarom niet-telbare NPs zoals boter niet direct als NPU kunnen fungeren (terwijl abstracta zoals betrokkenheid dat wel kunnen). We laten verdere studie van deze vragen achterwege als zijnde een onderwerp van toekomstig onderzoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||
7.2 Enkele resterende vragenRest natuurlijk de vraag waarom een NP altijd hoger dan een S staat. Andermaal is dit in termen van GQ enigzins te begrijpen. Een werkwoord fungeert als functor bij S maar NP is functor bij V, of combinaties van V en S. Waarom dit nu weer zo is, is een vraag die we hier niet kunnen beantwoorden maar die we graag aan de lezer stellen. Tevens vragen we ons af of het erg bezwaarlijk is dat de noties hoofd en functor niet parallel lopen. Gegeven een modulaire visie op de grammatica kon het antwoord weleens negatief zijn. De definitie van c-commanderen is een ander onderwerp waarover meer gezegd zou moeten worden. Ons onderzoek suggereert de mogelijkheid van een semantische definitie in termen van functor-argument structurenGa naar eind12. zoals hieronder bijvoorbeeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dit werkt alleen als het vrijelijk ophogen van constituenten qua semantisch type aan strenge beperkingen is onderworpen.Ga naar eind13. Onze bevindingen wijzen erop dat V immer de functor is wanneer V en S samengaan. Categoriale grammatica's die empirische claims maken moeten het vrijelijk ophogen van constituenten dus aan banden gaan leggen.Ga naar eind14. Een empirische onderzoeksvraag is bijvoorbeeld of een S altijd als argument bij V fungeert, en een V als argument bij NP. Voorlopig ziet het hier wel naar uit. Categorieën kunnen dan gedefinieerd worden op basis van hun vermogen om als functor of argument bij andere categorieën te dienen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
|
|